zaterdag, februari 22, 2025

Janet Frame, An Angel at My Table

Introduced by Jane Champion. Virago Press, London 2008. Virago Modern Classics 533. Paperback, 460 bladzijden, plus twee fotokaternen.
De eerste uitgave verscheen in Nieuw Zeeland in 1989. Oorspronkelijk is deze autobiografie verschenen in drie delen: To the Is-Land in 1982, An Angel at My Table in 1984 en The Envoy from Mirror City in 1985.

Toen ik een keer dacht dat ik, old school ergocentrist qua opleiding, eigenlijk bijna geen biografieën las, en ik toch maar eens de levensbeschrijvingen, die ik desondanks en met plezier gelezen had, bij elkaar op een plank zette om die gedachte (liever grafie dan bio) te verifiëren, bleek dat ik aan één boekenplank niet genoeg had. Inmiddels zijn het er bijna vijftig; alleen die van Tom Waits heb ik nog niet gelezen, net als deel II van de WFH-bio dat ik ergens voor noppes mee mocht nemen.

En nu ik losjes wil noteren dat ik echt nooit autobiografieën lees, en dat deze van Janet Frame de uitzondering is die de zojuist geschreven regel bevestigt, wijst naarstig autobibliografisch onderzoek uit dat Herinneringen van Aletta Jacobs het eerste autobiografische zwarte zwaantje is tussen de biografieën in de boekerij achter mij, hier twee-hoog-achter in Arnhem, met de kanttekening dat Het Ik, de heroïsch-individualistische dagboekbladen van Lodewijk van Deyssel, ergens uit het zicht staat tussen Couperus en Enquist, in de andere kast, tegenover mijn bureau, middelste rij, tweede plank van boven; van bijna elke auteur staat daar maar één literair prozawerk pontificaal in het zicht op de eerste rij, wegens plaatsgebrek; de rest is oneerbiedig en onelegant erachter gestouwd en gestapeld, en is dus wel traceerbaar maar toch lastig te vinden en aan het daglicht te brengen, wat, onbedoeld voordeel, goed is voor de conservering van mijn papieren privé-canon. Autobiografie van rood van Anne Carson is geen echte autobiografie maar poëzie en staat dan ook tussen de (auto)biografieën noch bij het zuiver literair, zo niet bellettristisch, proza.

Ter zijde: ik merk dat ik ook nu weer automatisch totaal geen aandacht schenk aan de digitale werken die weliswaar bereikbaar maar nog verder verstopt zijn in de Kobo-cloud, bijvoorbeeld de prachtige bio van Simone de Beauvoir, m’n vijftigste biografie.

An Angel at My Table kan ik, alles in beschouwing genomen, met een gerust hart een vreemde eend in mijn boekenbijt te noemen. Misschien is Janet Frame (1924-2004) dat ook, zijnde de enige Nieuw-Zeelandse auteur in mijn verzameling, voor zover ik weet; ik wist tot voor kort niet dat Katherine Mansfield Nieuw-Zeelandse was, maar van haar heb ik niets in huis, van Frame inmiddels wel twee titels, en een derde, haar prozadebuutbundel The Lagoon and Other Stories (1951) staat klaar voor lezing in het internetarchief WayBack Machine.

Frame weet veel indruk te maken, bijvoorbeeld op Jane Campion, de Nieuw-Zeelandse film- en televisieregisseur die, toen ze het kersverse eerste deel van de autobiografie had gelezen, er onmiddellijk meer ruchtbaarheid aan wilde geven door middel van een verfilming of vertelevisering. Frame zei toen dat Campion eerst maar moest wachten tot het hele boekwerk voltooid zou zijn. Dat deed Campion en in 1990 verscheen haar meer dan twee uur durende biographical drama op het witte doek (het is nog steeds te zien via npo/start).

Volgens de voice over in de trailer van de film heeft Frame meer dan twintig prijzen voor haar werk gekregen. Ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag heeft Fitzcarraldo Editions haar roman The Edge of the Aphabet in 2024 opnieuw uitgegeven, voorzien van een voorwoord door Catherine Lacey, nog iemand die bepaald onder de indruk is van haar oeuvre.

Al op jonge leeftijd had Frame een sterke neiging tot het schrijverschap en bijzondere aandacht voor taal en fictie, mede onder invloed van de versjes die haar moeder schreef en liederen die er in haar jeugd rondom klonken. Maar ze groeide op in een tijd die, onder meer door de Grote Depressie en de Tweede Wereldoorlog, weinig aanleiding tot schoonheid kende, en ook de sociale, economische en culturele omstandigheden van haar familie boden nauwelijks ruimte voor een gedegen esthetische ontplooiing. Daarvoor droeg Janet zelf eigenlijk de meeste zorg met haar passie voor taal, verhalen en fictie en haar onstelpbare leeshonger en haar droom om dichter en/of schrijver te worden.

De ironie van het bestaan van Frame was dat zij, geboren in augustus 1924, haar coming of age, haar volwassenwording, haar 21ste verjaardag eenvoudig kon en zelfs bijna moest associëren met de allesvernietigende atoombommen. Of, in haar eigen woorden:

My coming of age was lit by the mushroom fire that made shadows of all those caught in its brightness; a spectacular illumination of the ceremonies of death, ‘ashes to ashes, dust to dust’.

Aan de inhoudsopgave van het boek is al te zien dat 1945 een cruciaal jaar was voor Frame: er zijn vier aaneensluitende hoofdstukken die ‘1945’ als hoofdtitel hebben; alle andere 78 hoofdstukken hebben talige titels. Ik ga hier niet uit de doeken doen wat er zo bijzonder was aan dat levensjaar; deze autobiografie heeft heel sterke narratologische eigenschappen, die in een eenvoudig leesverslag tot gemene spoilers zouden kunnen leiden. Om andermens’ leesplezier niet te bederven, kan ik hier ook niet het fragment citeren waardoor ik, ondanks alle beperkingen en doem die Frames leven lijken te tekenen, bij het lezen van hoofdstuk ‘1945 (Two)’, vlak na het dieptepunt, stevig in de lach schoot. Ook dat is een kracht van het proza van Frame.

Bijna op de helft van het boek gekomen, kon ik met een gerust hart stellen dat Frame een autobiografie heeft geschreven die steeds interessanter wordt en waarin ze (gelukkig, wat mij betreft) maar weinig op het genre reflecteert maar gaandeweg meer overzicht biedt op haar eigen leven, ook door terug te blikken en verbindingen te leggen. Wanneer ze wel op het genre reflecteert, doet ze het, lijkt me, op een interessante manier:

[...] time past, is not time gone, it is time accumulated, with the host [nl. van de autobiografie] resembling the character in the fairytale who was joined along the route by more and more characters, none of whom could be separated from one another or from the host, with some stuck so fast that their presence caused physical pain.

Het leven van Frame, voor zover hier beschouwd en beschreven (ongeveer 1924 - 1965), laat zich lezen als een onthutsend tragische geschiedenis met huiveringwekkende dieptepunten maar ook met een glorieuze comeback naar de echte wereld, resulterend in een rijkgelauwerd oeuvre. Dat Frame zich staande heeft weten te houden in een haar zo vijandig leven mag een wonder heten.

Ze zat tot haar 21ste verjaardag gevangen in een web van sociale, economische en culturele conventies waardoor zij niet in staat was haar gedroomde bestaan te realiseren. Ze moest lerares worden, maar alles in haar verzette zich ertegen hoewel ze wel een opleiding tot onderwijzeres volgde. Ze wilde schrijven. Gek genoeg lukte dat schrijven pas goed toen ze opgenomen was in een gesticht, of psychiatrisch ziekenhuis, om het wat netter te zeggen. 

Ze zou, als bijna afgestudeerd onderwijzeres die een poging tot zelfmoord deed, schizofreen zijn, wat bijna een zichzelf vervullende voorspelling was, doordat men haar niet liet doen wat zij wilde en kon. Bizar toeval is dat ze de helft van een tweeling was, de enig overlevende helft. Nog voor ze 21 was, verdronken twee van haar zusjes. Toen ze eenmaal ‘gek’ was verklaard en opgenomen, had ze alle gelegenheid om haar droom te leven en om te schrijven. Serieus behandeld werd ze eigenlijk niet, zelfs niet grondig onderzocht; wel, zo las ik ergens, moest ze ze meer dan tweehonderd elektroshocks moeten ondergaan; die noemt ze niet noemt in deze autobiografie, zo min als ze daarin uitgebreid ingaat op haar leven in de inrichting. Dat deel van haar leven heeft ze, als ik het goed heb begrepen, als grondstof voor haar fictionele werken verwerkt.

Men stond op het punt om lobotomie op haar toe te passen, een ingreep waarbij ‘de verbinding van het voorhoofdsgedeelte van de hersenen en de rest van de hersenen en het zenuwstelsel door een insnijding bijna geheel [wordt] verbroken’, toen bekend werd dat ze een belangrijke literaire prijs had verworven voor haar prozadebuut. Een arts zag net op tijd in dat zo’n prijs en de (niet op basis van onderzoek) gestelde diagnose niet samen konden gaan. Frame zelf zou hier tegenin hebben kunnen brengen dat die conclusie niet geheel geldig was: ze had zich namelijk altijd weten op te trekken aan het gegeven dat ook een genie als Van Gogh geestelijk niet helemaal modaal was.

Later heeft een (andere) arts vastgesteld dat Frame niet aan schizofrenie leed en ook nooit had geleden, maar dat ze inmiddels wel behandeld moest worden wegens de schade die haar was aangedaan met de jarenlang opname wegens die veronderstelde ziekte.

In het derde deel van de autobiografie speelt het concept (the Envoy from) Mirror City een belangrijke rol, vergelijkbaar met het begrip ‘de tweede werkelijkheid’ dat ik in de Nederlandse literatuur leerde kennen via C.O Jellema. Het gaat in beide gevallen om een afgeleide werkelijkheid, die misschien minder feitelijk en minder reëel is dan de gewone, alledaagse, letterlijke werkelijkheid, maar die in de ervaring van de individuele dichter of schrijver van veel groter belang is en een hogere waarheid representeert, en die bij uitstek door middel van literatuur is te verbeelden.

En dan nu allemaal terug naar de tekst: het literaire werk van Janet Frame, waar ik probleemloos ook deze autobiografie toe reken.

Geen opmerkingen: