maandag, februari 26, 2024

Een oude geschiedenis

Om redenen die hier niet van belang zijn lees ik momenteel 's Morgens en 's avonds niet bellen (1969) van Aya Zikken (1919-2013), een auteur die ik, toen ik dit boek op straat vond, waarschijnlijk alleen van naam kende uit een bijzin in de literatuurgeschiedenis, een zin in de trant van: 'Verder moet ook nog genoemd worden [...]' of iets vergelijkbaar denigrerends waar Lodewick een kei in was, dezelfde Lodewick met de vele voorletters die niet meer in mijn boekenkast figureert omdat hij vooral literatuur opsomde in plaats van er de geschiedenis van te schrijven.

Nu ik het nakijk in wat er wel nog in de huisbieb staat, zie ik dat Ton Anbeek met geen woord rept over Zikken in Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985 (5e, herz. dr. 1999, oorspr. 1990). Ook Thomas Vaessens heeft in Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur (2013) zelfs geen bijzin voor Zikken gereserveerd, evenmin in het aanpalende boek Literatuur in de wereld. Handboek moderne letterkunde (2013), geredigeerd door Jan Rock, Gaston Franssen en Femke Essink. Eerder in de geschiedenis van de literatuurgeschiedenis was er geen plaats voor haar in Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur (1986), geredigeerd door G.J. van Bork en N. Laan. En in (het register van) Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (1996) van Frans Ruiter en Wilbert Smulders is er tussen, nota bene, 'Zangeres zonder Naam, De' en 'Zola, Emile' alleen een regel ingeruimd voor de socioloog 'Zijderveld, A.C.' Ook in de door Erica van Boven en Mary Kemperink bewerkte tekst van de heer J.M.J. Sicking, uitgegeven onder de titel Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de negentiende en twintigste eeuw (2006), ontbreekt Zikken volledig.

Dat ik Zikken toch kende van naam, dank ik kennelijk aan Hugo Brems.* In Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (2006) noemt hij haar op maar liefst vijf plaatsen. Bij nadere inspectie slaat mij echter de twijfel om het hart, want in hoofdstuk 5, onder het kopje 'Vrouwelijke schrijvers', heeft hij Zikken verstopt in een opsomming van 'oudere en jonge debutanten' uit de periode 1955-1965; de schrijfster, voeg ik eraan toe, debuteerde in 1953 met Het godsgeschenk onbegrepen, en kan dus met haar toenmalige 34 jaar zowel een 'oudere' als een 'jonge' debutante heten; de kenners discussiëren er, bijna twintig jaar later, waarschijnlijk nog steeds over.

Vervolgens verdwijnt Zikken onder de pen van Brems in een andere opsomming, ingeluid met: 'Opmerkelijk is het relatief grote aandeel van schrijfsters met een Indische achtergrond' (175). Net als leeftijd, is ook achtergrond, voor zover die al relevant is, relatief. Hoe opmerkelijk zoiets is, staat natuurlijk ook nog te bezien. En de vaklui, zij kibbelden voort.

Daarna dient Zikken met Als wij groot zijn, dàn misschien (1954), waar Brems verder geen enkel woord aan vuil maakt, als een van de vele opgesomde voorbeelden van experimenten met de romanvorm na 1945; het gaat daarbij om, let goed op: 'wisselingen van perspectief in het algemeen', overigens maar een van de 'tientallen voorbeelden [...] van romans waarin los wordt omgesprongen met de conventies van het genre.' Juju, het ging er ruig aan toe in die dagen!

Maar vergis je niet: 'die experimenten [bleven] in veruit de meeste gevallen ondergeschikt [...] aan het fundamenteel realistische romanproject waarbinnen zij functioneerden.' Reden genoeg voor Brems om hier resoluut historische planken te zagen van dik literair hout en gedurende meerdere bladzijden in te gaan op het werk van Louis Paul Boon, dat 'een belangrijke uitzondering op deze algemene tendens' vormt. (190)

Op bladzijde 434, in hoofdstuk 9, doemt Zikken weer op in de dikke Brems-van-de-Taalunie, nu onder het kopje 'Indisch-Nederlandse auteurs van de tweede generatie', een generatie waar zij evident niet toe behoort. Brems noemt haar daar alleen in een inleidende alinea waarin hij stelt dat '[r]ond 1975 [...] een hoofdstuk van de Oost-Indische letteren definitief [leek] te worden afgesloten' (quod non, natuurlijk, voor de goede verstaander), wat onder meer zou blijken uit: de bekroning van het werk van Zikken met de Marianne Philips-prijs.

En dat was het dan weer voor de schrijfster met haar opmerkelijke Indische of Oost-Indische achtergrond. U moet van die prijs weten, ik zeg het er maar bij want Brems verzuimt het, dat er alleen auteurs voor in aanmerking kwamen 'vanaf vijftig jaar die nog steeds creatief waren maar wier werk enigszins op de achtergrond was geraakt of dreigde te raken' (aldus Wikipedia). Dat, kan Brems gedacht hebben, is ook best wel een soort opmerkelijke achtergrond.

Tegen het einde van Brems' geschiedverhaal mag Zikken toch nog één keer het aanminnelijke kopje even opsteken; dat gebeurt traditiegetrouw in een opsomming, deze keer ter illustratie van 'de plotselinge heropleving van [het] "stiefkind van de literatuur"', het reisverhaal. Welk verhaal van Zikken? Geen idee. Brems noemt er geen. Zoek dat, lieve lezer, zelf maar uit.

--

Tot zover Aya Zikken als schimmige figurant in opsommingen van literaire stiefkinderachtigheden maar vooral als onzichtbare ster in de duisternis van de (mannelijke) literatuurgeschiedenis, althans voor zover die mijn huidige boekenkast bereikt heeft en er behouden is gebleven. Dat is natuurlijk niet de literatuurgeschiedenis, maar wel het instrumentarium waarmee ik, met mijn collega's, decennialang studenten heb trachten te verlichten. Schaamte komt al sinds de tijd van Adam te laat.

Iets olijker en lichter was de situatie van Zikken in 1969, toen de recensies verschenen van 's Morgens en 's avonds niet bellen. LiteRom noemt er vijf, waarvan er maar liefst vier geschreven zijn door  vrouwelijke recensenten: Nel Noordzij in de Telegraaf, Margaretha Ferguson in Het vaderland, Ellen Hermens in Nieuw Utrechts dagblad en J. Polak-Siliava in NRC-Handelsblad; die ene mannelijke recensent heet, heel leep, Anne, het is de man Wadman, schrijvend in de Leeuwarder courant

Polak-Siliava noemt het boek, met enige tegenzin lijkt het, 'hier en daar niet onaardig, meestal onnozel en onbenullig, soms ook een tikkeltje vals.' Hermens noemt het geen meesterwerk. Ferguson  ooit, net als Haasse, klasgenote van Zikken  noemt Zikken een 'produktieve, zichzelf steeds vernieuwende schrijfster' die in dit werk even een pas op de plaats maakt. Noordzij ziet het onderhavige werk van Zikken als:

een zowel baldadige als diepzinnige autobiografie, die bestaat uit polemieken, beschouwingen, herinneringen, losse notities, een geestig-ondeugend vervolgverhaal en, voor het eerst, gedichten. Men komt er de schrijfster in tegen, zoals zij bekend werd in haar overige werk: intelligent, licht ironisch, totaal onburgerlijk, mild en geestig, en als kosmopoliet.

Ik ken dat overige werk van Zikken niet, maar 's Morgens en 's avonds niet bellen vind ik een intelligente, licht ironische, bij vlagen stevig onburgerlijke, milde, geestige, smakelijke, literaire ratatouille van dagboek, herinneringen, overpeinzingen, gedichten en korte verhalen, met enkele uitschieters naar wat al te flodderig geoudehoer. Parallel lees ik nu, maar dit terzijde, The Friend van Sigrid Nunez (2018), dat een serieuze roman is, maar net als dit boek van Zikken een aangenaam literair mozaïek, gemaakt door een schrijfster die van schrijven weet.

*Altijd weer mannen die literatuurgeschiedenis schrijven? Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993), onder redactie van M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ben ik media vita of iets later helaas kwijt geraakt. Maar in de bibliotheek van Arnhem, Rozet, was het werk ter inzage. Ik zag het in en zag ook daar niet het minste spoor van Zikken.


P.S.

Oud-collega dr J.H.M. Anten, die erkende dat hij van Zikken ook nog geen bladzijde gelezen heeft, zei me gisteren (d.w.z. 06-03-2024), nadat bovenstaand bericht was geplaatst op Neerlandistiek.nl, dat hij haar naam kende van het tv-programma Hou je aan je woord. Zikken werkte daaraan mee, samen met tal van andere bekende Nederlands(talig)e auteurs uit die tijd. Ze schrijft er uitvoerig over in 's Morgens en 's avonds niet bellen, misschien om haar posture wat te pimpen, maar vooral om de gewekte suggestie van de spontane talige gevatheid der literatoren die aan het programma meewerkten, door te prikken (wat ook weer bijdraagt aan haar posture). Hans wees me erop dat er beeld bewaard is gebleven van dat programma. Helaas is ook het op Youtube geconserveerde materiaal een beschamende historische vertoning, in zoverre dat alleen bijdragen van Godfried Bomans aan elkaar zijn gemonteerd (die inderdaad hilarisch en heel sterk zijn), en Zikken de hele tijd, af en toe minzaam lachend, steeds zwijgend, als ware het voor spek en bonen, naast Bomans zit, zonder dat zelfs haar naam maar genoemd wordt of in beeld komt, al was het maar ter afwisseling van de even monotone als eindeloze hoeveelheid shots van de cigarettes en glazen wijn waar de in kennelijk spirituele staat verkerende Godfried zijn andere dan verbale behoeften breeduit in beeld mee bevredigt.

donderdag, februari 22, 2024

Fama non olet - Zikken, Kouwenaar en Haasse

In de prachtige biografie men moet beschrijft Arjen Fortuin meerdere financiële troebelen alsmede het eeuwige gevecht om aandacht en reputatie in het leven van Gerrit Kouwenaar. Enig soelaas op beide gebieden bracht, neem ik aan, het aanbod van Querido dat Kouwenaar samen met Adriaan Morriën en Jacques den Haan de redactie zou vormen van Stemmen van schrijvers, een serie grammofoonplaatjes waarop 'de beste schrijvers van Nederland' uit eigen werk voordragen; het was Querido's vroege poging om de audiomarkt te bestormen, waar na negentien 45-toerenplaatjes met voordrachten van 38 auteurs  in twee jaar al een einde kwam (Fortuin rept overigens van twintig singletjes).

Natuurlijk behoorde Kouwenaar zelf, volgens de redactie waartoe Kouwenaar ook behoorde, tot de de 'beste schrijvers van Nederland'. Hij deelt het vijfde singletje van de reeks met Hans Andreus. Niet alleen 'P.C. Hooft scheet op de grote hoop', zoals Fortuin dat noemt. (350)

Tot mijn verrassing las ik net weer over de platenreeks die ik nog maar net had leren kennen. Een tijd terug had ik een oud maar fris ogend boek in een straatboekenkastje gevonden dat met zijn typische zestiger-jaren-uiterlijk mijn aandacht trok en waar ik gisteren in ben gaan lezen (na een setje teleurstellende leeservaringen met actuele Libris-nominaties): 's Morgens en 's avonds niet bellen (1969) van Aya Zikken (1919-2013), een auteur die ik alleen van naam kende, waarschijnlijk uit een handboek literatuurgeschiedenis.

In 1959-1960 behoorde Zikken, althans volgens Kouwenaar c.s., tot de besten:  met niemand minder dan Hella S. Haasse op de andere zijde draagt ze voor uit eigen werk op het zeventiende plaatje, het op twee na laatste van de reeks.

Ik moet zeggen, nu ik tot bladzijde 24 gekomen ben: het valt me helemaal niet tegen, deze Grote ABC 147 van 130 bladzijden omvang, volgens de tekst op het achterplat 'een mengsel van dagboek, herinneringen, overpeinzingen, gedichten, polemieken en korte verhalen'.

Door Zikkens boekje weet ik dat Kouwenaar met zijn voordracht een meier verdiend zal hebben. Zikken schrijft immers (19), wanneer iemand bij haar langs is geweest 'om honderd gulden te lenen omdat ze plotseling naar Parijs wilde' (nog zoiets wat ook in Kouwenaars leven voorkomt):

Jammer genoeg kon het toevallig want ik had net van Querido honderd gulden ontvangen voor meewerking aan de grammofoonplatenserie 'Stemmen van schrijvers' en wat bij mij zelden voorkomt: die honderd gulden lagen dus gewoon voor het grijpen.

Plaatgenote Haasse is iets bekender gebleven dan Zikken, denk ik. Opmerkelijk is dan weer wat er in de achterplattekst van 's Morgens en 's avonds niet bellen staat, na de hierboven aangehaalde karakterisering van het boek:

Aya Zikken biedt ons hier haar 'zelfportret als legkaart', het privé-domein van een altijd nieuwsgierige schrijfster.

Zowel een referentie aan de bekende autobiografische publicatie van Haasse uit 1954 als een aan de beroemde serie autobiografieën en egodocumenten waarmee de Arbeiderspers in 1966 was gestart, maar waarin geen van beide auteurs is opgenomen. Met Haasse deelt Zikken trouwens ook een (gedeeltelijke) jeugd in toenmalig Nederland-Indië.

zaterdag, januari 06, 2024

Bij een explosie

In een heel heldere analyse van de gespannen situatie rond Israël en Libanon, in de Volkskrant van zaterdag 6 januari 2024, refereert Jenne Jan Holtland in de eerste alinea aan ‘de drone-aanval van afgelopen dinsdag, waarbij Israël een hoge Hamas-leider doodde in zuidelijk Beiroet.’ In de derde alinea komt hij op dit onderwerp terug met de woorden: ‘Dinsdag: de moord op Al-Arouri in Beiroet.’ Zowel de ene als de andere formulering past heel goed in zijn stevig opgebouwde betoog. 

Ernaast staat in de papieren krant een bijdrage van een andere Volkskrant-medewerker die begint met een zin die begint met een complexe woordgroep als onderwerp. Ik citeer hier alleen het onderwerp:

De aanslag op Hamas-kopstuk Saleh al-Arouri, die dinsdag om het leven kwam bij een explosie in Beiroet, [...].

Van zo’n formulering raakt mijn kop op hol. Dat is een (wellicht ook voor de schrijver ervan) volstrekt ongewenst effect, want van heel die typhusbende daar in en om Israël is mijn knar sowieso al van slag. Ik vind het raar klinken: een aanslag plegen op iemand die al om het leven was gekomen bij een explosie. Geweldverspilling.

En taalverspilling. Uit niets in het citaat of de rest van het stuk blijkt dat die explosie er een van de gewelddadige soort was, en ook is niet duidelijk dat die aanslag op dinsdag plaatsvond. Ik wist dat wel doordat ik eerst het stuk van Holtland had gelezen (ik houd persoonlijk geen agenda bij van die gore misdaden van beide partijen), maar ik vind dat ieder stuk in een krant op zichzelf gelezen en begrepen moet kunnen worden, tenzij het om een column gaat of satire.

Revisievoorstel:

De aanslag in Beiroet jongstleden [of: afgelopen] dinsdag waarbij Hamas-kopstuk Saleh al-Arouri om het leven kwam, [...].

Dat er bij de aanslag sprake was van een explosie (en dat het waarschijnlijk niet om een gaslek ging), kan zonder verlies van informatie weggelaten worden, zeker in een stuk in de rubriek ‘Cijfers bij het nieuws. Wel zou voor een goed begrip ‘aanslag’ nog gepreciseerd kunnen worden, want in de kop wordt alleen gesproken over spanning en problemen’, eersteklas understatements: het is daar oorlog en er was sprake van een ‘moordaanslag’. Want laten we vooral duidelijk zijn: zo’n kopstuk zit daar in Beiroet heus niet actief oorlogshandelingen te verrichten. Zo iemand kan je gewoon aanklagen en laten arresteren als je hem van kwade zaken verdenkt. Ik weet verder overigens niets van oorlogsrecht; dat lijkt me een vangodverlaten contradictio in terminis.

Deze overdenking verscheen iets eerder in een vrijwel gelijke vorm op Instagram @de_vrolijke_hermeneut

maandag, november 27, 2023

Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen

In de serie HeNLOS (Het Nieuws en Leerzame Oude Spreekwoorden) vandaag: Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen.

NOS 27-11-2023: 'Gisteren zei Van Strien aanvankelijk gewoon aan de slag te gaan als verkenner. Hij zei dat de beschuldigingen aan zijn adres ongegrond zijn en dat hij "er met kracht afstand" van neemt.'

Ergens 'afstand' van nemen, maar liefst ook nog heel fier en 'mannelijk'  'met kracht', en dan meteen voluit op je platte muil gaan. Dan mag je geen verkenner heten, inderdaad.

Overigens snap ik niet wat dat woord 'aanvankelijk' daar doet. Hij zei dat gisteren. Punt, uit. Lekker ferm. En vandaag zegt hij, net zo moedig, frank en vrij, iets anders, meer in het bijzonder bij implicatie: het tegenovergestelde. Hij is dan ook senator, lid van de Eerste Kamer; kan je op bouwen, kan je vertrouwen. Niet zomaar iemand van de straat of een doorsnee lid van de... oh nee, je kunt geen lid zijn van die 'partij'.

Dat 'gewoon' is ook maar een praattaalstopwoord; zo gewoon is dat verkennerswerk voor een nieuw kabinet niet, zeker niet in dit geval. Dat blijkt maar weer.

Volgende keer in deze rubriek: Denk aleer gij doende zijt, en doende, denk dan nog.

Iets later op dezelfde dag: een wijziging van dit voornemen. Onder druk van de actualiteit komt in deze rubriek eerst een ander spreekwoord aan de orde: Meten is weten.

Geert W. gaat op zoek naar een nieuwe verkenner; hij heeft zelfs al iemand op het oog en is er al mee in gesprek. Ik citeer weer de NOS en via dat kanaal W. zelf: 'Wie het is, wil hij nog niet zeggen. "Het zal in ieder geval iemand zijn met meer afstand tot de politiek."'

Leitmotiv in deze onverkwikkelijke verkennerszaak lijkt te zijn: afstand. Was het eerst de afstand die Gom van S. krachtig nam van de beschuldigingen aan zijn adres van frauduleuze praktijken bij een eerdere werkgever, nu kondigt W. aan aan te zullen komen struikelen met een verkenner die meer afstand tot de politiek heeft. Alsof dat het probleem was met Van S., dat hij te weinig afstand tot de politiek zou hebben. In tegendeel, zou je denken: die politiek was hem worst met betrouwbaarheid en integriteit en dat soort moeilijke concepten. Maar W. heeft weer een ferme formulering gevonden: de volgende verkenner zal meer afstand hebben tot de politiek. Meer is beter, althans, in dit geval, kennelijk (ook al kennen we W. heel anders tot nu toe). Het wordt desniettegenstaande steeds onduidelijker welke en hoeveel maatstaven hij tot zijn beschikking heeft, en of hij wel weet waar, wanneer en hoe ze te hanteren.

Volgende keer in deze rubriek: 't Kan verkeren.

maandag, november 20, 2023

Baba Anousch

Ooit had ik een collega die zich professioneel onledig hield met het bestuderen van de significa van Frederik van Eeden. Ik was jaloers op hem want terwijl ik me nog steeds verloor in de kladjes en typoscripten en drukproeven zonder en met correcties van Achterbergs Spel van de wilde jacht, hield hij zich met iets algemeners en mogelijk meer zinrijks bezig, namelijk die significa. Dat is, zo leer ik, opnieuw, maar nu van Wikipedia, dat er toen nog niet was:

de leer van de middelen om verstandhouding te onderhouden, in het bijzonder van de taal als middel waardoor mensen elkaar proberen te beïnvloeden. In het laatste decennium van de 19e eeuw werden in deze materie belangrijke impulsen gegeven door Victoria Lady Welby, die hoopte daarmee een eind te kunnen maken aan de vele misverstanden en het wantrouwen tussen verschillende sociale groepen. Aanvankelijk luidde de term Significs. De term is later aangepast tot significa door de Nederlandsche Signifische Beweging 

Die collega was natuurlijk helemaal bezeten van een goed, meer in het bijzonder doeltreffend en eenduidig gebruik van taal. Maar ook op andere gebieden was hij nogal creatief orthodox, tevens begaafd met een grote fijnzinnige humor en een even humoristische geestelijke fijnzinnigheid.

In het 'bureau' waar we toen werkten, dat een onoverzichtelijk lange en smalle gang bevatte die tientallen binnenstadse panden van ongelijke hoogten met elkaar verbond en daartoe van ontelbare trappen en trapjes van verschillende aantallen treden was voorzien, was ergens een bordje aan een laaghangend plafond geschroefd met de tekst: Denk aan uw hoofd. Het zal de bedrijfsarts geweest zijn die het initiatief genomen heeft tot het aanbrengen van deze vermanende waarschuwing, maar mijn signifische collega, wiens verstand de gedichten van Achterberg uiteraard verre te buiten gingen, wees er meer dan eens op dat een ander bordje in deze academische omgeving misschien meer van toepassing was: Denk met uw hoofd. Scepsis en misantropie zijn een goede voedingsbodem voor het signifisch idealisme, wist ik toen.

Van daar is het maar een kleine stap naar Baba Anousch; dat zult u begrijpen. Zij is namelijk mijn mascotte, stevig geborduurd op mijn onredelijke-taalvittersbanier. Ik riep haar weer aan toen ik vandaag op haar fabrieksverpakking het volgende las:

Gegrilde aubergine salade met een vleugje rode peper

Het glanzende koetswerk van mijn passieve taalgebruik heeft significante deuken opgelopen door het jarenlang lezen van poëzie, van teksten, bedoel ik, die, volgens de volksdefinitie (met dank aan Nijhoff), iets anders proberen te zeggen dan er staat (zelfs komma's zijn in dat genre komisch, verbergen zich tussen andere donderkopjes). Al het nieuws en ander wereldleed dat, maar ook alle commercie die mijn brein zoekt te bereiken via kranten en andere schriftelijke media, wordt gefilterd door de verbijstering over de krukkige taal waarmee het getransporteerd wordt. Steeds vaker lees ik in eerste instantie wat er niet bedoeld wordt; pas daarna keer ik op mijn schreden terug uit het slop om het smalle pad te zoeken dat wel leidt naar wat er 'eigenlijk' bedoeld zou zijn.

Zo verheugde ik me vandaag, niet bij het ontbijt maar bij de lunch, naar later bleek ten onrechte, op een boterham met een bijzonder opmerkelijk gekleurde salade (welke salade, stond er op het doosje niet bij). Het was niet zomaar een aubergine-kleurige salade, de salade was zelfs niet slechts aubergine met een vleugje rode peper van kleur, ze was maar liefst: gegrilde aubergine met een vleugje rode peper, een coloristische nuance waar zelfs Van Gogh, zeker in zijn Nuenense periode, al zijn tien vingers bij af zou hebben gelikt.

Ik vreesde al dat de foto op de verpakking van de salade de ware kleur ervan in de verste verte niet kon benaderen, maar toen het bakje eenmaal open was, kon de teleurstelling niet groter zijn: drabbig violet tot donkerpaars met rode spikkeltjes. Toen pas wist ik wat er bedoeld was: gegrilde-auberginesalade, met minieme stukjes rode peper erin. Het was niet de kleur, het was de materie. Weer had ik me laten misleiden door een verhoopte, zorgvuldig gebalanceerde formulering, een waarin 'aubergine salade' prachtig na 'met' gespiegeld wordt door 'rode peper', terwijl elk van beide woordgroepen ook nog vooraf wordt gegaan door een bepaling, namelijk 'gegrilde' respectievelijk 'een vleugje'. Maar hoewel er drie jamben te onderscheiden zijn in zowel 'gegrilde aubergine' als in 'een vleugje rode peper', loopt het metrum rond het amfibrachische woord 'salade' lelijk in de soep.

Een andere keer meer over de vraag of de invloed van het Engels op het Nederlands zich ook of voornamelijk voordoet in de morfologie, meer in het bijzonder die van de meerstammige lexemen.

maandag, november 06, 2023

Natuur gerijpt

 

Vanmorgen [dat was: 3 november 2023] zag ik, net uit de trein van A. naar T. gestapt, met Freddy aan de lijn op weg naar mijn kleinkinderen, want op vrijdagen speelt, ijs en weder dienende, ondergetekende 'comfortabel gepensioneerde' (een typering die ik via Joosten 2023 ontleen aan Franssen 2022, die 'm waarschijnlijk weer van Bourdieu gebietst heeft) sinds ruim vijf jaar de oppassende grootvader, in de binnenstad van het Gelderse stadje waar het minder goed gaat met de middenstand dan wellicht het geval lijkt te zijn op basis van deze anekdote, een reclame op zo'n sandwichbord, maar dan wel een zonder sjouwend mens tussen beide platten, met een afbeelding van een hele kaas plus een (mag het iets meer zijn) schuin stuk, en onder andere deze waarschijnlijk wervend of kooplustopwekkend bedoelde tekst in, ik zou haast zeggen, koeienletters, die mij echter niet aanzette tot consumeren:


Deze kreet waart ook op het internet rond, ontdekte ik later, moe maar tevreden teruggekeerd en neergezegen bij de huiselijke haard, waardoor ik haar hier met de computer via datzelfde medium makkelijk kan reproduceren en u niet hoef te verzoeken voor verificatie spoorslags naar het bedoelde Hanzestadje  af te reizen. Ik had me, tussen de luiers en de duplo door, urenlang suf gepiekerd, op zoek naar een antwoord op de ongemeen complexe vraag hoe kaas 'natuur' rijpt. 

Daarbij ingesloten is de kwestie sinds wanneer je 'natuur' zo als bijwoord kunt inzetten? En ook  andere antwoorden lieten zich zoeken op weer andere vragen: zou 'natuur' misschien à la Vasalis' droomtijd gaan: langzamer dan de oudste steen? Kan kaas ook 'techniek' rijpen, of 'cultuur' rijpen? En wat verstaan de kazeniers daar dan onder? Last, not least: kon ik deze kaaskwestie zonder Laarmans wel oplossen?

Zoals je een kaas niet in een keer in haar geheel verorbert, maar eerst in stukken en vervolgens in reepjes, blokjes of plakjes snijdt, is ook deze taalmaterie gecompartimenteerd het best te tackelen, denk ik. En van een kaas eet je niet werkelijk alles; dus de parafine van dit vragenstelsel verdwijnt hier metaforisch in de afvalemmer.

Misschien berust het misverstand op een typografische eigenaardigheid van reclamemakers om samengestelde woorden zonder koppelteken in platte stukken te hakken (wat ook een uiting kan zijn van spatiële hypertrofie). Na een tijdje van ronddenken kwam ik op 'zongedroogde tomaten', de traditionele  'zonovergoten vakantie' en de mogelijkheid van een 'houtgestookte pizzaoven'. Dergelijke woorden zijn opgenomen in de Woordenlijst, net als 'gasgestookt' en 'kolengestookt' (maar opmerkelijk genoeg 'oliegestookt' dan weer niet). In dat licht bezien kan er natuurlijk ook 'natuurgerijpte kaas' bedoeld zijn geweest.

Dan rest alleen de vraag wat dàt betekent. Gelukkig is die vraag al eens gesteld, en beantwoord, door de Keuringsdienst van Waarde


Deze tekst verscheen in nuce eerder op Instagram.

zondag, oktober 29, 2023

Stilte, geen stem

Voor helemaal gratis mocht ik digitaal een hoofdstuk lezen uit een boek dat genomineerd is voor de NS-publieksprijs 2023. Dat leek me een goede gelegenheid om eens te kijken of Arthur Japin zich inmiddels ontwikkeld heeft tot een auteur waar ook ik van zou kunnen genieten; andere genomineerden trokken me nog minder aan. Sinds ik lang, lang geleden De klank van sneeuw las, was het er niet meer van gekomen meer dan de flaptekst van een Japin uit te lezen, en vervolgens zelfs niet meer er aan een te beginnen.

Jammer voor Japin ging het in de tweede eerste alinea's van Wat stilte wil al mis, ondanks de niet te missen allusie op de opening van Van Eedens Van de koele meren des doods. Japin begint met:

De geschiedenis van een vrouw. [...] Haar naam, Anna Witsen. Zij was betrekkelijk jong [...]

Aan het begin van de roman hoef ik als lezer op eigen kracht nog niet te weten dat Anna Witsen in werkelijkheid niet erg oud is geworden (1855-1889).* Maar als het daar wel om gaat, had Japin het iets duidelijker kunnen noteren:

De geschiedenis van een vrouw. [...] Haar naam, Anna Witsen. Erg oud is zij niet geworden.

Maar dat bekt niet lekker in een zoetsappig drama. Dus moeten we het doen met die malle combinatie van staccato mededelingen:

De geschiedenis van een vrouw. [...] Zij was betrekkelijk jong [...]

Het klinkt een beetje vreemd dat een betrekkelijk jonge vrouw het subject van een hele geschiedenis is, maar het is mogelijk. Van Eeden wist een dergelijke onduidelijkheid te vermijden en schreef in zijn in 1900 gepubliceerde roman op de eerste pagina al klip en klaar dat zijn heldin 'in 't midden der negentiende eeuw geboren' was, zonder hogere wiskunde implicerend dat ze hooguit vijftig jaar oud kan zijn geworden. Daarmee, en met de referentie aan haar voorouders en aan 'een Hollandsche provincie-stad' als haar geboorteplaats, start hij zijn reconstructie van de geschiedenis van Hedwig organisch bij haar geboorte en afstamming.

Maar Japin schrijft mistig. Hij maakt niet duidelijk hoe jong Anna was noch hoe oud zij geworden is noch waaraan haar niet genoemde leeftijd gerelateerd zou moeten worden om er de betrekkelijkheid van in te kunnen zien. Janis Joplin en Amy Winehouse, die waren pas jong.

Hiermee is het tekst- en vertelleed nog niet geleden. De tweede zin van de tweede alinea luidt in haar geheel:

Zij was betrekkelijk jong, maar uit een deftig, oud geslacht.

Met geen mogelijkheid kan ik mijn geest, die nogal wat heeft rondgegraasd in de negentiende-eeuwse Nederlandse letteren, ertoe bewegen wat in vredesnaam de tegenstelling kan zijn tussen enerzijds 'betrekkelijk jong' zijn en anderzijds uit het ene of het andere geslacht stammen. Japin suggereert hier, door het gebruik van 'maar', dat je alleen als je oud bent uit een deftig, oud geslacht zou kunnen 'zijn'. Daarnaast is de combinatie van de bijvoeglijke bepalingen 'deftig' en 'oud' bij 'geslacht' van een dermate bloedstollend clichéruisgehalte dat een romancier er alleen mee kan verraden af te willen stevenen op de NS-publieksprijs.

De derde derde zin van dezelfde alinea zou je raadselachtig kunnen noemen, of slecht:

Haar vader, ook al was hij vennoot van een ijzerhandel, hield de waarden, naam en status hoog van hun stamvader, die eind zeventiende eeuw burgemeester was geweest van Amsterdam.

Syntactisch is de zin in orde, en feitelijk tot op zekere hoogte ook. De Witsens waren volgens Wikipedia** een welgestelde patriciërsfamilie, waartoe ook de 17e-eeuwse regenten Cornelis Jan Witsen en diens zoon Nicolaes Witsen behoorden; de vader van Anna heet daar een koopman in ijzer. Maar vals en onheus is Japins suggestie dat je meer of anders of beter moet zijn dan een vennoot in een ijzerhandel om de waarden, naam en status van je stamvader in ere te kunnen houden.

Met dank voor het gratis aangeboden fragment moet ik de NS mededelen dat ook dit jaar ik niet stem op een roman van Arthur Japin.

* 'Op 5 maart 1889 maakt de zangeres Anna Witsen, zuster van de schilder [Willem Witsen], een einde aan haar leven door zich te verdrinken in de vijver van het landgoed Ewijkshoeve.' (Endt, Het festijn van Tachtig)
**Een Wiki-zoekopdracht 'Anna Witsen' leidt naar de bekendere broer van Anna.