Een nieuwe trend tekent zich af in de Nederlandse literatuur: de niet-plotgebonden oeuvre-interne personageconnectiviteit. Verschijningsvormen hiervan zijn de laatste tijd exponentieel frequenter geworden. Het gaat, voor alle duidelijkheid, niet om het herhaald voorkomen van dezelfde personages met eventueel personagespecifieke gegevens in verschillende boeken die tot een serie of reeks behoren, zoals Martin Beck in de tien detectives van Maj Sjöwall en Per Wahlöö, en Arie Roos, Jan Prins en Bob Evers in de classics van Willy van der Heide. Het gaat ook niet om het opnieuw inzetten van een personage of meerdere personages in verschillende werken die binnen eenzelfde oeuvre in verschillende settings en plots een kernthematiek concretiseren, zoals Laarmans en Boorman in het oeuvre van Willem Elsschot.
Het gaat om het her-optreden van een personage uit het ene boek in het andere (vaak met verandering van status) zonder dat er sprake is van een seriewerk of van het verder uitbouwen van een brede thematiek over meerdere werken, zoals het geval is in De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden, waarbij hele familie- en vriendenkringen boekenlang meegaan (en dan zwijg ik nog van Het bureau, want dat las ik niet).
Een eerste voorbeeld is de roman Oorlogskind (Meulenhoff 2009) die is geschreven door een zekere Loni Wolf, die daarin ook als vertelster optreedt. Achterop het boek staat dat zij geboren is in 1944 en woont in Ticino. Het copyright van het autobiografische boek berust bij Loni Lucatoni-Wolf te Monteforca, en J.M. Meulenhoff bv te Amsterdam. Maar het is inmiddels genoegzaam bekend dat het een roman van Huub Beurskens is. Meer kan ik er niet over zeggen, want het ligt nog steeds op de stapel ´graag te lezen werken´. Loni komt als personage, zij het slechts zijdelings, voor in de jongste roman van Huub Beurskens, De hemelse kamer (Wereldbibliotheek 2012); ze ontmoet daarin de hoofdpersoon Lino.
Een ander voorbeeld levert de recente publicatie van Pieter Boskma, Mensenhand (Prometheus, 2012), waarin Hera in optreedt, net als in De aardse komedie (Prometheus, 2002), met herinneringen aan het vliegtuigongeluk dat haar in dat gedicht uit overkwam; bovendien ontmoet ze in Mensenhand opnieuw Tosk, ook al wordt die hier expliciet omgedoopt tot Boske: 'en ze wist natuurlijk best wie hij was, / wat had ze vaak aan hem gedacht, / haar hele, lange, vorige / aardse komedie lang'.
Een laatste voorbeeld van deze overweldigende hausse dat ik wil noemen is Hoe staat het met de liefde? (Thomas Rap, 2012) van Bert Natter, waarin op bladzijde 219 opeens Damiaan Dembeck opduikt, als kinderboekenschrijfster, gehuwd nog steeds met tv-presentator Bikker en moeder van Didootje, genoemd naar haar ‘Veel te jong’ overleden zus, die we kennen als de spilfiguur van Natters debuut, Begeerte heeft ons aangeraakt (Thomas Rap, 2008).
Het leuke van deze niet-plotgebonden oeuvre-interne personageconnectiviteit is dat je het ene werk probleemloos kan lezen zonder kennis van het andere te hebben genomen, terwijl het het als bonus een prettig soort intimiteit oplevert als je wel kennis hebt van die andere verschijning; tevens genereert het een, merkwaardig genoeg, uiterst fictief effet de réel. Robert Anker werkt er ook mee, ook tussen proza en poëzie.
[overigens kom ik er nu, na het schrijven - pAnIeK - achter dat ik mijn zwaar van aantekeningen voorziene, want voor college gebruikte exemplaar van de eerste roman van Natter kwijt ben, nergens vinden kan, bibliothecair misplaatst heb, hopelijk dan maar uitgeleend heb, maar helemaal gerust ben ik er niet op]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten