zondag, november 18, 2007

En déconstruant St. Nicolas


... na waterscout Berend opgepikt te hebben van de Kateri (ook wel: Kater I, de ietwat afgeknepen dieselsleper van Tekakwitha) in de buurt van de Weerdsluis, na de goedheiligman in geen velden of waterwegen te hebben gezien, na een bootje vol blaaspoepen te hebben laten passeren, onder een stralend zonnetje weer olijk huiswaarts gevaren en, op instigatie van buurman Cas, incidenteel langsvarende zwarte Pieten, alsmede als dito personages uitgedoste medeburgers die zich onbeschut op bruggen ophielden, verrast met quasi spontaan vanaf het water opwaaiende pepernoten. Veel lol voor nog geen euro.

Aldus de hermeneut op een vrolijk novemberende zaterdag.

donderdag, november 08, 2007

Weelderig

... en de zang begint,
een smeltend lied, daarin weerklinkt gedempt
een smachtend klagen en de zoete smart
der wellust...


las ik, en moest denken aan

Zoo slingert zich in deze stille stonde
Het zoet verlangen naar de zoetste zonde


Het tweede citaat is uit Perks 'Een adder' dat dateert van plusminus 1879-1880, een gedicht waar Kloos, toen hij het handschrift las, verrukt bij schreef, ter hoogte van de tweede hier geciteerde regel: O, Jacques! Die twee begrepen elkaar.

Het eerste citaat is uit het werk van een andere dichter en dateert van ongeveer 1885-1886; het komt uit 'een in donkerrood leer gebonden cahier dat de dichter heeft opgedragen en gegeven aan Aaffiene (Fimi) Rijkens (1864-1939), met wie hij in zijn vroege studententijd korte tijd verloofd is geweest.' Tussen die twee is 't nooit wat geworden. Fimi huwde Jan Hendriks broer. Ay.

Die weetjes over die dichter, J.H. Leopold (1865-1925), ontleen ik aan de straatsteendikke Delta-uitgave van zijn Verzamelde verzen (Amsterdam, Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2006).


Leopold zou je - afgaande op zijn geboortejaar althans - tot de generatie van de Tachtigers kunnen rekenen; die werd namelijk, volgens Stuiveling, gevormd door jonge lieden, allen geboren tussen 1855 en 1865. Maar ja, Leopold had niet bepaald een druk literair-sociaal leven, toefde te Leiden, Deventer en Rotterdam als student en leraar klassieke talen niet in het hartje van de kleine en stille gemeente die te Amsterdam wat reuring in de letteren bracht, en debuteerde ook wel erg laat (in de zomer van 1893, zij het ook in De nieuwe gids) om nog volbloed Tachtiger genoemd te kunnen worden. In deze Delta-uitgave wordt hij - op gezag van Van den Akker - als modernistisch dichter getypeerd. Maar de waarheid zal wel op het breukvlak van twee stromingen liggen.

Vandaag, des huisgezins overige leden op school en universiteit aan het leren respectievelijk doceren, mijzelve neergevleid hebbende op de sofa, kopje dubbele espresso van handgemalen bonen erbij en een stroopwafeltje, eens lekker, hardop, wat van die langere gedichten van Leopold gelezen. Wonderbaarlijk hoe helder die meanderende zinnen eigenlijk zijn. En weelderig soms. En met een mooie 'gang' erin, als een Friese volbloed aan gevierde teugel. Het meest verhalend is - nog steeds - dat krachtige Cheops, waar een schitterende, grootse beweging in wordt geschilderd, doorheen de woeste hemelkolkingen en dan vertragend naar de regelmaat van de pyramide.

Het blijft vreemd dat het op pagina 178 van deze dikke Delta gedaan is met het werk dat Leopold zelf gepubliceerd heeft (het eerste gedicht staat trouwens pas op pagina 13) terwijl het boek in totaal 616 bladzijden telt... Op pagina 515 beginnen de aantekeningen, het nawoord, de verantwoording et editoriter cetera en dergelijke en zo voort.

Hier eindigt de donderdagse lunchmijmering.