Nog niet heel lang ben ik geabonneerd op Filosofie Magazine maar het genoegen dat ik eraan beleef is al groot. Een helder, steeds verrassend en ook leerzaam periodiek.
In het jongste nummer (8, jaargang 2025) trof me de rubriek ‘Hetzelfde anders’ (p. 81) in het bijzonder. Ik wil er graag op reageren, omdat vooral de tekst mij aan het denken zette. En met de tekst bedoel ik dan natuurlijk (?) vooral de vorm waarin de tekst gegoten is, de zinnen en de gebruikte woorden. Ik citeer eerst, onder het bijbehorende beeld, de tekst, met door mij toegevoegde regelnummers en plaats mijn kanttekeningen eronder.
![]() |
| Beeld: Bianca Sistermans |
Instappen
1. Schoenen zijn strikt genomen middelen. 2. We schieten ze aan als we iets uit de schuur moeten pakken, zodat we geen koude, vieze of natte voeten krijgen, en we ons niet bezeren. 3. Maar zodra we instappen voelt iedereen zich onmiddellijk verheven boven deze middelmatigheid. 4. Bij schoenen met hakken is dit letterlijk zo, en omdat de middelmatigheid afneemt naarmate de hak hoger wordt, is de verheffing tot een nieuwe status quo radicaler. 5. Maar ook met klompen, sloffen of kaplaarzen stappen we telkens moeiteloos en zonder het te willen in een andere wereld. 6. En dat zien we als we schoenen zien: de middelen die we gebruiken om te doen wat we willen, brengen ons ook altijd iets wat we niet wilden, maar wel willen.
Ad 1. Wat zijn schoenen als we ze – of: het concept ‘schoen(en)’ – niet strikt nemen?
‘Strikt’ betekent iets als: streng, nauwkeurig, precies (ik vaar al jaren betrekkelijk blind op het gedigitaliseerde Woordenboek der Nederlandsche Taal). Misschien is in deze context bedoeld: ‘letterlijk (en dus niet figuurlijk)’. Maar dan nog: wat zijn schoenen wanneer we ze niet strikt nemen? Beschermmiddelen wellicht die om iets anders dan (menselijke) voeten gaan, zoals handschoenen en kabelschoenen. Zo ontzettend afwijkend is dat toch niet?
Dat probleem daargelaten, lijkt het me zonder meer duidelijk dat schoenen middelen zijn, zeker voor wie schoenen gebruikt, of dat nu is om droge, schone en/of minder snel bezeerde voeten te hebben en houden, dan wel om er hard(er) mee te lopen of (met specifieke modellen) beter bergen mee te kunnen beklimmen. Of om mee te voetballen. Er zijn immers verschillende soorten schoenen die elk voor een specifiek doel gemaakt zijn. Zelfs zijn er schoenen die vooral het aanzien van de drager vergroten, die laten zien dat de eigenaar een zekere smaak en/of veel geld heeft. Zo heeft elke schoen, of elk paar schoenen, een doel en is daarom inderdaad te zien als middel.
Alleen voor de schoenmaker zijn (nieuwe c.q. gerepareerde) schoenen een doel; maar dan zijn ze, in combinatie met het ambacht, nog steeds ook middelen, namelijk om geld mee of aan te verdienen.
Het lijkt hierom overbodig om in deze zin de specificatie ‘strikt genomen’ op te nemen; er hoeft immers geen semantische vaagheid uit de weg te worden geruimd. Een korter alternatief volstaat: Schoenen zijn middelen.
Na deze herformulering valt me eens te meer op dat het woord ‘middelen’ wèl te ruim, te vaag, te weinig specifiek is. Uit de erop volgende zin blijkt pas dat bedoeld is: ‘hulpmiddelen’ of, beter nog, ‘gebruiksvoorwerpen’.
Ad 3. Het (tegenstellend) voegwoord ‘Maar’ leidt tot verwarring omdat in deze derde zin geen tegenstelling wordt geschetst met de strikt genomen schoenen; er wordt hier immers niet gezegd dat schoenen, wanneer we ze aan hebben getrokken, opeens geen middelen meer zouden zijn, maar doelen, of immateriële concepten. Dat is maar goed ook, want schoenen, aan of uit, blijven schoenen.
Waar ‘deze middelmatigheid’ naar verwijst of aan refereert, is onduidelijk, tenzij hier ‘middelmatigheid’ als een soort neologisme is gebruikt om ‘het middel-zijn’ mee aan te duiden, dat in zin 1. werd opgevoerd. ‘Middelmatigheid’ wijst normaliter op een eventuele, maar in (het voorafgaande deel van) het tekstje zelf niet genoemde of zelfs maar gesuggereerde geringe kwaliteit, het niet-uitnemend zijn of de alledaagsheid van iets.
Ad 4. In deze zin wordt het al te vaak misbruikte woord ‘letterlijk’ letterlijk misbruikt. Wie voelt zich nou werkelijk en niet-figuurlijk boven zijn of haar schoenen verheven wanneer hij of zij daarin is gestapt? Hopelijk niemand. Men kan, geschoeid met iets beters dan slippers en evident met discoschuiten met blokzolen aan of antieke cothurnen, zich hooguit een ietsje meer boven de aarde verheven voelen dan blootvoets of op kousen dan wel sokken.
Ad 5. Opnieuw is het voegwoord ‘Maar’ niet op zijn plaats, wederom omdat er niet een tegenstelling wordt geformuleerd maar een stelling wordt uitgewerkt en bekrachtigd, de stelling dat niet alleen schoenen een gevoel van verheffing zouden kunnen bewerkstelligen maar ook andere vormen van voetbekleding.
Waarschijnlijk moest ik het tekstje minder serieus nemen dan ik vooronderstelde op grond van het medium waarin het is opgenomen, want de termen ‘verheffing’ en ‘status quo’ lijken hier, strikt genomen, ook niet echt op hun plaats, figuurlijk gesproken; ze lijken ingezet te zijn als ingrediënten van een opzettelijk humoristische, quasi-filosofische amuse gueule, dit ondanks het gegeven dat het stukje helemaal achterin het magazine is opgenomen, een plek waar vroeger in ik weet niet meer welk literair tijdschrift de rubriek ‘De proppenschieter’ stond.
Toch plaats ik mijn misschien al te serieuze reflectie hier, omdat, primo, in het bijschrift van de rubriek ‘Hetzelfde anders’ staat: ‘Coen Simons en Bianca Sistermans kijken nog eens goed in woord en beeld’ (mijn cursief; FS) en, secundo, op de bijgeleverde foto strikt genomen geen schoenen maar Zweedse klompen of muilen staan afgebeeld. Een schoen – ik baseer me wederom op het WNT – is: de ‘Buitenste voetbekleeding, bepaaldelijk van een buigzame stof en uit meer dan enkel een zool bestaande.’


Geen opmerkingen:
Een reactie posten