donderdag, juni 19, 2025

‘Why I Write’

Zo af en toe kruist een tekst van Joan Didion mijn pad bij wijze van spreken. Ook deze keer verliep het contact via een straatbibliotheekje hier in de buurt. Daar zag ik Let Me Tell You What I Mean. Zo heet het volgens de titelpagina. Op het omslag heet het let me tell you what I mean. Het boek heeft een voorwoord van Hilton Als. Het is de heruitgave anno 2022 als paperback door 4th Estate in London van hetzelfde werk dat oorspronkelijk, waarschijnlijk als hardback, verscheen in 2021.

Dit gevonden exemplaar zag er nog geheel ongelezen uit, zonder kreuk of vouw of marginalia, maar met wel twee boekenleggers van Walter’s Bookshop in Groningen, en achterop een prijsstickertje dat me leert dat ik met deze vondst bijna veertien euro, het equivalent van bijna negen pond, heb bespaard op mijn boekenbudget (als ik dat zou hebben). 

Omdat van veel essays de titel me weinig zegt, begon ik, op een zonnige donderdagmiddag, met een essay, oorspronkelijk uit 1976, waarvan ik onderwerp en titel wel begreep: ‘Why I Write’. Ik maak deze notitie over dit essay hier, omdat ik er een heel mooie ‘uitspraak’ in tegenkwam over stijl, die ik graag verder wil verspreiden, omdat anders dit tot voor kort ongelezen exemplaar zo weinig leven krijgt:

Grammar is a piano I play by ear, since I seem to have been out of school the year the rules were mentioned. All I know about grammar is its infinite power. To shift the structure of a sentence alters the meaning of that sentence, as definitely and inflexibly as the position of a camera alters the meaning of the object photographed. Many people know about camera angles now, but not so many know about sentences. The arrangement of the words matters, and the arrangement you want can be found in the picture in your mind. The picture dictates the arrangement.

Daar wil ik het vooralsnog bij laten, voor ik Boileau erbij betrek. Het volgende stuk in de bundel heet trouwens ‘Telling Stories’. Dat wil ik ook lezen. 

 

 

zaterdag, juni 14, 2025

Glycine, of: de tweesprong van de lezer

Avondmaal in een Arnhemse achtertuin van vriendinnen. Een van hen staat op wanneer het gesprek even over de planten gaat en trekt een verdwaalde scheut blauwe regen uit de vuurdoorn die zich tegen de muur van de bijkeuken staande probeert te houden. Misschien doordat ik net gebladerd heb in Nijhoffs ‘Voor dag en dauw’, en dat weer omdat ik Huizinga’s In de schaduwen van morgen aan het lezen was, vraag ik me af, en daarna hardop aan wie mij hebben uitgenodigd, wat toch ook weer de officiële naam van de blauwe regen is (het was warm, de elektrieke bbq stuk, het gesprek ging alle kanten uit). ‘Wisteria’ zegt iemand na wat mentaal graafwerk. En ik denk en zeg: ‘Nee, toch?’ Want ik verwachtte een heel ander woord, een woord dat voorkomt in ‘Impasse’ en hoewel ik het gedicht niet helemaal uit m’n hoofd ken (het eerste kwatrijn en wat losse regels), lijkt me ‘wisteria’ zowel te lelijk als te lang, en na wat memoriseren kom ik toch op het woord dat ik zocht, in de buurt van die koffiewaterdamp en dat tuimelraam: ‘glycine’ (ik weet niet hoe dat in die rammelende bovenkamer in z’n werk gaat).

‘Nee’, klinkt het als uit één mond: ‘wie stee rie aah!’ En dan gebeurt toch wat verboden was: de smartphones komen in het strijdperk. En de kamp wordt snel beslecht: alle neuzen staan richting wisteria. ‘Kijk maar!!!’. Even denk ik dat dat klopt, maar mijn poëtische eigendunk is groter dan een beeldschermpje; ik pak ook mijn slimme telefoon en zoek en graaf net iets iets verder en vind, naast tal van wisteria-referenties: ‘glycine’.

De wisteria-adepten houden vol en tonen me allemaal eiwitrijke en aminozure treffers die oplichtten toen ze zochten naar ‘glycine’; geen blauwe regen te ontdekken daar. Maar het bewijs van mijn gelijk ligt in mijn eigen handheld computer. Moraal: het een sluit het ander niet uit.

‘Blauwe regen (glycine of wisteria)’ zegt de website van een camping (Les jardins de la Pascalinette). En wat nog mooier is: er staat een tekstje bij met onder andere deze passage:

Naast haar visuele pracht en bedwelmende geur heeft de blauwe regen ook een diepe symboliek. Het wordt vaak geassocieerd met romantiek, zoetheid en dankbaarheid, waardoor de plant vaak een populaire keuze is voor bruiloften en liefdesvieringen.

Tot gisteren, daar in die achtertuin, dacht ik altijd alleen maar dat de glycine in het gedicht van Nijhoff daar bij dat tuimelraam hing als zomaar een aardigheidje bij de scène met de tweespraak. Nu blijkt dat dat aardigheidje, op Nijhoffse wijze, betekenisvol verknoopt is met (een versie van) de slotwoorden van het gedicht: ‘een nieuw bruiloftslied.’

Misschien is dat (een aanzet tot) de ‘functie en betekenis’ van de glycine waar Wiljan van den Akker naar zocht in deel twee van zijn artikel over ‘De impasse van de schrijver’ (1989, noot 6).

Maar... die glycine komt voor in de versie van het gedicht (1935) die eindigt met: ‘ik weet het niet.’ Er is geen blauwe regen meer aanwezig in de versie (1936) die eindigt met ‘een nieuw bruiloftslied.’ Ik kan de ene (Verzamelde gedichten 1990, p. 216) niet meer lezen zonder de andere versie (idem, p, 264), en andersom.








dinsdag, juni 10, 2025

Vergrotender trapper

Het gebeurt nog steeds: ik wil iets lezen omdat de kop boven een artikel in de krant mijn aandacht trekt. Nu was het een bericht dat meldde dat men in Iran bezig is het houden, het vervoeren en/of het uitlaten van honden aan regels te binden en zelfs te verbieden; dat laatste lijkt het doel. Autocraten hebben immers idiote trekjes. Nu dit weer. Gevolg? Iraanse burgers met een gezonde afstand tot de malle mores van de denkpolitie gaan juist honden aanschaffen, vervoeren en uitlaten in de openbare ruimte.

Maar voor ik het artikel ten einde had gelezen, was mijn aandacht al weggedwarreld naar een prikkelende formulering in het bericht in de digitale Volkskrant (d.d. 9 juni 2025). Ik citeer:


Ik denk dat ik zelf de formulering ‘steeds vaker’ heel vaak gebruik in gesprekken en monologen, dus zo gek is die in wezen misschien niet, maar ermee geconfronteerd op schrift struikelt mijn lezend oog er wel over als iemand anders er gebruik van maakt.

Er zitten twee haakjes aan de formulering in mijn optiek (neem me de pijnlijke beeldspraak niet kwalijk). In de eerste plaats lijkt er in de frase de suggestie te zitten van een oneindige acceleratie, iets wat in weinig tot geen tijd tot een fysieke onmogelijkheid moet leiden. Je kunt iets morgen tweemaal doen, en dat is dan vaker dan vandaag eenmaal, en vervolgens kan je het overmorgen driemaal doen, wat weer vaker is dan de dag ervoor, en daarna viermaal en zo verder, maar hoeveel verder dat kan gaan, lijkt me gebonden aan een grens, om niet te zeggen: eindpunt. Op één dag kan je een hond bijvoorbeeld maximaal 96 keer een kwartier uitlaten. Meer kwartieren zitten er nu eenmaal niet in een etmaal, en een hond korter dan een kwartier uitlaten is volkomen onzinnig, zeker als je, zoals ik, multatuliaans op drie-hoog-achter woont. Ik laat het aan een rekenkundig begaafder iemand over om uit te vogelen hoelang je bezig bent om een hond elke dag een kwartier meer uit te laten dan de dag ervoor, maar mijn intuïtie zegt: het is een beperkte reeks. Kortom: ‘steeds vaker’ is een onmogelijkheid, zodra die grens is bereikt. En daarom vind ik het een beetje een onzinnige formulering.

In de tweede plaats denk ik dat er in Iran waarschijnlijk maar heel weinig mensen zijn die daadwerkelijk zelfs maar basaal ‘vaak’ een hond kopen, zelfs in het huidige kynokataklyptische tijdsgewricht. Ook daar moet een fysieke grens aan zijn, al was het maar omdat je (veel) geld (over) moet hebben om steeds weer een hond erbij te kunnen kopen, en om steeds meer honden te voeren en, inderdaad, om die steeds talrijker wordende hondenschare ook nog eens steeds vaker per etmaal uit te laten; met zestien honden haal je de 96 keer per dag echt niet, zelfs niet als je al die beesten hebt geleerd strikt synchroon te poepen en de burgerplicht verzaakt om de shit achter al die hondenaarzen op te ruimen. Iraniërs zijn in onze ogen misschien een mythisch volk, maar zo verheven lijkt me bovenmenselijk.

Ik begrijp ook wel dat de journalist van dienst een en ander niet zo letterlijk, maar heel anders bedoeld heeft. Ik denk en hoop dat de verslaggever heeft willen zeggen dat meer (vooral jonge en rijke) Iraniërs de laatste tijd een hond kopen dan in de tijd voordat de hondenrestricties van hogerhand van kracht werden. Of er ook ‘steeds’ meer hondeneigenaren bijkomen, kan ik van hier uit niet overzien, maar op een gegeven moment moet de voorraad jonge en rijke Iraniërs (financieel en anderszins) uitgeput zijn. Dat laat zich raden, hoe duur hier de olie ook wordt.


Een grappige (pas op, dit wordt een lange zin) bijkomstigheid, zo dacht ik na een blik in het WNT, is dat een betekenis van – en synoniem voor – ‘vaak’, voor zover ik weet, niet de mogelijkheid biedt er een vergelijkbare, tot vreemde, fictieve of imaginaire (wan)toestanden leidende formulering mee te maken. Immers: ‘dikwijls’ kent, bij mijn weten (en de gratis online Van Dale ondersteunt dat), geen vergrotende trap. We weten nu wellicht waarom.

Rest de vraag: waaraan dankt ‘vaak’ de mogelijkheid tot vorming van de vergrotende, en zelfs ook de overtreffende trap, terwijl er geen ‘dikwijlzer’ en ‘dikwijlst’ is, noch ‘dikkerwijls’ en ‘dikstwijls’?


Dit bericht kreeg een tweede leven op Neerlandistiek.nl, het online vaktijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde.