maandag, januari 06, 2025

Hoe talen verschillen!

Hoe talen verschillen, denk ik wel eens, wanneer ik met Mohannd en Rahaf probeer te converseren in mijn door hen gebroken Nederlands en hun voor mij ondoorgrondelijke Arabisch. De verschillen zijn zo groot, dat ik ze niet gemakkelijk uit kan leggen. Ik denk het, ‘Hoe talen verschillen’, ook wel eens als ik gewoon een Engelstalige roman lees, bijvoorbeeld The Edge of the Alphabet van Janet Frame, oorspronkelijk verschenen in 1962, en ter gelegenheid van de herdenking van de honderdste geboortedag van de schrijfster (die overleed in 2004) in 2024 opnieuw uitgegeven door Fitzcarraldo Editions.

In die roman komt een personage voor dat lijdt aan epilepsie. Om zijn epileptische aanvallen werd hij in zijn jeugd danig gepest. Niet leuk, en het is verder ook wel een beetje een tragische figuur, als ware hij familie van Frits van Egters, maar dan terwijl alles onopgemerkt is gebleven. Wat me opviel, of inviel, was dat in het Engels zo’n epileptische aanval niet een aanval heet maar een seizure, alsof er speciaal een woord voor gemaakt is, terwijl in het Nederlands een uitgekauwde metafoor wordt gebruikt, zoals wanneer iemand een hartaanval heeft.

Inderdaad, die kwaal heet in het Engels ook heart attack. Maar zoek je seizure op (ik zit vaak na het ontbijt te lezen en werk dus voor het gemak heel hermeneutisch onwelvoeglijk met de vertaalfunctie van Google op m’n telefoon) dan zie ik dat dit woord nog betekenissen heeft in een heel ander domein (zoals inbeslagname en beslaglegging) en dat het in hetzelfde, het medische domein ook nog enkele, misschien licht afwijkende, synoniemen kent: stroke, apoplexy en (apoplectic) fit. Dat seizure wordt door Google, dat klakkeloos doorlinkt naar Wikipedia, ook vertaald met insult, dat dus ook een Nederlands woord is en dat op zijn beurt als synoniem weer toeval heeft (naast aanval); het is de aanduiding van ‘een abnormale ontlading van zenuwcellen in de hersenen ten gevolge van een epileptische of niet-epileptische oorzaak’.

Het kan zijn dat mijn zojuist aangevulde medische kennis, althans mijn kennis van de medische terminologie, ontoereikend is; ik leerde bijvoorbeeld pas recent dat er een verschil is tussen een herseninfarct en een hersenbloeding. En kijk, in het Engels ook: cerebral infarction respectievelijk stroke. Oeps, daar is de stroke weer, die ik reeds als synoniem van seizure vond. Dus zocht ik ook even op of die andere synoniemen misschien elk een Nederlands equivalent hebben. Stroke blijkt dan achtereenvolgens te betekenen: hartinfarct, beroerte, slag en haal. Apoplexy betekent beroerte. En een apoplectic fit, dat is (schrik niet) een apoplectische pasvorm.

Dat laatste slaat als een kip op een sluisdeur, en dat ligt echt aan Google. Hetzelfde fenomeen (ik bedoel niet dat van de kip en de sluisdeur, maar dat het Engels uit meer woorden lijkt te bestaan dan het Nederlands) kwam ik tegen toen ik voor de lol een ander woord uit dezelfde roman opzocht: gate post. Nee, niet helemaal voor de lol, want ik kon me, mede dank zij de context waarin ik het woord tegenkwam, wel precies voorstellen wat een gate post moest zijn, maar er schoot me geen enkel passend equivalent Nederlands woord bij in de geest. Google maakt er poortpaal van, een woord dat in de gratis Van Dale noch in de Woordenlijst staat, tot geruststelling van mijn intuïtie en ook ter bevrediging van mijn verlangen naar meer kippen en sluisdeuren. Een vergelijkbare casus levert fence post, dat volgens Google staat voor hekpaal, dat niet in Van Dale maar, en niet tot mijn verrassing, wel in de Woordenlijst voorkomt.

Hoe een kip door een sluis vaart! En alle goeds voor 2025.

zondag, september 29, 2024

Grietorder (taalslijtagetaal)

Toch maar weer eens een rondje woordenboek gedaan.

Wat betekent ‘pre-order’?

De Cambridge dictionary, waar ik betrekkelijk blind op vaar als ik ronddobber op de Engelse taalzee, geeft aan dat ‘to pre-order’ betekent: ‘to order (= request to buy) a product before it has become available’.

Dat wist ik eigenlijk al wel. Het is een stompzinnig, want overbodig woord, aangezien ‘to order’ volgens dezelfde bron betekent: ‘to ask for something to be made, supplied, or delivered, especially in a restaurant or shop’.

Je kunt dus alleen zinvol of effectief iets bestellen als je weet dat het product daadwerkelijk te koop is of gaat of kan komen. Er is geen boekhandel ter wereld waar je de derde autobiografische spionageroman van Wim Hof kan bestellen. Zo’n boekhandel is ook niet nodig, want lezers (de meeste, althans) zijn niet gek (uitgezonderd misschien de lezers van Wim Hof).

Dat er een speciaal werkwoord zou moeten zijn om het bestellen te benoemen van iets wat nog niet op de markt beschikbaar is maar er (meer of minder weldra) wel degelijk zal gaan komen, is een buitenissige, laat-kapitalistische taalkundige fijnmazerij waar alleen geriffermeerde bijbelexegeten nog een puntje aan zouden kunnen zuigen. Dat we voor het bestellen van een binnenkort te verschijnen boek een beroep zouden moeten doen op een woord uit de Engelse taal, is misschien op te vatten als een positief signaal met betrekking tot de ouderwets goede staat van de gezondheid van het Nederlands, en is voor het overige volkomen belachelijk, om niet te zeggen: bezopen.

Dat in het onderhavige geval het product van Griet Op de Beeck inderdaad al op de markt is of er binnenkort daadwerkelijk zal zijn, dat het reeds bestaat, dat het voorhanden is, blijkt alleen al uit het gegeven dat er gesigneerde exemplaren van zouden bestaan, of dat die binnenkort beschikbaar komen voor wie daar belangstelling voor zou kunnen hebben. Je kunt zo’n exemplaar dus gewoon bestellen. Voorbestellen is larie- dan wel lulkoek (m/v/x).

Een boek wordt er overigens niet beter van als de auteur er met een pen diens of hun naam in heeft genoteerd; die naam staat al op het omslag, en op de titelpagina, en op de rug, en in de vermelding van het kopijrecht en op nog zo wat van die plaatsen. De tekst waar het om gaat, waar het de lezer om te doen is, verandert er niet door.

maandag, augustus 26, 2024

Spagaat

Leuk stuk in de Volkskrant van afgelopen weekeind naar aanleiding van wat lezersvragen over taal, met antwoorden van onder anderen voormalig professor Nicoline van der Sijs. Vragen over (de omvang van) het alfabet en over het slijten van taal, om maar wat te noemen. Dat laatste is iets wat schrijver dezes bijzonder boeit, vroolijk-conservatief als hij op dit terrein van nature en door opvoeding en -leiding is.

De reactie van de emerita-hooglerares op de veronderstelling van taalslijtage of -verloedering is er natuurlijk een zoals we die kennen van gewoon, zeer- en ook hooggeleerde taalkundigen: niks aan de hand, want taal verandert al sinds er taal is. Van der Sijs weet er heel leuke, zowel instructieve als overtuigende voorbeelden van te geven, onder meer door een welgevormd tekstfragment in het oud-Nederlands* te citeren, een Nederlands waarin men nog communiceerde zonder lidwoorden en met naamvallen.

Ik wil maar zeggen: deze link leidt naar een betaalmuur waarachter zich een Volkskrant-artikel ophoudt dat heel interessant is voor iedereen die bij het minste of geringste wat maar een beetje afwijkt van wat hun ‘bekend’ is, in een strenge correctiehouding schiet en een lamstralige taalmisbruiker hakkenklakkend terecht wil wijzen, en dat vooral los van de vraag of de vermeende linguïstische delinquent al dan niet duidelijk weet te maken wat de inhoud van hun boodschap is.

En toen schoot me een analogie te binnen. Ik denk dat de taalwetenschappers groot gelijk hebben. En ik denk dat de frikkige, smetvrezende taalcorrectors groot gelijk hebben. Net zo hebben zowel de astrofysici gelijk wanneer ze zeggen dat de aarde om de zon heen draait, als ook de mensen die zonder specifieke taalopleiding op deze aardkloot rondlopen en blijven volharden dat de zon ’s ochtends op komt en ’s avonds onder gaat.

En ja, daar staan ‘te veel’ spaties. Die staan daar om het op en neder van de zon in de taal te benadrukken, waar de zon in het echt werkelijk niks doet dan een beetje schijnen.


* Dat wil zeggen: het Nederlands van vóór de Middeleeuwen; dit zeg ik er even bij omdat zelfs sommige studenten Nederlands er niet voor terugschrikken om het proza van ‘F. Borderwijk’ (sic) al oud-Nederlands te noemen.

zondag, augustus 18, 2024

Drukwerk

Een paar maanden geleden op een andere plaats van het wereldwijde web (hier) signaleerde ik al iets in deze sfeer; kennelijk was het niet interessant, of roerde ik in de verkeerde vijver (om even een ander metafoordomein te betreden). Maar mij blijft het opvallen, en vooral ook: afleiden van het eigenlijke lezen: de betrekkelijk afschuwelijke staat of beter: kwaliteit van niet àl het hedendaagse literaire drukwerk dat mijn netvlies bereikt, maar toch wel zo veel dat het niet incidenteel meer lijkt.

Vandaag, maar het kan ook gisteren geweest zijn, trof me dit:

Een woord uit All Fours van Miranda July, om precies te zijn, uit de derde druk van de Nederlandse vertaling ervan, verschenen bij De Bezige Bij in 2024 (en het gaat me er dus nu niet om dat het woord me opeens Spaans voorkwam, toen ik het geïsoleerd en vergroot had). Rafeliger en rommeliger zie je ze niet vaak, drukletters, maar als je ze zo wilt zien, moet je in recent drukwerk zoeken, denk ik (het eerste fotootje in het Instagramcitaat hierboven, bijvoorbeeld, is uit een boek van Querido uit 2023).

Omdat ik, plusminus parallel aan de roman van July, ook aan het lezen ben in de zesde druk van de Nederlandse vertaling van Le roi des Aulnes van Michel Tournier, uitgegeven door Meulenhoff in 1995, nam ik daarvan ook een foto van een woord:


En om niet helemaal willekeurig steken te proeven, pakte ik er nog de eerste druk bij van Montyn van Dirk Ayelt Kooiman, uitgegeven door De harmonie in 1982:



Nou vooruit, nog eentje dan, want ik laat me niets dicteren door toevallige alliteratie:


Een mini-Marsman-citaatje, een vertaling, uit Lyrical Holland / La Hollande lyrique / Lyrisches Holland, een bloemlezing, uitgegeven door zeven uitgeverijen uit Amsterdam en Groningen in 1954.

Tot slot, omdat het altijd nog beter kan, qua drukwerk dan, uit De weg van het licht van Albert Verwey, uitgegeven door C.A. Mees te Santpoort en ‘De sikkel’ te Antwerpen in mei 1922, exemplaar nr. 158 van de honderd niet in heel leder en ook niet in linnen maar ‘gewoon’ in papier gebonden oplage van de eerste druk:


Als je in dit oude drukwerk al wat rafels denkt te zien dan zijn het kraalrandjes, gevormd door de inkt die tussen papier en zetsel vandaan is gekruld bij het drukken van de tekst, waardoor de letters voor het lezend oog nog scherper op het papier komen te staan. Dat geldt ook voor die andere voorbeelden, al is de druktechniek hoogstwaarschijnlijk niet bij alle gelijk.

Waarom ze All Fours zo slordig niet gedrukt maar op het papier geklodderd hebben, is me een raadsel. Of ligt het aan het het zetsel, of is er afgedankt vloeipapier gebruikt, servetjes uit de horeca misschien, in plaats van, zoals bij Verwey, voor drukwerk geschikt papier van Van Gelder?


 






donderdag, augustus 15, 2024

Muurgedicht (hoe werkt mijn hoofd)

Vandaag was ik, in aanmerking genomen dat het maar een doordeweekse donderdag was, door omstandigheden ver van huis geraakt, namelijk in Haren (Groningen) en liep wat rond tot ik een terrasje met koffie vond en vlotte bediening (een aangename combinatie). Al dolende kwam ik erachter dat ik met een verborgen stukje van mijn bewustzijn, als ik op geheel of betrekkelijk onbekend maar bewoond, om niet te zeggen: geciviliseerd terrein ben, stiekem speur of er ook een muurgedicht aanwezig is, en dan liefst een dat nog niet op de kaart is gezet van de website Straatpoëzie.

Onverwacht, want in een wat saai straatje waar weinig loop in zat en helemaal geen koffie, zag ik tot mijn genoegen op een zijmuur van een gebouw, in wit op donkergrijs, het begin van een gedicht boven een dikke struik uitsteken:

Bij Holiskin
gaan we dieper

Heftig, dacht ik. Maar wat belangrijker is: het fragment bracht me werk van Robert Anker in gedachten, gedichten uit zijn bundel Van het balkon (1983). Het eerste, ‘Nieuwjaar’, begint zo:

Bij Kwaad de dijk op deze keer

Verderop, tegen het eind van dit reisgedicht, staat:

om met de banden aan de grond
te raken, Holysloot voorbij,
de brug op, in de stad.

Holysloot? Ja, Holysloot. Ik had er wel eens in de buurt geschaatst, dus daar keek ik niet van op.

In dezelfde bundel staat de reeks ‘Bosman, Piershil’. Voor ik die gedichten had gelezen, wist ik niet dat Piershil een plaatsnaam was; de windmolentjes die daar gemaakt worden, kende ik wel; die staan overal. Vandaag vroeg ik me af of Holiskin er ver vandaan zou liggen, dichter bij Holysloot. Zelfs een aanduiding als ‘Hoofddorp’ (in het gedicht ‘Koga Miyata’) krijgt in de context van het werk van Anker andere associaties dan in de geografische werkelijkheid.

Ik weet dat Anker weinig te maken heeft gehad met Groningen, West-Friesland was zijn land van herkomst, maar hoop doet leven; en ik weet dat hij nog geen enkel muurgedicht in Nederland heeft.

Toen ik nader tot het gedicht was gelopen en mijn  blikveld groeide en verder over de dichtbebladerde struik reikte, kon ik ook de derde regel lezen:

dan jouw huid

Dit had niets (meer) met de poëzie van Robert Anker te maken, zelfs niet, naar ik begon te vrezen, met fatsoenlijke straatpoëzie.

Eenmaal zo dichtbij gekomen dat de bladrijke struik me niet meer het zicht op het geheel van de tekst belemmerde, ging alle, onbezonnen maar diep gekoesterde hoop finaal aan diggelen. Dit was geen gedicht, het was zelfs geen middenstandsrijmelarij; het was een prozaïsche consumentenlokroep, een commerciële zelfaanprijzing.

De winkel, de zaak bleek, toen ik langs de voorgevel liep, ontmanteld, opgeheven, om een titel van een verhaal van Anker in Tirade 36 (1992) te gebruiken, dat als ‘Raak. Röder’ is opgenomen in Volledig ontstemde piano (1994), een verhalenbundel met trekjes van een (episodische) roman.

Literatuur duurt langer.

 

 

 

dinsdag, augustus 13, 2024

Staanplaats

Het woord ‘staanplaats’ verdient mijns inziens al lang en met verve het epitheton ‘lelijkste’. Al zolang ik mij iets herinneren kan, is het een woord waarvan ik zelfs denk dat het fundamenteel fout is. Vreemd genoeg, wellicht, heb ik geen enkel probleem met ‘zitplaats’.

In de lijnbussen van de NBM, de vervoersmaatschappij die in het voorlaatste kwart van de twintigste eeuw onder meer rondom Zeist het openbaar vervoer verzorgde, waar ik graag gebruik van maakte, waren bordjes geschroefd waarop bijvoorbeeld te lezen stond dat men niet met de bestuurder mocht spreken (naar ik aanneem alleen zolang de bus reed; stond die stil bij een halte, dan was er een uitzonderingssituatie ontstaan, al was het maar voor abituriënten van het openbaar vervoer om vervoersbewijzen aan te kunnen schaffen; daarvoor moest je wel met de chauffeur spreken, die dus een dubbelfunctie had, aangezien die ook verantwoordelijk was voor de kaartjesverkoop, zij het niet wanneer de bus reed) en bordjes waarop aangegeven was hoeveel zit- en ‘staanplaatsen’ er in het betreffende voertuig aanwezig waren; indirect wezen deze aantallen gezamenlijk ook op het maximum aantal reizigers dat zich in het voertuig mocht bevinden.

Dat er in een bus een x-aantal zitplaatsen te vinden was en nog steeds is, lijkt me niet meer dan redelijk en vanzelfsprekend; daartoe zijn er immers zetels en banken in zo’n voertuig aangebracht; maar van fysieke ‘staanplaatsen’ was destijds al, in die prachtige Leylands van de NBM, echt geen sprake, net zo min als nu in het ov; hooguit was dat aantal een indicatie van hoeveel mensen er in de bus, bij gebrek aan zitplaatsen, noodgedwongen op hun eigen benen konden proberen te blijven staan bij het effectueren van hun vervoersbewijs. Het aantal handlussen in de bus had er geen enkele relatie mee; dat was sowieso te klein.

‘Zitplaats’, ‘zitten’ en ‘zetel’ zijn etymologisch verbonden; ‘staanplaats’ heeft behalve ‘staan’ geen vergelijkbaar tweede pendant, niet in de taal en ook niet in de werkelijkheid. Maar ook los daarvan lijkt me het beter om te spreken van ‘standplaatsen’ als aanduiding van de overgebleven ruimtes waar, gerelateerd aan het aantal zetels, boventallige reizigers op eigen kracht en benen stand moeten zien te houden in de wervelingen van het openbare vervoer.

Dominees en dergelijke functionarissen hadden in de samenleving van mijn jeugd en adolescentie wel ieder een ‘standplaats’. Dat een hoogleraar een (leer)stoel heeft en een bisschop een zetel, past daar mooi bij wat sociaal aanzien betreft, denk ik. ‘Standplaatsen’ komen tegenwoordig vooral voor op campings. Maar dit terzijde gezegd.

Mocht ‘standplaats’, meer in het bijzonder de specifieke toepassing ervan in communicatie betreffende het openbaar vervoer, niet passen door de beugel van de toelatingscommissie voor nieuwe Nederlandse woorden c.q. nieuw woordgebruik, dan stel ik voor om, naar analogie van ‘zitplaats’, dat afgeleid is van de infinitiefvorm ‘zitten’, maar daar geen kopie van is, voortaan te spreken van ‘staplaats’. Zit hier! Sta daar!

In één moeite door, maar langs andere kanalen, zou de prijs van een ov-vervoersbewijs voor een sta- dan wel standplaats in zowel bus en tram als trein vele malen goedkoper moeten worden dan die voor een zitplaats. Neem daar, ongeacht de eventuele vocabulaire strubbelingen, goed nota van, meneer Koolmees c.s.


Dit bericht kreeg een tweede leven op Neerlandistiek.nl, het online tijdschrift voor taal- en letterkunde. Aldaar ook kritische kanttekeningen.

maandag, augustus 12, 2024

Aan m’n tas getrokken -- twee overdenkingen

Boven een boekbespreking van mijn hand, die op 27 januari 2022 is verschenen op het platform De reactor, is, the times they are a-changing, inmiddels, ik weet niet wanneer, een Disclaimer geplaatst. Ze luidt als volgt:

Disclaimer: In deze tekst komt een ‘deadname’ voor. Dat betekent dat de auteur van  gender en naam is veranderd. In deze bespreking betreft de deadname ‘Marieke Lucas Rijneveld’. Want tegenwoordig gaat diezelfde persoon als ‘Lucas Rijneveld’ door het leven. 

De Reactor streeft ernaar een inclusief platform te zijn. De Reactor is kritisch over de literatuur die zij recenseert en heeft de beslissing genomen om niet te censureren maar kritisch te beschouwen. Daarom geeft De Reactor het aan wanneer er in een tekst taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is. Ben je benieuwd naar een inclusief beleid op taalgebruik, download dan hier de handreiking van Codedi.

Met de grondslag en de strekking van deze vrijwaring ga ik akkoord. Mij is, als auteur van de bespreking, nooit gevraagd of ik zou willen overwegen de tekst aan te passen. Het lijkt me dus een verklaring waarzonder de redactie de tekst van de bespreking liever niet meer ongewijzigd in de openbaarheid zou houden; daarom lijkt me de vrijwaring een goede ingreep. Ze was aanleiding tot twee overdenkingen, een morele en een literatuur-kritische.

Enige morele jeuk ervoer ik toen ik zag dat, bij implicatie, mijn tekst er een zou zijn waarin ‘taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is’, taal, dus, die niet inclusief en die niet divers zou zijn.

Het zit misschien alleen maar in de formulering, waardoor deze passage klinkt alsof ik (destijds al wellicht, maar zeker inmiddels) een soort onwelvoeglijke taal zou hebben gebruikt, dat ik nare dingen gezegd zou hebben waar het gaat om inclusiviteit en diversiteit.*

Quod non, dacht ik. Het enige wat in de bedoelde boekbespreking immers aan de hand is, is dat er een deadname in voorkomt, en dat is volgens Wikipedia:

de (voor)naam die iemand bij geboorte meekreeg, of de naam die iemand vroeger gebruikte, vooraleer de naam bewust veranderd werd door die persoon in een nieuw gekozen naam. Een deadname wordt meestal gebruikt in een transgendercontext.

In mijn Reactor-tekst bespreek ik een boek waarin de auteur onder andere (de kritische ontvangst van) gedichten bespreekt, die anno 2015 waren verschenen in een bundel, geschreven door een dichter die zich toen, afgaande op de, op het omslag en de titelpagina en dergelijke, gebruikte voornaam, identificeerde als vrouw; ik heb, zeg ik erbij, die bundel destijds aangeschaft en in een poëziecursus besproken en in die context de auteur geïnterviewd. De in de loop der tijd aangepaste voorna(a)m(en) op publicaties van deze auteur lopen, naar we mogen aannemen, parallel met een genderontwikkeling: Kalfsvlies verscheen in eerste instantie als een bundel van Marieke Rijneveld; later heette de dichter, en ook romancier, Marieke Lucas Rijneveld; sinds 2023 is zijn (auteurs)naam Lucas Rijneveld. Inmiddels prijkt die naam ook op heruitgaven van eerder werk.

Ik rakel dit natuurlijk niet op om de dichter te kwetsen of te beledigen. Ik zeg het erbij, want het is, afgaand op die vrijwaring, glad ijs waar ik me nu op begeef. Wikipedia zegt er het volgende over:

Iemand ‘deadnamen kan als kwetsend en beledigend beschouwd worden. In bepaalde gevallen is iemand moedwillig bij de oude (of dode) naam noemen, wetende dat de drager van de naam voor een nieuwe naam koos, een vorm van intimidatie.

Ik sta stil bij mijn gebruik anno 2022 van de dode naam omdat in het door mij besproken boek juist het, door mij onderschreven, belang van de zorgvuldige omgang met genderidentiteit in literatuurkritiek aan de orde wordt gesteld aan de hand van de zaak-Rijneveld. Het zou een vertekening van de historische casus zijn als ik in mijn bespreking alleen maar zou refereren aan Lucas Rijneveld.

Overigens begint de hele (literatuur-)geschiedenis al een beetje moeilijk achterhaalbaar te worden. De Wiki-pagina over Rijneveld, die ik zocht met de auteursnaam van Kalfsvlies als zoekterm, opent met deze zin:

Lucas Rijneveld (Nieuwendijk, 20 april 1991), eerder bekend onder de naam Marieke Lucas Rijneveld, is een Nederlandse schrijver en dichter.

Dat is wel waar, maar niet volledig. Daar moet je toch iets mee als kritische en interpreterende lezer van zowel literaire als non-literaire teksten? Anders dan Roland Barthes dacht of hoopte, is de auteur niet dood.

En hier ligt de grond voor mijn tweede overdenking bij de toegevoegde vrijwaring. Misschien speelt mijn al te Merlyn-istische opleiding hier een conservatieve rol. In de vrijwaring van de Reactor wordt niet expliciet en niet evident gesproken over de auteursnaam, maar over de namen ‘Marieke Lucas Rijneveld’ en ‘Lucas Rijneveld’ waaronder een en dezelfde dezelfde ‘persoon’ ‘door het leven’ ging, respectievelijk gaat. Daarbij wordt dus stilzwijgend de auteursnaam gelijk gesteld aan de persoonsnaam, inclusief andere gegevens betreffende diens identiteit in de burgerlijke stand. Het graan des levens is nog niet zonder meer literatuur, in mijn optiek.

Zowel in het besproken boek, als in de literaire kritiek die daarin belicht wordt, als ook in mijn gevrijwaarde bespreking van het boek leggen de respectieve auteurs (Dera, vooral Peters, en Stolk) een vanuit ergocentrisch oogpunt al te gemakkelijke relatie van identiteit tussen de literaire auteur (plus diens lyrisch subject en plus diens focalisator) en de (burgerlijke) persoon achter de auteur. De literaire en de burgerlijke identiteit van een auteur kunnen wel in diens auteursnaam samenkomen, maar zijn daarmee nog niet gelijk. Zo heb ik dat althans geleerd.

Als ik iets over het literaire werk van Dessaur schrijf, gebruik ik de auteursnaam Andreas Burnier; Rutger Kopland hield prof. dr. Van den Hoofdakker ver weg van zijn poëzie; Vasalis was geen arts en kinderpsycholoog en Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans publiceerde geen gedichten. Het al dan niet verschuivende of fluïde gender van die auteurs is mij trouwens onbekend, als ik lichtjes mag overdrijven. Wel kan ik hypotheses opstellen over de identiteit van hun personages, inclusief ik-figuren en extradiëgetische vertellers (m/v/x), maar dat doe ik pas, als het ertoe doet. Hoop ik.


* Ik zie dat de vrijwaring zorgvuldig geformuleerd is: er staat alleen maar dat er een bepaald soort taal in mijn tekst ‘voorkomt’. Maar die taal heeft daar niet kunnen voorkomen zonder dat ik die daar zelf geschreven of geautoriseerd had (en de redactie er destijds mee akkoord was gegaan). Ik neem verantwoordelijkheid voor wat ik schrijf en ben graag bereid misbaksels te vervangen door beter handwerk of uit te leggen waarom het toch goede baksels zouden kunnen zijn.


Dit bericht kreeg een tweede leven op Neerlandistiek.nl, het online tijdschrift voor taal- en letterkunde.