‘Was habe ich denn?’, fragt Onkel Ulrich [Schwester] Gertrud, und man sieht ihm an, dass er sich fürchtet. ‘Das weiß ich nicht, ich hab ja nicht Medizin studiert’, sagt Gertrud, ‘aber Ihre Angst auch nicht.’
Alleen al om deze scène zou men Mariana Leky het Kruis van Literaire Verdiensten moeten opspelden. Het citaat is te vinden in haar bundel columns Kummer aller Art (DuMont Buchverlag, Köln 2022).
Ook de aanprijzing van het boek in het boek zelf is stilistisch de moeite waard, (hoe vaak worden die tekstjes door de auteur zelf geschreven) en – voor zover ik dat kan beoordelen terwijl ik nog maar een aselecte steekproef van 22,4 % van de bundel heb gelezen – volledig waarheidsgetrouw:
Klug, humorvoll und mit großem Sinn für Feinheiten und Absurditäten porträtiert Mariana Leky Lebenslagen von Menschen, denen es nicht an Zutraulichkeit mangelt, wohl aber am Mut zur Erkennntnis, dass man dem Leben nicht dauerhaft ausweichen kann.
Bij nader inzien dacht ik even dat het eerste citaat, waar het me hier om gaat, dat uit de scène in de SEH, misschien vooral zo goed is door de inhoud van de mededeling, namelijk dat je angst vaak niet gebaseerd is op kennis en dus grote kans loopt niet gegrond te zijn op een stevige laag van feiten, en dat je er in een angstige situatie beter aan doet, af te wachten hoe zich de boel gaat ontwikkelen dan onmiddellijk te panikeren.
Daarna bedacht ik dat die inhoud al welbekend is, niet in de laatste plaats door het culturele cliché ‘De mens lijdt nog het meest / door het lijden dat hij (m/v/x) vreest’.
In derde instantie echter zag ik dat dit afgereden Nederlandse cliché in stilistisch opzicht weinig meer is dan slappe thee, goed voor op een spreekwoordelijk tegeltje, en dan de prullenbak in met die dooddoener.
De formulering die Leky voor deze (kennelijk grensoverschrijdende) volkswijsheid kiest, is op het eerste gezicht misschien ook niet al te fraai, vooral door dat driewerf ‘nicht’. Daar staat tegenover dat die drie ontkenningen keurig zijn verdeeld over drie korte deelzinnen.
Daarvan lijken me de eerste twee geheel spreektalig; het ontbreekt hun aan een vakkundige boetsering. De eerste is een heel alledaagse flutzin; de tweede geeft een verklaring bij die mededeling met behulp van een luchtig ertussen geworpen ‘ja’ in plaats van een wat meer formeel ‘denn’, ‘nämlich’ of ‘schließlich’.
Dan de derde deelzin van Schwester Gertrud. Die is de klap op de vuurpijl, liever gezegd: een genadeloos en staccato mitrailleursalvo van vier knalharde trocheïse stampvoeten met een schokkend groot gat erin en met een grafische hoofdrol voor de a/A: ‘aber Ihre Angst auch nicht.’
Daar komt natuurlijk bij dat deze deelzinnen onderdeel zijn van een korte dialoog, die een onderdeel is van een kleine scène, waarin door dat slotakkoord opeens een derde, tot dan abstract gebleven personage, wordt geconcretiseerd, zodat het ook geobjectiveerd wordt, waardoor het hanteerbaar kan worden.
Dat laatste hoop ik in ieder geval voor Onkel Ulrich.
P.S.
Alles is relatief. Nu ik, vier dagen later, het boek uit heb, moet ik er toch bij aantekenen dat de erin verzamelde ‘literarische Kolumnen’ door de bank genomen een tikkeltje saai, of vervelend of monotoon ben gaan vinden. Misschien moet een mens columns ook helemaal niet bundelen en heruitgeven. Eens per maand een enkele column in Psychologie Heute was wellicht een betere dosering. Of, hand in eigen boezem, ik moet leren prozabundelingen niet te binge-lezen.
De stukjes van Leky blijken namelijk weinig meer te zijn dan verslagjes van weinig verheffende, alledaagse voorvalletjes van haarzelf en/of huisgenoten, kleinburgerlijke evenementjes met een licht-tragisch of semi-dramatisch, veelal weemoedig aspect, opgediend op een bedje van licht-hyperbolische en even zachtzinnig-ironische formuleringen, met hier en daar een toefje voorzichtig absurdisme. Het hangt allemaal zo ongeveer een beetje als het ware tussen Godfried Bomans en Simon Carmiggelt, voor zover ik me nog iets kan herinneren van hun midden in de vorige eeuw geteleviseerde, steeds nèt niet laatdunkende, doorgaans goedgemutste en altijd oubollige beschrijvingen van lotgevalletjes van Nederlandse soortgenoten, met kleine tussenpozen voorzien van een vleugje zelfspot, aan de waarheid waarvan de kijker allengs ging twijfelen.