En al maar denken: 'de duinroos bloeit', waar komen die woorden vandaan? J.C. Bloem? Nee, want verder dan een stukje bos, ter grootte van een krant, een heuvel met wat villaatjes ertegen, kwam die stedeling niet, of nauwelijks. Iets van Verwey wellicht, die dichtende duinbewoner? Maar zo veel van Verwey heb ik niet paraat, slechts wat splinters uit Demeter, Het leven, een topzieke rups en wat Beursberichten. Zou het dan weer een van die van alle context losgerukte citaten zijn die mijn moeder al mijn leven lang slordig om zich heen strooit? Geen idee. Zou kunnen, want een feit is, dat er zich geen andere woorden aan vasthechtten, ook niet op de kadans van het wandelen.
De passage komt voor in een tekst van Rob Crispijn over Jacob Olle, ooit gezongen door Herman van Veen, van wiens fanclub ik nou niet echt het allertrouwste lid ben, om het zo maar eens te zeggen. De Googlende hermeneut komt verder Busken Huet tegen - wiens biografie nu door Olf Praamstra geschreven is (strakjes heb ik tijd die ook te lezen) - die Boissevain aanhaalt, maar ook die zal mijn bron niet zijn. En de kleine Johannes heeft er zijn sleuteltje onder verstopt. Maar dat boek, nou ja, dat boek is oud en ik las het lang geleden eenmaal (de grote Viator staat in de kast, leesmaagdelijk).
Dat wordt niks. Zoek ik verder, dan kom ik het groot hoefblad tegen, en dat doet me denken aan een avontuur van Suske en Wiske... Einde, of liever: beginloos is het spoor en gaat alle kanten op, zoals het hoort, en is zeer onduidelijk.