vrijdag, maart 29, 2019

Microficties 2018 - Beruchte bankiers

Mijn jeugd zou zich ook afgespeeld kunnen hebben met willekeurig wie. Ik was een uitwisselbare tiener en de volwassene die ik nu ben zou belichaamd kunnen worden door welke andere wanhopige van mijn generatie dan ook. Mijn vader is zes maanden geleden overleden. Ik heb geen stuiver meer over van de vijfennegentighonderd euro van zijn nalatenschap. Ik heb een uitzettingsbevel ontvangen. Met de inzet van heel veel rechtsmiddelen moet het me lukken hier nog jaren te blijven.
            Sinds mijn dertigste ben ik vastbesloten me definitief aan het celibaat te houden. Liefde duurt nooit lang, de kinderen gaan ervandoor en blijven twee wezens die geïrriteerd zijn doordat ze te lang tegen elkaar aan lagen te schuren in hetzelfde bed, in dezelfde kamers, en doordat ze hun jaren doorgebracht hebben als evenzoveel stuk voor stuk verkrot achtergelaten woonhuizen.
            Ik heb enkele spaarzame liefdesgeschiedenissen achter de rug die me sprakeloos achter hebben gelaten. Ik heb nooit begrepen dat je ik houd van je kon zeggen tegen iemand en later je woord weer terug kon nemen. Ik vroeg iedere keer om uitleg, en ze antwoordden mechanisch en gingen er niet minder vandoor zonder terug te komen.
            Ik sta vaak op wacht op het balkon om de stad te overzien. Ze is gewelddadig, wild, altijd klaar om toe te slaan. Ik neem haar uit de hoogte op en probeer haar te imponeren. Hopend dat ze me vreest als een zweepslag. Ik laat me nimmer intimideren door de straten, de stegen, al de inkervingen, die beekjes, gegrift in de grond van de planeet opdat de mensheid voortdurend kan wegstromen, te voet, per boot, in auto’s, of ervandoor kan gaan op een motor.
            Het gebeurt weleens dat een bewoner over de bordesleuning van zijn venster stapt, zich naar beneden werpt en neerkwakt als een vogel met loden vleugels. Elke dag kiezen anderen voor een vuurwapen, snijden zich de aderen door in hun jacuzzi, zodat ze tenminste aan het eind van de wereld kunnen gaan slapen met de pestlijders om in hun ellende op te gaan en te sterven.
            – Het is niet triester dan een fles die tot op de ziel is leeggedronken.
            Wanneer de ene fles leeg is, trek je de volgende open. Die na ons zijn geboren zullen goed voor ons zijn, ze zullen hun tijdperk net zo gepast bevolken als wij het onze. Ze zullen artsen worden, kunstenaars, onderzoekers, genieën van allerlei soort, hoeren van alle seksen, misdadigers, beruchte bankiers, en net als wij zullen ze geloven dat hun dood een nettoverlies zal zijn voor de menselijke soort.
            Zo nu en dan begin ik aan een zin die plotseling stokt. Aan de rand van een afgrond, de leegte, het einde van de taal en niets kan er meer gezegd worden. Een zwevende zin die nooit tot zijn einde gedacht zal worden. Pratend raak ik de dood aan.

donderdag, maart 14, 2019

L'impossibilité de l'embarras du choix

Eén zo'n klein pokke(t)boekje (linksonder), waar ik dezer dagen met veel plezier mijn colleges aan wijd en verknoop, weet onbedoeld wel ernstig te verhinderen dat ik al dat andere, wat niet minder gretig wacht op niet minder grondige lectuur (rechts van onder tot boven), op de salontafel - tot mijn spijt, tot mijn zeer grote spijt - vooralsnog stof laat liggen te vergaren na een uiterst kortstondig 'aanlezen'...

zondag, maart 10, 2019

Microficties 2018 - Bebloede lippen


Ik ging bij hem weg. Ik had mijn zaakjes geregeld. De taxi stond voor de deur. Hij gaf de chauffeur een bankbiljet en die is er vandoor gegaan. Me bedreigend met zijn revolver dwong hij me om me uit te kleden. Hij bond me in de januari-kou vast aan de omheining van het terras.
     Hij gooide al mijn bagage en de kleren die ik mee wilde nemen in het lege zwembad. Hij goot er meerdere flessen benzine over uit. Hij floot naar de hond, pakte haar op en gooide haar bovenop de plunje. Ze snuffelde eraan maar uiteindelijk begon ze vrolijk te blaffen terwijl ze in mijn jurk hapte. Hij ontstak het vuur met de staak die hij ook op 14 juli had gebruikt voor de vuurpijlen. Hij stapte terug en zwierde een jerrycan rond boven zijn hoofd die daarna in de vlammen explodeerde.
     Hij kwam terug. Ik zat gehurkt. Ik sprak hem mechanisch aan, zoals je bidt. Hij baalde ervan dat mijn broer en ouders weer naar huis waren gegaan na de feestdagen. Hij zou ze, de een na de ander, kapot gemaakt hebben, gekneveld, hun koppen in pakpapier.
     – Hij verweet me dat ik niet in staat was hem een kind te schenken.
     Hij zou er rook en as van hebben gemaakt. Hij nam me mee naar beneden in de garage terwijl hij maar op me bleef schelden. Ik huilde. Hij propte mijn mond vol met een smerige doek vol afgewerkte olie en omwikkelde mijn hoofd met plakband. Hij sloot me op in de kofferbak van de Mercedes. Ik was misselijk, ik kotste, ik stikte erin. Ik wou dat ik al jaren eerder was doodgegaan.
     – De auto begon te stuiteren over de weg.
     Ik botste tegen de wanden van de kofferbak. Ik raakte buiten westen. Toen ik weer bij kennis kwam, waren we in een bos. Het was nacht geworden. Hij bond me aan een boom met een nylonkoord dat in mijn buik sneed. De koplampen verlichtten een open plek. Hij probeerde een gat in de grond te graven met een oranje, metalen spa die een tuinman gebruikt om de moestuin te bewerken. Die raakte vervormd door een steen. Hij stond hem stampvoetend uit te kafferen als was het een rampzalige medeplichtige. Het begon te sneeuwen. Ik dacht dat mijn bloed zou bevriezen.
     Hij liet me de volgende dag los op een rondweg, verlicht door een helse middagzon. Een naakt lichaam van een verblinde vrouw, rennend tussen stomverbaasde auto’s die probeerden uit te wijken om te voorkomen dat ze me zouden vermorzelen. Ik werd in het ziekenhuis opgenomen. Hij zit vijf jaar cel uit. Zijn advocaat heeft me een brief gegeven. Hij eist mijn vergiffenis. Niet alleen heeft hij mijn leven gespaard, maar uit liefde had hij mijn gezicht niet aan stukken gesneden met een stanleymes om er de teef mee te voeren alvorens haar, bebloede lippen en al, het zwembad in te keilen.

Vertaling van 'Babines sanglantes' uit Régis Jauffret, Microfictions 2018. Roman. Gallimard, Paris 2018: 37-38.
Het origineel is via Google Books te raadplegen.

zaterdag, maart 02, 2019

Microficties 2018

Bij een vertaling van een kleine bloemlezing uit Microfictions 2018 van Régis Jauffret

Ruim voor het einde van mijn vakantie in Bretagne in de zomer van 2018 was ik door mijn leesvoorraad heen: ik had de geïmporteerde romans die ik daar wilde lezen, gelezen. En vakantie-lezen gaat in Frankrijk in mijn geval  ten koste van aandacht voor Nederlandstalige romans (die lees ik semi-beroepshalve toch al) en vooral ten koste van het lezen van Engels- en Duitstalige romans, zoals ik in Duitsland geen Frans, in Engeland geen Duits lees, en zo verder (nou ja, zó ver ga ik nou ook weer niet op vakantie).

Ik raakte dus, nu noodgedwongen, en het regende ook nog, weer eens verzeild in een librairie. Gelukkig maar: zo kon ik meteen proberen een indruk te krijgen wat er in Frankrijk zoal literair à la mode was en nagaan of er een nieuwe Modiano was verschenen. Maar ik zag een vuistdikke Gallimard-uitgave, zo’n klassieke crèmekleurige paperback met dat eenvoudige, strakke, zwarte en rode kader op het omslag en die mooie schreefletter, auteursnaam, ondertitel en uitgever zwart, titel vetter, groter en rood.

Mentale annotaties, gemaakt staande en lezende in de librairie:
– auteur: Régis Jauffret: nooit van gehoord*
– titel: Microfictions 2018: intrigerend, want deze heerlijk in de hand liggende, plooibare, literaire baksteen telt duizend pagina’s, exclusief inhoudsopgave van nog eens vijftien bladzijden (wat is daar micro aan?)
– ondertitel: Roman, super-intrigerend, dat enkelvoud na het meervoud in de hoofdtitel. Blijkt het boek uit 500 (zegge: vijfhonderd) hoofdstukken te bestaan van elk maximaal anderhalve pagina druks.

Toen de regen opgehouden was, realiseerde ik me (het kan ook andersom geweest zijn) dat ik een behoorlijk lange tijd gefixeerd had staan lezen in een mij totaal onbekend boek. Kortom: op weg naar de terugkerende zon en de uitgang van de winkel heb ik Microfictions 2018 aangeschaft, dat met z’n negenhonderdtachtig gram meer dan driemaal zo veel weegt als mijn e-reader die meerdere tientallen romans en andere boeken bevat (nee, vrijwel geen poëzie, dat wordt een zetspiegelzooitje in zo’n apparaat).

Bij langer lezen, tot ver na de vakantie, bleek me dat deze roman lastiger te doorgronden is dan ik in de boekwinkel had vermoed. De drempels liggen wat mij betreft op lexicaal (idiomatisch) en syntactisch, niet op narratief terrein. Met alleen een standaardwoordenboek red ik het niet; en Jauffrets eigenaardigheid om bij vlagen, tussen zijn korte en anaforische staccatozinnen door, enorm lange, slingerende volzinnen, overladen met her en der geplaatste bepalingen, te punniken, maken een vlotte lectuur niet voor de hand liggend.

De beste manier om zo’n weerbarstig literair werk goed te lezen en te doorgronden, lijkt me te proberen het te vertalen, naast het hardop te lezen. Het één niet minder dan het ander is bovendien een goed antidotum voor mijn aangeboren neiging te vervallen tot reading for the plot, een attitude die, denk ik, al helemaal niet past bij deze uiterst verbrokkelde, ongezellige, grillige verzameling van vaak gore trances de vie, of: trances de vie sale, waarin talloze vertelstemmen zonder enige introductie dooreen klinken en geacheveerde lange en korte norse zinnen elkaar afwisselen en waarin ook nog een betrekkelijk grote verzameling spreektaaleigenaardigheden is verwerkt.

De sfeer van sommige hoofdstukken doet me (maar dit zeg ik er enigszins terzijde bij) denken aan een gedicht van Tonnus Oosterhoff, dat – uit der aard – niet in druk is verschenen en ik vooralsnog niet op het internet terug heb kunnen vinden sinds de oorspronkelijke, dynamische webstekbundel Gedichten waarin het was opgenomen, is opgeheven; het gedicht is helaas niet opgenomen op de vervangende, statische stek met dezelfde url. Ik doel op het ‘schermgedicht’ dat, zoals K. Michel het eens omschreef, ‘op enkele kleurflitsen na bijna geheel uit geluid bestaat’ en waarin ‘een mannenstem […] hard roepend probeert om boven het snelwegverkeer, dat langs zijn bivak raast, uit te komen: “Dank jullie wel. Klootzakken. Bedankt voor de afgedankte skipakken. De lege zakken. Jullie moeten zeker mijn lijf hebben.”’

Het gaat me in m’n eentje niet lukken om de gehele roman binnen afzienbare tijd te vertalen (dit is een euphémisme), maar ik kan het niet laten om enkele proeven (en dat betekent vooral: probeersels) aan te bieden aan Nederlandstalige lezers, omdat ik in tijden niet zo’n merkwaardige en eigenwijze roman heb gelezen die er enerzijds zeer aantrekkelijk uitziet, maar anderzijds zijn  uiterste best lijkt te doen zo veel mogelijk lezers zo snel mogelijk weer buiten het kaft te jagen.

De hoofdstukken zijn in de roman alfabetisch geordend op titel; mijn vertaalde hoofdstukken zijn dat eveneens. Het lijkt me niet nodig de ‘oorspronkelijke’ volgorde aanhouden, omdat de auteur in een interview heeft verklaard dat de ordening van zijn microficties er niet toe doet; je kunt waar je maar wilt in de roman beginnen: ‘On peut le lire dans n’importe quel sens. On peut entrer dans le livre par n’importe quelle porte. C’est un chaos d’histoires.’ Het ontslaat, lijkt me, de vertaler van de plicht om alfabetische equivalenten voor de titels te vinden.


* Mag, op vakantie, van iemand niet gehoord hebben, vind ik, zelfs als een auteur al 25 titels op zijn naam heeft staan. Maar het kon anders... er is immers, ook in Nederland, al over hem geschreven; er is al werk van hem vertaald, bijvoorbeeld hoofdstukken uit zijn eerste Microfictions (2007).