woensdag, juni 12, 2024

De man van wien ik dit verhaal vertel

keerde voor kort naar zijn geboorteland;

Altijd gedacht dat de bepaling ‘voor kort’ naar twee kanten uit kon worden gelegd. Enerzijds kan ze doelen op de beperktheid van de periode dat de man in zijn geboorteland terug wilde zijn of beoogde te zijn, dat hij er idealiter maar korteventjes zou zijn, en al weer snel de hort op wilde, op reis, op zoek. Niets in de tekst wijst op een terminale ziekte van de hoofdpersoon of iets anders wat zijn verblijf op voorhand slechts van korte duur zou laten zijn, hoe ironisch dit ook mag lijken in het licht van het autobiografisch gehalte van de tekst en Marsmans levensloop, die zich niet verder uitstrekte dan het verschijningsjaar van het gedicht waar de regels uit zijn geciteerd, Tempel en kruis (1940).

Anderzijds kan de bepaling erop wijzen dat de man onlangspas, recentkort geleden terug is gekeerd, waarbij de implicatie wagenwijd openstaat dat zijn terugkeer langdurig of zelfs definitief zou (moeten) zijn. 

De volgende regels van de opening van Tempel en kruis laten beide mogelijkheden open:

’t wordt nu een jaar dat hij zijn intrek nam
boven het vredig makelaarskantoor
dat op den hoek tussen twee grachten ligt
aan ’t plein dat als een zeester in het zand
zijn schachten uitzendt in de mijn de stad.

Het ligt er maar aan wat je onder ‘kort’ verstaat, maar de mogelijkheid van een soort auctoriale ironie is ook aanwezig: de man, die, naar later blijkt, al veel van de (westerse) wereld gezien heeft, zou maar eventjes terugkeren, maar kijk hem nou: hij weet zich al een jaar niet los te maken van die geboortegrond. Iets belangrijkers dan hij had verwacht, houdt hem er vast.

Uit de rest van dit lange gedicht wordt het de lezer wel duidelijk dat deze man terugkeerde omdat hij iets groots wilde gaan verrichten: een grootse terugblik op de lange en bochtige afgelegde weg vastleggen, uitmondend in een diepgaand inzicht in hoe het verder moet gaan zowel met hemzelf als met de wereld of anders wel met alle schrijvers en dichters in die wereld.

Al lezende in Marsmans roman De dood van Angèle Degroux (1933) kwam ik meerdere keren (een variant van) deze bepaling tegen, maar dan in een context waarin geen mogelijkheid voor ambiguïteit is, en alleen de betekenis kort geleden geïntendeerd lijkt te zijn, of alleen een andere. Het servetje waarop ik enkele vindplaatsen noteerde, ben ik kwijt, maar bij herlezing van de roman, vond ik er al snel een terug. In het hoofdstuk ‘De geest zweeft over de wateren....’ denkt Charles de Blécourt terug aan zijn ooit ergens bij iemand verwekte zoon:

Voor vijf jaar had de moeder [van zijn zoon] hem eenmaal geschreven, of hij niet eens over wou komen om den jongen te zien.

Het kan hier niet anders zijn dan dat Charles zich herinnert dat Ann hem vijf jaar geleden schreef om zijn zoon eens op te zoeken; het joch was toen tien, wat wel past bij de speeltuin waarin de ontmoeting in Londen aansluitend plaatsvond.

Verder zoeken in een digitale editie is niet al te moeilijk, maar kost wel tijd. Het woord ‘voor’ komt in deze  roman 266 keer voor, en het schiften op de betreffende bepaling moet met de hand en op het oog. Ik laat het dus bij een uiterst onvolledige verkenning, als het al geen steekproefje heten mag:

1. De nacht had in deze naargeestige straten, waarin het leven al voor jaren gestorven scheen, de benauwde verlatenheid van een droom.

2. langzamerhand ontspon zich tuschen hen een gesprek over hollandsche literatuur waarin Rutgers niet erg goed meer thuis was sinds hij voor twintig jaar het land verlaten en in Parijs zijn landgenooten vermeden had.

3. om de verheugde gezichten der menschen, die tot voor kort nog zoo somber waren geweest

4. Hij had haar voor enkele dagen, toen hij geheel was vastgeloopen in zijn neerslachtigheid, opgebeld en deze afspraak gemaakt

Ook het gebruik met de andere betekenis, gedurende, is eenduidig:

5. wanneer een boek hem soms boeide vergat hij voor korten tijd dat in zijn vreemd mismaakt lichaam zijn hart lag te wachten op zijn dood.

6. Hij vermoedde wel dat de vrouw als hij weg was voor enkele oogenblikken de ramen open zou zetten om wat lucht en daglicht naar binnen te laten , maar als hij terug kwam was alles weer dicht.

Me dunkt dat de dichter Marsman de ironische betekenismogelijkheid van zijn formulering in Tempel en kruis maar beter had moeten proberen uit te sluiten; de tekst is er te ernstig en serieus voor. Maar het kan ook zijn dat hij zich niet bewust was van deze duidingsmogelijkheid c.q. dat hij gewend was geraakt aan zijn eigen gebruik deze dus idiosyncratisch te noemen formulering en dat hij er geen nuance meer in hoorde.


In ‘de’ literatuurgeschiedenis,* om het daar ook nog even over te hebben, is Marsman geen onbekende. Zie hier wat ik thuis op handboekpapier over hem vond.

Van Bork en Laan (red., 1986) noemen Marsman op twaalf bladzijden, maar niet om zijn proza.

Ruiter & Smulders (1996) bespreken, citeren, belichten, gebruiken Marsman negentien maal volgens hun register (dat is even veel als Jacques Maritain). Hij komt onder meer eenmaal voor in de tekst als ‘van oorsprong hervormde vitalist’, een unieke typering van deze dichter, maar weer geen enkele keer als romancier.

Anbeek (1990/1999) heeft voor Marsman negentien plekjes in zijn handboek gereserveerd, afgaande op het register, waarvan zes met een referentie aan zijn debuut Verzen, waaraan zelfs een hele paragraaf van anderhalve bladzijde is gewijd, volgend op een paragraaf van tweeëneenhalve bladzijdes over ‘Marsman in De vrije bladen’. Over zijn creatieve proza geen syllabe.

In Rock e.a. (red., 2013) komt de naam van Marsman maar één enkele keer voor en dat is in een oplepeling van het soort vragen dat in het literatuur-analytische handboek Literair mechaniek aan literatuur wordt gesteld. Met eenvoudige literatuurgeschiedenis, zoals ik die hier begrijp, heeft dat niets te maken.

Vaessens (2013) noemt Marsman op acht bladzijden (de twee verwijzingen naar de ‘Noten’ genoemde bronnenlijst van citaten tel ik niet mee). Hij wordt niet alleen als dichter, maar ook als essayist annex tijdschriftleider en literaire bentgenoot van anderen genoemd. Over zijn proza geen lettergreep.

Bel (2015) loopt, zoals wel vaker, gigantisch uit de maat met 78 (achtenzeventig) bladzijden waarop Marsman volgens het register ter sprake komt; gelukkig staat apart weergegeven welke teksten daarbij aan de orde komen, en dat zijn Critisch proza, Penthesileia, Tempel en kruis, Verzen en (met Vestdijk) Heden ik, morgen gij. Over die laatste tekst meldt Bel weinig meer dan dat Vestdijk en Marsman die gezamenlijk schreven, dus ik overdrijf niet als ik zeg dat ook zij geen literair-historische iota wijdt aan het literaire proza van Marsman.

Vergeten is Marsman als dichter, smaakmaker, criticus, tijdschrift-bobo, (mede)spin in het literaire web niet. Dat hij ook proza produceerde, wordt door de literatuurgeschiedschrijvers collectief genegeerd. Jammer, want naar mijn idee is De dood van Angèle Degroux beter, meer intrigerend dan menig criticus destijds van oordeel was. Maar wellicht zet een geschiedschrijver van de literatuur zijn of haar of diens koers toch ook uit op basis van de contemporaine kritiek.


*Om misverstand te voorkomen: ik zoek deze auteur alleen op in de handboeken literatuurgeschiedenis die hier thuis nog fysiek, analoog, materieel achter mijn rug staan, zijnde de resterende handboeken die ik in mijn werkzame leven gebruikt heb bij het (voorbereiden van) onderwijs in de geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur aan eerste- en tweedejaars studenten Nederlands aan de UU. Ik weet dat er veel meer naslagwerken zijn, maar dit is wat mij nu, in otium, rest van de bronnen waarmee ik, met mijn collegae, geprobeerd heb studenten te verlichten. Lodewick, daar hadden we het vroeger ook mee geprobeerd, en Knuvelder niet te vergeten, dat was zelfs mijn (vierdelige) studiehandboek nog, maar, geloof het of niet, die hebben de weg naar de ondergrondse papiercontainer goed weten te vinden, met een doffe plof, bij mijn verhuizing van de bisschopsstad naar het heerlijke, hoger gelegen Arnhem. Schenkeveld-van der Dussen (red., 1993) is gespaard maar elders gebleven.

Geen opmerkingen: