Laatst las ik De hemelse kamer van Huub Beurskens. Een prikkelende roman die niet lijkt wat hij is en niet is wat hij lijkt. Ik heb 'm prompt verkeerd gelezen, geloof ik (zie hier). Ik wil het boek daarom herlezen. En ook omdat ik het proza van Beurskens alleen al stilistisch een verademing vind te midden van al het beroerde proza dat er ook in de Nederlandse literatuur te lezen is.
Er zit een knik in het boek. Het begint als een middelbareschool-romance die natuurlijk niet goed kan aflopen, maar zo'n clichéverhaal verwacht je niet van Beurskens; dat wringt. En dan, na bijna tweehonderd bladzijden, begint er van alles te kantelen en te draaien, en nog een keer en nog eens, totdat je aan het einde weer terug bent bij het begin dat dan niet meer hetzelfde is.
Ik was nieuwsgierig naar de ontvangst van deze roman. En deze week verscheen er een recensie in De groene Amsterdammer. Maar dat is vreemd: Kees 't Hart vindt het eerste deel van de roman, waar hij lang bij stilstaat en veel lof over tuit, hartverwarmend, indrukwekkend zelfs. Maar na de omslag vindt hij er weinig meer aan. Postmodern gedoe of zo. Beurskens, niet geheel en al geamuseerd, noteert het op zijn weblog.
Opmerkelijk vind ik dat 't Hart erbij noteert: 'Ik ben natuurlijk maar een gewone lezer. Wat kunnen mij de ontwikkelingen van literatuur, het literaire debat en het literaire circus schelen wanneer ik een roman als deze lees.' Dat lijkt me pertinente nonsens. De man is - onder veel literairs meer - romancier en criticus, en niet de eerste de beste (wat een rare uitdrukking is dat eigenlijk, als je niet goed oplet; ik bedoel: hij is (of: ik vind 'm) begaafd en respectabel in beide hoedanigheden). Dan kan je toch niet terugvallen op een zo simplistische achtergrond? Dan moet je je toch verdiepen in hoe die roman in elkaar steekt en wat ermee gezegd wil zijn? In een recensie kan je toch niet zeggen: nou doe mij alleen maar het eerste stuk van deze roman, de rest is niks aan. Alsof je alleen de lijnen van een Mondriaan mooi vindt en de kleurvlakken liever ongezien laat. Zet dan je stukjes op een blogje, waar je meer vrijheid hebt dan als officieel literair criticus in een algemeen en cultureel en ook literair serieus te nemen weekblad. Vind ik. Of beginnen de grenzen tussen deze media of genres te vervagen?
In hetzelfde nummer van de Groene staan twee recensies die op een andere, ietwat sympathiekere manier net niet diep genoeg doortasten. Lynn Berger weet niet precies wat te denken van de platitudes in de roman Of ik gek ben van Michiel Stroink: zijn het miskleunen of onderstrepen ze juist (en met opzet) de thematiek? Omdat het hier om een debuut gaat, is het niet zo vreemd dat de recensent een beetje blijft zweven.
Piet Gerbrandy schrijft aan het einde van zijn bespreking van het epos De oksels van de bok van Annemarie Estor: 'Is het een goed idee het beest in ons te associëren met ongewassen allochtonen? Ruim drie decennia geleden schreef Edward Said zijn befaamde Orientalism, sindsdien geldt het als doodzonde het exotische oosten met wellustige achterlijkheid te verbinden. Is het overdreven politiek correct Said nog steeds gelijk te geven? Of moet ik aannemen dat Estor het allemaal ironisch heeft bedoeld?'
Toch ook een respectabel criticus en dichter, die Gerbrandy. En hij weet de knoop niet door te hakken en legt zijn probleem duidelijk voor aan de lezer, die misschien geen kant en klaar oordeel gepresenteerd krijgt, maar wel nieuwsgierig wordt gemaakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten