woensdag, november 19, 2025

Prijzen winnen

Buwalda brak in 2010 door met zijn debuutroman Bonita Avenue, waar hij verscheidene grote prijzen voor won

Deze (deel)zin las ik vandaag op mijn lijfstek Neerlandistiek.nl in een notitie die mijn aandacht af probeerde te leiden van de met de Prix Goncourt 2024 gelauwerde roman Houris (2024) van Kamel Daoud die ik nu aan het lezen ben, althans de digitale Nederlandse vertaling ervan (en wat deed het me zeer toen ik gisteren in mijn boekenwinkel hier in de provinciehoofdstad aan de Nederrijn het papieren werk zag staan in de originele, zachtgele Gallimard-uitgave en in de oorspronkelijke taal, althans die waarin het is geschreven: dat zou ik toch best hebben kunnen proberen te lezen... als ik niet zo langzaam las, het boek niet zo dik was, mijn pensioen niet eindig, het literaire aanbod niet zo groot...). Deze twee romans zijn onvergelijkbaar; dat weet ik nu al. Maar daar is het me niet om te doen.

Die zin, dus. Nee, ik wil niet stilstaan bij dat ‘doorbreken’, al vraag ik me wel af waar je, zeker als debutant, doorheen breekt; of: op welke hoogte Buwalda is doorgebroken. Boog hij nog goed mee met zijn enkels en knieën en ging het mis bij zijn heupen of brak hij pas ter hoogte van zijn nek door? Hier zal wel bedoeld zijn wat het WNT optekent als ‘doorbreken II’, in de betekenis: ‘1. Eene opening —, een weg breken door.’ Met Bonita Avenue, zo begrijp ik de hoofdzin, brak Buwalda door de figuurlijke muur van het stilzwijgen van de recensenten en/of door het evenmin letterlijke prikkeldraad van de heining om de ongeïnteresseerde lezersmassa.

Buwalda wist met Bonita Avenue de aandacht van veel professionele en koopgrage lezers te trekken. Dat was een grote prestatie, niet in de laatste plaats omdat het hier gaat over een doorbraak van een schrijver met een debuut. Als je even niet oplet, zou je kunnen denken dat de verschijning van een debuut op zichzelf, om niet te zeggen: per se al een doorbraak moet heten, namelijk het slaan van een bres in de verdedigingswal van de verzamelde meesmuilende literaire poortwachters. Doorgaans ploeteren schrijvers zich immers moeizaam een weg langs tijdschrift- en andere redacteuren naar steeds meer sterren en ballen uitdelende recensenten en een langzaam groeiend lezerspubliek, en pas na jaren is er dan opeens de doorbraak naar de erkenning, naar elkaar napratende tv-showpresentatoren en naar hordes  bestsellerlezers. Denk aan the long and winding road to fame van Wessel te Gussinklo. Buwalda legde dat pad met één kleine stap af, en nog wel meteen met zijn allereerste literaire stap. En Buwalda deed meer; nam een enorme sprong vanuit het duister en leverde hoge kwaliteit: zijn debuut werd, met een nuance verschil ten opzichte van de weergave door Neerlandistiek.nl, genomineerd voor verscheidene grote literaire prijzen, en enkele daarvan werden daadwerkelijk aan het boek toegekend. Ik vaar even op het bekende Wikipedia-kompas door de literaire ruimte:

Het boek kreeg nominaties voor de Libris Literatuur Prijs 2011, de NS Publieksprijs 2011 en de 25ste AKO Literatuurprijs voor hetzelfde jaar. Op 22 september 2011 won Buwalda de Academica Debutantenprijs. Op 30 oktober 2011 won hij ook de Selexyz Debuutprijs. Hij won bovendien de Anton Wachter-prijs voor de beste debuutroman in 2012. [mijn koppeltekentje; IdvH; of moet het Anton-Wachterprijs zijn?]

Ik vaar voor alle zekerheid ook nog even via een andere koers:

In 2010 debuteerde hij [d.i. Peter Buwalda] met Bonita Avenue. Met dit eerste boek werd hij genomineerd voor twaalf literaire prijzen waarvan hij er vijf daadwerkelijk won, waaronder de Academica Debutantenprijs, de Selexyz Debuutprijs en de Anton Wachterprijs. 

Voor de echte, heel literaire zwaargewichtklasse van de grote prijzen werd het werk kennelijk uiteindelijk toch nog iets te licht bevonden en bleef de roem beperkt tot de eer van de nominaties, maar de drie debuutprijzen waar dit debuut voor was genomineerd, werden alle drie daadwerkelijk toegekend (andere toegekende prijzen worden gek genoeg niet genoemd). Dat lijkt heel redelijk, en niet minder eervol, rekening houdende met de grote hoeveelheden debuten die er toen al, en nog altijd, vaak zonder enig mededogen van een scherpe bureauredactie, op de markt gesmeten worden.

Het nieuws dat Neerlandistiek.nl trouwens tussen neus en lippen door brengt in de hierboven maar half geciteerde volzin, is: de Academica Debutantenprijs, de Selexyz Debuutprijs en de Anton Wachter Prijs behoren tot de ‘grote [literaire] prijzen’. Ik maakte destijds, in de aanloop naar de uitreiking aan Buwalda, mijn debuut als jurylid van de Academica Debutantenprijs (die eerder en later anders heette en inmiddels ter ziele is), maar heb toen noch later vast kunnen stellen dat dat een ‘grote prijs’ zou zijn, althans gemeten in eenheden voor al dan niet Bourdieueske, literair-sociologische importantie.

Nee, het probleem-van-deze-dag zit in de bijzin. Omgebouwd tot hoofdzin luidt de mededeling:

Buwalda won voor zijn debuutroman Bonita Avenue verscheidene grote prijzen.

Deze bijzin (vastgeknoopt als ze is aan de hoofdzin over Buwalda’s doorbreken) suggereert een persoonlijke en doelgerichte, competitieve inspanning van Buwalda, zij het ook een inspanning met een groter belang dan alleen het eigen belang: hij won die prijzen voor zijn boek. Edelmoedigheid in de letteren: alles voor het boek. Zo kennen we Buwalda: ‘Ik ga die Academica Debutantenprijs voor mijn debuut winnen!’ Maar niet heus.

Ik geloof dat er sprake is van een soort contaminatie: Buwalda won de prijs, met dien verstande dat ze aan hem werd toegekend, iets waar hij niets bijzonders voor kon doen, waar hij niets bijzonders voor zou hebben kunnen doen. Hij kreeg de prijs vanwege zijn prestatie een goed boek geschreven te hebben naar de maatstaven van een jury in een prijzencircus waar nauwelijks regels gelden. Strikt genomen was geen enkele van de toegekende prijzen voor Peter Buwalda; het was zijn boek dat ermee gelauwerd werd, omdat het een uitzonderlijk goed boek was en is. De prijs was voor het boek. Hij won de prijs vanwege het boek. Hij nam de prijs in ontvangst omdat het boek geen handen had voor een boeket, geen portemonnaie voor de poet.

Dat staat er, kennelijk. 

maandag, november 10, 2025

Unruhig wandern, wenn die Blätter treiben (I en II)

I
Samenstellingen vind ik al jaren leuk, zelfs al voor ik me had gerealiseerd dat ‘samenstelling’ zelf een samenstelling is. Zeker bezien in combinaties zijn samenstellingen leuk, zoals het woord voor worst-voor-op-brood en het woord voor worst-gemaakt-van-ossenvlees en dat voor worst-die-gemaakt-is-door-middel-van-roken en dat voor een worstje-dat-kennelijk-geluid-maakt; heel verschillende soorten worst, vreemd genoeg aangeduid met nogal gelijkvormige samenstellingen.


Samenstellingen zijn dus ook moeilijk, of op z’n minst: complex. Toen ik maar heel eventjes met een zoekmachine mijn neus om het hoekje van de taalkunde stak, vond ik een bacheloreindwerkstuk (wat een lelijke samenstelling is dàt) over dit onderwerp waarvan het eerste hoofdstuk ‘Introductie’ heet en de eerste paragraaf van het tweede hoofdstuk van het eerste deel ook ‘Introductie’ heet en de eerste subparagraaf van de tweede paragraaf van het tweede hoofdstuk van het eerste deel ook weer ‘Introductie’ heet. Een onderwerp dat met zo veel glijmiddel wordt aangeboden, moet wel heel erg stroef zijn.

Samenstellingen vormen, anders bekeken, kennelijk een taalkundige ijsbaan waarop je heel gemakkelijk op je bek kan gaan. De paragrafen 2.3.1., 3.1 en 4.1 hebben, dit voor de volledigheid, ook de reeds genoemde titel. Met 35 bladzijden hoofdtekst, waarin 135 analytische voorbeeldconstructies, lijkt me deze deels comparatistische fenomenologie van de Nederlandse samenstelling best wel lang èn grondig voor een doorsnee BA-werkstukje dat anno 2011 maar 7,5 ects waard was, weet ik nog. Ik ga mijn tengels hier dus niet branden aan de vraag of ik hier iets opdis over linkshoofdige dan wel (non-)copulatieve samenstellingen. Leve het pensionaat.

Gelukkig zijn sommige enkelvoudige woorden, laat ik voor het gemak zeggen: monomorfematische nomina, ook heel leuk, en dan in het bijzonder die, waarmee aan een (ontelbare) massa in de werkelijkheid kan worden gerefereerd. Een voorbeeld is ‘blad’, dat, vooral in, maar ook buiten een samenstelling, massaaanduidend kan worden gebruikt. Je kunt immers zeggen dat een boom veel ‘blad’ heeft, of, afhankelijk van het betreffende seizoen, juist dat er veel ‘blad’ op het trottoir ligt. Evenzogoed kan je dan met een ander soort zelfstandig naamwoord spreken van veel ‘bladeren’ of ‘blaadjes’.

Ik moest daar, rustig kuierend, aan denken toen ik, net uit de trein, in T., op weg naar mijn kleinkinderen, een bladkorf op het overigens onbezoedelde trottoir zag staan met een bordje erop dat aangaf dat er alleen ‘blad’ in de korf mocht worden gestort; wellicht stond er toch ‘bladerenin het uitleggende, toelichtende tekstje op het aan de korf bevestigde bordje, maar het verzamelpunt heette welzeker ‘bladkorf’ (de hond was mee, ik had geen hand vrij om er een foto van te maken). Van een ‘bladerenkorf’ kan in doorsnee Nederlands geen sprake zijn, als je het mij vraagt. Wel kennen we, sprak hij familiair, daarin de ‘fietsenstalling’, als we het toch eventjes over trottoirverontreinigingbestrijdingsmiddelen hebben, en niet de ‘fietsstalling’, daarentegen wel de ‘rijwielstalling’ en niet de ‘rijwielenstalling’, volgens mij. Zoals er wel ‘broodbakkers’ zijn, zonder enige concurrentie van ‘brodenbakkers’. Met ‘koekenbakkers’ ligt dat een nuance anders. In tijden van oorlog, waar we bijna weer aan toe zijn, is alles nog weer anders: met een ‘raket’- en een granaatwerper kan een staatsmoordenaar maar één raket respectievelijk granaat per eufemistische worp naar de vijand werpen, tenzij er sprake is van een stalinorgel, terwijl bommenwerpers vrijwel synchroon in één worp tientallen bommen uit kunnen strooien, om, nu de maan weer dóór de bomen kan schijnen, nog een eufemisme te gebruiken; opmerkelijk is dat er ook bommentapijten zijn, maar dat die niet geknoopt of geweven worden. Ook het verschil tussen de vijand en de vijanden verdient taalkundige verdieping; maar ik ben inmiddels al te ver gedwaald van het trottoir met de blaadjes waar het allemaal mee begon.

Het eind van de bladellende is nog niet in zicht. Op de website van de bladkorfaanbiedende instantie van de betreffende gemeente las ik:

Tot en met week 51 kunt u hier [d.i. in de bladkorf op het trottoir] alleen bladeren kwijt die afkomstig zijn van bomen in de openbare ruimte, niet van bomen uit uw eigen tuin.

Hoe te handelen met blad van privébomen dat op straat valt, laat zich niet raden maar wordt overgelaten aan de bladblazende ruimdenkendheid van de brave burger in kwestie. Deze moet overigens wel op zijn of haar of diens hoede zijn, want er staat in vette letters op dezelfde website:

Natte bladeren op straat kunnen glad worden en gevaarlijk zijn.

Opeens werd me duidelijk dat in de etymologische achtergrond van de bladkorf hoogstwaarschijnlijk de muilkorf een grotere rol speelt dan ik tot dan voor mogelijk had gehouden.

II
Omdat er al zo veel onwaarheid in de wereld is en zo weinig toetsing, en ook omdat een mens zich zo maar vergist zou kunnen hebben, en tevens om geen excuses aan te hoeven bieden voor een waarneming die niet gedaan is, heb ik de volgende opadag het ophefveroorzakende bordje toch maar op de gevoelige plaat (of het equivalent daarvan in een slimfoon) vastgelegd (zie bijgaand plaatje). Het object heet daadwerkelijk ‘bladkorf’.

Wat ik nog niet wist, is dat het bordje het Nederlands (voor zover ik het althans ken) ook nog eens verrijkt met een nieuw woord, een samenstelling wederom: ‘bladafval’. Dat betekent niet de rotzooi die, bij voorbeeld door een zware regenbui, van een blad wordt gespoeld en op de grond eronder valt, maar juist de bladeren die, zoals ten gevolge van een herfstig briesje, van een of meer bomen naar en uiteindelijk op het aardoppervlak vallen.

Leuk is, dat er ook rekening is gehouden met laaggeletterde computergebruikers (mensen die niet goed kunnen lezen, maar wel allerlei digitale indexen begrijpen). Zij kunnen onder de klassieke tekst (louter letters) vernemen dat het niet is toegestaan (X) om takjes en takken in de korf te dumpen (want dat zijn geen bladeren, maar de dingen waar voorafgaand aan de herfst de bladeren aan vast zaten), noch om er gras in te lozen (want dat is zelfs nooit aan een boom of struik verbonden geweest), noch om etensresten in de korf te keilen (want idem en dito). De laaggeletterden zijn bevoorrecht met hun instructie, want naaldafval en eikels mogen zij, anders dan anderen, wel (V) in de bladkorf deponeren. Voor hen is een bladkorf een blad-, naald- en eikelkorf. Waar de kastanjes te laten, ligt nog ter discussie in de gemeenteraad.

Geletterden genieten veel aanzien bij de firma Arvi, want zij worden geacht te begrijpen dat de onder de plaatjes staande tekst impliceert dat hier onder ‘bladafval’ alleen wordt verstaan het blad dat buiten een ieders tuin van een niet in iemands tuin staande boom is gevallen. Alleen gemeenteboomblad, dus.

Het percentage PVV-stemmers mag dan schrikbarend hoog zijn in T., verstand van blad, val, mijn en dijn heeft die burgerij daar kennelijk wel, en sommigen, wellicht een meerderheid, daarnaast ook van naalden en eikels.

Deel I van dit bericht kreeg een tweede leven in het digitale vakblad voor Nederlandse-taal- en -letterkundigen, Neerlandistiek.nl.