maandag, februari 26, 2024

Een oude geschiedenis

Om redenen die hier niet van belang zijn lees ik momenteel 's Morgens en 's avonds niet bellen (1969) van Aya Zikken (1919-2013), een auteur die ik, toen ik dit boek op straat vond, waarschijnlijk alleen van naam kende uit een bijzin in de literatuurgeschiedenis, een zin in de trant van: 'Verder moet ook nog genoemd worden [...]' of iets vergelijkbaar denigrerends waar Lodewick een kei in was, dezelfde Lodewick met de vele voorletters die niet meer in mijn boekenkast figureert omdat hij vooral literatuur opsomde in plaats van er de geschiedenis van te schrijven.

Nu ik het nakijk in wat er wel nog in de huisbieb staat, zie ik dat Ton Anbeek met geen woord rept over Zikken in Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985 (5e, herz. dr. 1999, oorspr. 1990). Ook Thomas Vaessens heeft in Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur (2013) zelfs geen bijzin voor Zikken gereserveerd, evenmin in het aanpalende boek Literatuur in de wereld. Handboek moderne letterkunde (2013), geredigeerd door Jan Rock, Gaston Franssen en Femke Essink. Eerder in de geschiedenis van de literatuurgeschiedenis was er geen plaats voor haar in Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur (1986), geredigeerd door G.J. van Bork en N. Laan. En in (het register van) Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (1996) van Frans Ruiter en Wilbert Smulders is er tussen, nota bene, 'Zangeres zonder Naam, De' en 'Zola, Emile' alleen een regel ingeruimd voor de socioloog 'Zijderveld, A.C.' Ook in de door Erica van Boven en Mary Kemperink bewerkte tekst van de heer J.M.J. Sicking, uitgegeven onder de titel Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de negentiende en twintigste eeuw (2006), ontbreekt Zikken volledig.

Dat ik Zikken toch kende van naam, dank ik kennelijk aan Hugo Brems.* In Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (2006) noemt hij haar op maar liefst vijf plaatsen. Bij nadere inspectie slaat mij echter de twijfel om het hart, want in hoofdstuk 5, onder het kopje 'Vrouwelijke schrijvers', heeft hij Zikken verstopt in een opsomming van 'oudere en jonge debutanten' uit de periode 1955-1965; de schrijfster, voeg ik eraan toe, debuteerde in 1953 met Het godsgeschenk onbegrepen, en kan dus met haar toenmalige 34 jaar zowel een 'oudere' als een 'jonge' debutante heten; de kenners discussiëren er, bijna twintig jaar later, waarschijnlijk nog steeds over.

Vervolgens verdwijnt Zikken onder de pen van Brems in een andere opsomming, ingeluid met: 'Opmerkelijk is het relatief grote aandeel van schrijfsters met een Indische achtergrond' (175). Net als leeftijd, is ook achtergrond, voor zover die al relevant is, relatief. Hoe opmerkelijk zoiets is, staat natuurlijk ook nog te bezien. En de vaklui, zij kibbelden voort.

Daarna dient Zikken met Als wij groot zijn, dàn misschien (1954), waar Brems verder geen enkel woord aan vuil maakt, als een van de vele opgesomde voorbeelden van experimenten met de romanvorm na 1945; het gaat daarbij om, let goed op: 'wisselingen van perspectief in het algemeen', overigens maar een van de 'tientallen voorbeelden [...] van romans waarin los wordt omgesprongen met de conventies van het genre.' Juju, het ging er ruig aan toe in die dagen!

Maar vergis je niet: 'die experimenten [bleven] in veruit de meeste gevallen ondergeschikt [...] aan het fundamenteel realistische romanproject waarbinnen zij functioneerden.' Reden genoeg voor Brems om hier resoluut historische planken te zagen van dik literair hout en gedurende meerdere bladzijden in te gaan op het werk van Louis Paul Boon, dat 'een belangrijke uitzondering op deze algemene tendens' vormt. (190)

Op bladzijde 434, in hoofdstuk 9, doemt Zikken weer op in de dikke Brems-van-de-Taalunie, nu onder het kopje 'Indisch-Nederlandse auteurs van de tweede generatie', een generatie waar zij evident niet toe behoort. Brems noemt haar daar alleen in een inleidende alinea waarin hij stelt dat '[r]ond 1975 [...] een hoofdstuk van de Oost-Indische letteren definitief [leek] te worden afgesloten' (quod non, natuurlijk, voor de goede verstaander), wat onder meer zou blijken uit: de bekroning van het werk van Zikken met de Marianne Philips-prijs.

En dat was het dan weer voor de schrijfster met haar opmerkelijke Indische of Oost-Indische achtergrond. U moet van die prijs weten, ik zeg het er maar bij want Brems verzuimt het, dat er alleen auteurs voor in aanmerking kwamen 'vanaf vijftig jaar die nog steeds creatief waren maar wier werk enigszins op de achtergrond was geraakt of dreigde te raken' (aldus Wikipedia). Dat, kan Brems gedacht hebben, is ook best wel een soort opmerkelijke achtergrond.

Tegen het einde van Brems' geschiedverhaal mag Zikken toch nog één keer het aanminnelijke kopje even opsteken; dat gebeurt traditiegetrouw in een opsomming, deze keer ter illustratie van 'de plotselinge heropleving van [het] "stiefkind van de literatuur"', het reisverhaal. Welk verhaal van Zikken? Geen idee. Brems noemt er geen. Zoek dat, lieve lezer, zelf maar uit.

--

Tot zover Aya Zikken als schimmige figurant in opsommingen van literaire stiefkinderachtigheden maar vooral als onzichtbare ster in de duisternis van de (mannelijke) literatuurgeschiedenis, althans voor zover die mijn huidige boekenkast bereikt heeft en er behouden is gebleven. Dat is natuurlijk niet de literatuurgeschiedenis, maar wel het instrumentarium waarmee ik, met mijn collega's, decennialang studenten heb trachten te verlichten. Schaamte komt al sinds de tijd van Adam te laat.

Iets olijker en lichter was de situatie van Zikken in 1969, toen de recensies verschenen van 's Morgens en 's avonds niet bellen. LiteRom noemt er vijf, waarvan er maar liefst vier geschreven zijn door  vrouwelijke recensenten: Nel Noordzij in de Telegraaf, Margaretha Ferguson in Het vaderland, Ellen Hermens in Nieuw Utrechts dagblad en J. Polak-Siliava in NRC-Handelsblad; die ene mannelijke recensent heet, heel leep, Anne, het is Anne Wadman, schrijvend in de Leeuwarder courant

Polak-Siliava noemt het boek, met enige tegenzin lijkt het, 'hier en daar niet onaardig, meestal onnozel en onbenullig, soms ook een tikkeltje vals.' Hermens noemt het geen meesterwerk. Ferguson  ooit, net als Haasse, klasgenote van Zikken  noemt Zikken een 'produktieve, zichzelf steeds vernieuwende schrijfster' die in dit werk even een pas op de plaats maakt. Noordzij ziet het onderhavige werk van Zikken als:

een zowel baldadige als diepzinnige autobiografie, die bestaat uit polemieken, beschouwingen, herinneringen, losse notities, een geestig-ondeugend vervolgverhaal en, voor het eerst, gedichten. Men komt er de schrijfster in tegen, zoals zij bekend werd in haar overige werk: intelligent, licht ironisch, totaal onburgerlijk, mild en geestig, en als kosmopoliet.

Ik ken dat overige werk van Zikken niet, maar 's Morgens en 's avonds niet bellen vind ik een intelligente, licht ironische, bij vlagen stevig onburgerlijke, milde, geestige, smakelijke, literaire ratatouille van dagboek, herinneringen, overpeinzingen, gedichten en korte verhalen, met enkele uitschieters naar wat al te flodderig geoudehoer. Parallel lees ik nu, maar dit terzijde, The Friend van Sigrid Nunez (2018), dat een serieuze roman is, maar net als dit boek van Zikken een aangenaam literair mozaïek, gemaakt door een schrijfster die van schrijven weet.

*Altijd weer mannen die literatuurgeschiedenis schrijven? Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993), onder redactie van M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ben ik media vita of iets later helaas kwijt geraakt. Maar in de bibliotheek van Arnhem, Rozet, was het werk ter inzage. Ik zag het in en zag ook daar niet het minste spoor van Zikken.


P.S.

Oud-collega dr J.H.M. Anten, die erkende dat hij van Zikken ook nog geen bladzijde gelezen heeft, zei me gisteren (d.w.z. 06-03-2024), nadat bovenstaand bericht was geplaatst op Neerlandistiek.nl, dat hij haar naam kende van het tv-programma Hou je aan je woord. Zikken werkte daaraan mee, samen met tal van andere bekende Nederlands(talig)e auteurs uit die tijd. Ze schrijft er uitvoerig over in 's Morgens en 's avonds niet bellen, misschien om haar posture wat te pimpen, maar vooral om de gewekte suggestie van de spontane talige gevatheid der literatoren die aan het programma meewerkten, door te prikken (wat ook weer bijdraagt aan haar posture). Hans wees me erop dat er beeld bewaard is gebleven van dat programma. Helaas is ook het op Youtube geconserveerde materiaal een beschamende historische vertoning, in zoverre dat alleen bijdragen van Godfried Bomans aan elkaar zijn gemonteerd (die inderdaad hilarisch en heel sterk zijn), en Zikken de hele tijd, af en toe minzaam lachend, steeds zwijgend, als ware het voor spek en bonen, naast Bomans zit, zonder dat zelfs haar naam maar genoemd wordt of in beeld komt, al was het maar ter afwisseling van de even monotone als eindeloze hoeveelheid shots van de cigarettes en glazen wijn waar de in kennelijk spirituele staat verkerende Godfried zijn andere dan verbale behoeften breeduit in beeld mee bevredigt.

donderdag, februari 22, 2024

Fama non olet - Zikken, Kouwenaar en Haasse

In de prachtige biografie men moet beschrijft Arjen Fortuin meerdere financiële troebelen alsmede het eeuwige gevecht om aandacht en reputatie in het leven van Gerrit Kouwenaar. Enig soelaas op beide gebieden bracht, neem ik aan, het aanbod van Querido dat Kouwenaar samen met Adriaan Morriën en Jacques den Haan de redactie zou vormen van Stemmen van schrijvers, een serie grammofoonplaatjes waarop 'de beste schrijvers van Nederland' uit eigen werk voordragen; het was Querido's vroege poging om de audiomarkt te bestormen, waar na negentien 45-toerenplaatjes met voordrachten van 38 auteurs  in twee jaar al een einde kwam (Fortuin rept overigens van twintig singletjes).

Natuurlijk behoorde Kouwenaar zelf, volgens de redactie waartoe Kouwenaar ook behoorde, tot de de 'beste schrijvers van Nederland'. Hij deelt het vijfde singletje van de reeks met Hans Andreus. Niet alleen 'P.C. Hooft scheet op de grote hoop', zoals Fortuin dat noemt. (350)

Tot mijn verrassing las ik net weer over de platenreeks die ik nog maar net had leren kennen. Een tijd terug had ik een oud maar fris ogend boek in een straatboekenkastje gevonden dat met zijn typische zestiger-jaren-uiterlijk mijn aandacht trok en waar ik gisteren in ben gaan lezen (na een setje teleurstellende leeservaringen met actuele Libris-nominaties): 's Morgens en 's avonds niet bellen (1969) van Aya Zikken (1919-2013), een auteur die ik alleen van naam kende, waarschijnlijk uit een handboek literatuurgeschiedenis.

In 1959-1960 behoorde Zikken, althans volgens Kouwenaar c.s., tot de besten:  met niemand minder dan Hella S. Haasse op de andere zijde draagt ze voor uit eigen werk op het zeventiende plaatje, het op twee na laatste van de reeks.

Ik moet zeggen, nu ik tot bladzijde 24 gekomen ben: het valt me helemaal niet tegen, deze Grote ABC 147 van 130 bladzijden omvang, volgens de tekst op het achterplat 'een mengsel van dagboek, herinneringen, overpeinzingen, gedichten, polemieken en korte verhalen'.

Door Zikkens boekje weet ik dat Kouwenaar met zijn voordracht een meier verdiend zal hebben. Zikken schrijft immers (19), wanneer iemand bij haar langs is geweest 'om honderd gulden te lenen omdat ze plotseling naar Parijs wilde' (nog zoiets wat ook in Kouwenaars leven voorkomt):

Jammer genoeg kon het toevallig want ik had net van Querido honderd gulden ontvangen voor meewerking aan de grammofoonplatenserie 'Stemmen van schrijvers' en wat bij mij zelden voorkomt: die honderd gulden lagen dus gewoon voor het grijpen.

Plaatgenote Haasse is iets bekender gebleven dan Zikken, denk ik. Opmerkelijk is dan weer wat er in de achterplattekst van 's Morgens en 's avonds niet bellen staat, na de hierboven aangehaalde karakterisering van het boek:

Aya Zikken biedt ons hier haar 'zelfportret als legkaart', het privé-domein van een altijd nieuwsgierige schrijfster.

Zowel een referentie aan de bekende autobiografische publicatie van Haasse uit 1954 als een aan de beroemde serie autobiografieën en egodocumenten waarmee de Arbeiderspers in 1966 was gestart, maar waarin geen van beide auteurs is opgenomen. Met Haasse deelt Zikken trouwens ook een (gedeeltelijke) jeugd in toenmalig Nederland-Indië.