woensdag, december 09, 2009

Omgangsvormen in de reismachine?

Zeg eens 'hork'

'Hork'

Zeg eens viermaal 'hork'

'Hork, hork, hork, hork'

Zeg eens zesmaal 'hork'

'Hork, hork, hork,
hork, hork, hork'

Zeg eens achtmaal 'hork'

'Hork, hork, hork, hork,
hork, hork, hork, hork'

Zeg eens tienmaal 'hork'

'Hork, hork, hork, hork, hork,
hork, hork, hork, hork, hork,'

Wat voor mensen werken er bij de NS?

De oorspronkelijke versie, in K. Schippers, Sonatines door het open raam; gedichten bij partituren van Clementi, Kuhlau en Lichner (Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij N.V. 1972, p. 31) is natuurlijk veel leuker en veel beter, want die eindigt met: 'Waarmee eet je soep?' Maar de werkelijkheid van de Utrechtsche hermeneut, die met een thuis digitaal van saldo voorziene OV-chipkaart op tijd poogt te arriveren op het Huygens Instituut te Den Haag om, samen met zijn studenten, ingewijd te worden in de beginselen van e-Laborate, meer in het bijzonder met betrekking tot de correspondentie van Albert Verwey, is grilliger, weerbarstiger, en vooral veel minder goed en veel minder leuk.

'Kunt u mij vertellen waar ik mijn saldo kan ophalen?'

Kastje: 'Daar bij die automaat.'

'Goh, niet bij een apart apparaat, zoals ik op het internet in de instructie zag?'

Kastje: 'Nee, daar bij die kaartjesautomaat met dat rose logo.'

... [tig lui die ordinair een kaartje kopen met diezelfde automaat] ...

'Kunt u mij vertellen waar ik mijn saldo op kan halen?'

Kastje: 'Daar bij die automaat.'

'Zei u net ook, maar daar kan het niet; zojuist experimenteel aangetoond.'

Kastje: 'Oh, dan moet u bij de servicebalie wezen.'

... [tig lui die wachten op hun beurt] ...

'Kunt u mij vertellen waar ik mijn saldo op kan halen?'

Muur: 'Daar zijn wij niet van.'

'Maar uw collega, daar, verwees mij naar u, hier.'

Muur: 'Ik weet van niks.'

'Maar ik zoek een automaat waar ik mijn saldo mee kan ophalen?! Voor de OV-chipkaart!?'

Muur: 'Kijk maar op de website.'

'Dank u, dat heb ik gedaan en daar staat: Stationstraverse, maar die is nogal groot; ik kan het apparaat niet vinden en uw collega weet er geen.'

Muur: 'Daar zijn wij niet van.'

[hier passen van die icoontjes uit Kuifje, eerst nog die vaak boven professor Zonnebloem staan, al hij weer eens een dreuk op z'n kop kreeg of er iets ontplofte, daarna die meestal boven kapitein Haddock staan; crescendo] ... [Hermeneut terug naar helpdesk, nomen non est omen]

'Weet u misschien waar er hier zo'n apparaat is waar je je saldo mee kunt ophalen? Er zou er een op de stationstraverse moeten zijn.'

Kastje II: 'Daar bij die automaat.'

'Nee, dat kan niet; daar kun je alleen saldo opladen, niet saldo ophalen. Ik heb thuis saldo gekocht, en nu moet ik het nog op mijn OV-chipkaart zetten, ophalen, met zo'n gele automaat.'

Kastje II: 'Oh'...

Kastje II: 'Daar ergens [dikkewijsvingert diep het duistere dal van Hoog Chagrijne in] bij de Primera.'

[Verbolgen hermeneut tijgt een stukje HC in, wankelmoed in de schoenen, en besluit dan maar gewoon een treinkaaartje te kopen]

Muur II: 'Onbruikbare pas.'

[Hermeneut gebruikt andere pas]

Muur II: 'Onbruikbare pas.'

[Hermeneut, niet voor één gat te vangen, zet weer een andere pas in, de derde waarmee hij in heel Nederland in willekeurig welke winkel probleemloos kan betalen]

Muur II: 'Onbruikbare pas.'

Uiteindelijk werkt Muur III wel mee, maar 's herneuten trein is al weg. Onderwijl schiet den ongelukkige hermeneut een eerdere sonatine te binnen, toen het weer eens niet lukte met een normaliter buikbare pas een treinkartonnetje te betalen; deze speelde zich af aan de wat dan heet: servicebalie... om kort te gaan: de reislustige hermeneut was gek, zijn pas was gek, zijn bank was gek, en de NS: smetteloos. Ja, een blazoen van gebleekt katoen en geen grein fatsoen.

Van Dale 14e, herz. uitg. Utrecht-Antwerpen 2005, p. 1430: '2 stug, lomp onbeleefd mens, var. hurk, syn. nijdas: een hork van een vent'.

Vandaag maar eens een ander pad bewandeld, aangegeven door de website van de OV-chipkaart; ik citeer http://www.ov-chipkaart.nl/?wicket:interface=:0::::

Ophaalpunt OV-chipkaart Albert Heijn
Adres: Willem van Noortplein 6, 3514GK Utrecht

Wat kunt u bij deze automaat?
Het actuele saldo van uw OV-chipkaart uitlezen;
Saldo aanschaffen en opladen met uw PIN-pas;
Bestellingen uit de webwinkel van de OV-chipkaart ophalen;
De aanvraag of wijziging van automatisch opladen ophalen.
Openingstijden Ma: 8:00 - 21:00 Vr: 8:00 - 21:00
Di: 8:00 - 21:00 Za: 8:00 - 20:00
Wo: 8:00 - 21:00 Zo: 16:00 - 19:00
Do: 8;00 - 21:00


Helemaal nixnulkommanoppes aldaar. Maar wel een heel lieve AppieHappiedame, orde grootte kassacheffin, die me heel vriendelijk te woord staat, en voller verbazing tot de ontgoochelde hermeneut zegt: 'Oh nee, die hebben we hier echt niet. Nee. Sorry, hoor. Maar misschien daarginds wel, op het hoekje bij de Rabo?'

Dank u vriendelijk, maar aan mijn hoela. Zoek het donderkopje onder de ophaalautomaten, à mon jamais pas; forget it but; als de kalveren op het ijs dansen.

AHkassadames deugen, en niet te vergeten: Huygens Instituutsfilologen, die je warm onthalen (stroopwafels!!) en rijk instrueren. Die NShorken zullen het nooit leren.

zondag, december 06, 2009

Razende Roeland

Geleend van: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Orlando_Furioso_1.jpgSapperdeflap, ik ben erdoor. Door het eerste deel nochtans. Maar nu heeft de Goedheiligman me gelukkig Mortiers Godenslaap gegeven, en dat wil ik zo graag lezen, dat ik deel twee maar laat liggen. Ik heb het over Ludovico Ariosto, Orlando Furioso - De razende Roeland. Met alle prenten van Gustave Doré en een inleiding van Italo Calvino. Vertaald door Ike Cialona. 2 Dln. Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 1998.

Ter nadere oriëntatie: Ariosto, Ludovico(1474- Ferrara 1533) wordt wel genoemd de grootste epische dichter van de Italiaanse Renaissance.
Zijn meesterwerk is Orlando furioso, begonnen in 1506, een romantisch epos verschenen in 40 zangen in 1516 en 1521 en nog in 1532 met 6 zangen vermeerderd. Ariosto tracht hierin niet alleen Vergilius te imiteren maar hem op zijn minst te evenaren. Hij doet dit door de klassieke traditie van het heldendicht te combineren met de middeleeuwse traditie van de ridderlijke romantiek.
Hij verhaalt over de onzalige liefde van Orlando voor Angelica, die hem tot waanzin drijft, over de zege op de heidenen behaald door keizer Karels ridders, en de vereniging van Ruggiero en Bradamante, de ‘grondleggers van het huis Este’. De kunstige ineenvlechting van de episodes, de goedige ironie, de fijnheid van schildering, de pure vreugde van de volmaakte vorm (men spreekt van Ariosto's ‘gouden stanzen’) zonder merkbaar didactisch oogmerk, maken dit werk tot dé expressie van het renaissancistische kunstideaal. Orlando Furioso is in vrijwel alle Europese talen vertaald.

Bron: H.J. Leistikow, Cursus Renaissance (2007), Scriptie Letteren - Renaissance studies; supervisor: A.J. Gelderblom.

Daar is de grote W.A.P. Smit het niet helemaal mee eens, want die noemt in Kalliope in de Nederlanden de Orlando Furioso maar een romanzo, en geen echt epos, al kan hij er niet omheen het werk te behandelen.

Ik moet zeggen dat ik helemaal iebel ben geworden van het verhaal, wat zeg ik: de talloze verhaaldraden en -draadjes waartussen de almachtigwetende ik-verteller lustig heen en weder springt, daarbij de handeling steeds verplaatsend tussen het Verre Oosten, Spanje, Frankrijk, Nederland, Engeland, Parijs, duistere wouden, grazige weiden, grotten en hutten bevolkt met ridders, ridders, krijgers, ridders, dames, vrouwen (als meervoud van vrouwe), heksen, tovenaars, gedrochten, nog meer ridders, paarden, veel paarden en niet te vergeten de hippogrief, een fantastische kruising van een paard met een roofvogel, de Aston Martin van de pre-cinematografische held, die - moet ik met spijt erkennen - ook figureert in die maffe Harry Potter-boeken, naar Wikipedia me meldt (hier nog een plaatje van het beest in dezelfde Orlando-scène (canto 10) volgens Ingres). Die verwantschap met Potter is precies wat me een beetje niet zint aan de Orlando: het is een wat al te lollige vertelling over koene ridders, dolmakende dames, klievende zwaarden, borende lansen, gehalveerde paarden, afgehakte ledematen, onschendbaarmakende harnassen, en andere fantasy-parafernalia.

Maar vooral de langdradigheid doet het boek en mijn leesplezier de das om. Deel I bestaat uit 23 canto's, die samen - inclusief veel prachtig plaatwerk van Doré - dik 750 pagina's beslaan. We hebben het even over 2326 strofen, meer in het bijzonder ottava rima, de strofevorm bij uitstek in de grote epen, zegt Van Gorps Lexicon van literaire termen (1998: 309) en noemt als voorbeeld toch weer Orlando Furioso, ondanks Smit; kortom: 18.608 versregels. Deel II bevat nog eens 23 canto's, met samen 2509 strofen, ergo 20.072 jambische vijfvoeters. Summa summarum: 46 canto's, 4835 strofen, 38.680 verzen. Dat is geen klein bier.

Maar die ottava rima, dat is niet mijn favoriet als strofevorm voor een episch gedicht. Het verplichte metrum niet zo zeer, maar wel dat geharnaste rijmschema: abababcc, is moordend en dwingt de vrij fabulerende dichter al, maar helemaal de ook nog eens aan de oorspronkelijke tekst gebonden vertaalster tot vreemde sprongen. Ik geef een stofe als voorbeeld, dat ik vooral kies omdat die strofe me ook doet twijfelen aan de ernst van de tekst (tegen de achtergrond van de plas brakke tranen van een Piet Paaltjens)
Als hij zijn smart de vrije loop kan laten
(Alleen gebleven waar geen mens hem ziet),
Uit hij met een rivier van desperate
En bitterzilte tranen zijn verdriet.
Hij vindt geen rust voor lijf en ledematen:
Het zachte bed waar hij zich nederliet
Lijkt hem zo hard als steen, en bij het woelen
Denkt hij geprik van brandnetels te voelen.

Maar er zijn erger voorbeelden van vrij absurde registerwisselingen en redundante formuleringen, kennelijk alleen omwille van het rijm.

Een en ander laat onverlet dat ik me toch nog enigszins geamuseerd heb met deze oude tekst, al was het maar omdat er, zoals het een echt epos betaamt, een heuse catalogus in is verwerkt: een wapenschouw in canto 10 die zich uitstrekt over dertien strofen (er is er nog een, maar die kan ik nu even n iet terugvinden). Tot het amusement droeg niet weinig bij dat ik me voortdurend realiseerde in de 21e eeuw een 20e-eeuwse vertaling met 19e-eeuwse illustraties te lezen van een 16e-eeuwse tekst, waarvan ik nog steeds maar niet vast kan stellen of die nu bloedserieus, droogkomisch, hilarisch of iets ertussenin is. Dat maakt de tekst haast weer hedendaags.

P.S.
In een postordercatalogus zag ik dat het boek is ingeschaald op leesniveau AVI-9. Toch leuk om te weten voor basisschooldocenten.

In de Athenaeum-catalogus Voorjaar 2010 staat het boek, nu in één band, doodleuk vermeld als nieuw deel in de Perpetua-reeks, 'met een nawoord van Hafid Buazza', 'Verschijning: / maart 2010 / € 44,95'. Alsof het geen heruitgave is van een Gouden reeks-boek uit 1998 voor € 35,00.

En nu ik toch bezig ben: in diezelfde catalogus staat een gloednieuwe editie van Drie Hollandse romans van Arthur van Schendel aangekondigd als een 'Smetteloze, hertaalde editie'. Nu twijfel ik, kantoorhoudende naast de drie editeurs, niet aan de smetteloosheid van de editie, maar ik weet zeker dat dat ding niet hertaald is (hoe bestaat het: romans uit de jaren dertig der twintigste eeuw anno nu hertalen...) maar herspeld.

En dat Alle gedichten van Achterberg vier jaar na verschijnen al is verramsjd, is tot daar aan toe, maar dat daarentegen nog wel steeds leverbaar is de uitgave van Verzamelde gedichten (wat zal het zijn, de 13e druk uit 2003?) een uitgave die geheel achterhaald is door Alle gedichten, zijnde een op de historisch-kritische editie (Den Haag 2000) gebaseerde, kritische leeseditie, dat snap ik werkelijk niet. Er gaapt nog steeds een kloof tussen de uitgever en de editeur.

maandag, november 16, 2009

Overtuigingskracht

Het is een beetje weggezakt, die taalbeheersing en communicatiekunde en argumentatieleer, maar als ik het goed heb, had je onder andere de persuasieve kracht van de autoriteit van de spreker. In sommige reclamecampagnes proberen ze die autoriteit uit te beelden door een malloot in een witte jas te hijsen, in het midden latend of het nu een arts of een laborant is die een wc-eend probeert aan te prijzen, of de eend zelf.

Een beter voorbeeld was de marktonderzoeker annex opiniepeiler die een energiebedrijf de lucht in stak: wat hij erover zei deed er niet toe (soundbite: ik zeg: doen, dat idee), wel dat hij iets zei. Die campagne mocht niet meer: 'De Reclame Code Commissie vindt dat de Nederlandse Energie Maatschappij de reclame met Maurice de Hond van de buis moet halen, omdat de onderzoeker volgens de commissie te gezaghebbend is om aan spotjes mee te werken' (bron: Mediacourant.nl). Sta mij toe dat ik dit niet begrijp: deze reclame mag niet omdat de argumentatie te goed werkt??!!

Van een superieure ironie - of is het energetische zelfhaat - is de revanche van de NEM (ik ben overigens bij een heel andere club; geen belang, geen strengel). In plaats van M. de H. hebben ze nu een campagne gebouwd rond...

Mij zakt de energie dan meteen in de schoenen, eh, slippers.

Moeilijk vak, die reclame. Zo lees ik, geloof ik, vanuit mijn Utrechtse perspectief die Groningse slogan helemaal verkeerd:

zondag, november 15, 2009

Laus Legendi Studii

Eigener beweging liep ik niet heel erg hard weg met De bewaker van Peter Terrin, ondanks alle lof die het boek werd toegezwaaid door recensenten. Ik vond dat die 185 hoofdstukjes verspreid over 219 bladzijden maar over weinig gingen, hooguit over twee, en even drie, mannen die naar eigen zeggen in de kelder van een luxe flatgebouw waken over naar zij zelf zeggen veertig appartementen op even zoveel verdiepingen, waaruit naar zij zelf zeggen op één na alle bewoners zijn vertrokken. De mannen, Michel en Harry, werken voor 'de organisatie' waar verder niets over wordt verteld en ze leven in een bedreig(en)de wereld waar de lezer, zo min als zijzelf, ook maar een fractie van te zien krijgt. De twee zijn - kort door de bocht - lichtjes paranoïde, remake van de gebroeders Gé en Arie Temmes, die elkaar voortdurend gek maken met eigen verknipte (?) interpretaties van een wereld waar ze geen vat op krijgen. En dat alles in een stijl van mortel zonder water. Het boek deed me eerlijk gezegd aan veel andere boeken denken (van Het proces tot Onderhuids via 1984, tot en met The Road) die ik beter vind, spannender, psychologisch sterker, beklemmender, dreigender, uitzichtlozer, humoristischer en nog zo wat.

Toen werd het 6 november 2009 en kwam de leesclub Transitie weer bijeen, zoals elke eerste vrijdag van de maand, en bleek er, door de veelheid aan visies van dito lezers, toch een heel gevarieerd gesprek over deze roman te kunnen ontstaan. Ik kan niet zeggen dat mijn persoonlijke oordeel (in de buurt van: niet onverdienstelijk) fors gewijzigd is, noch dat ik het boek nu wel goed vind, noch dat ik het zal herlezen (wat vooralsnog ook niet zou kunnen, want ik heb het ruim voor 6 november 2009 uitgeleend aan een mede-leesclublid), maar mijn waardering voor het boek is zeker wel veranderd, vooral meer genuanceerd. De strakke stijl is eigenlijk wel knap volgehouden, het absurdisme is ingetogen maar aanwezig, een fijn randje van een kritische reflectie op de hedendaagse maatschapppij is erin aan te wijzen, het steeds weer secuur tellen van die patronen, zodat de doosjes ervan helemaal vervilten en uiteenvallen, dat is een motief dat beklijft; dat soort dingen. En zo leer ik elke maand weer bij. Nulla mensis sine litterae.

vrijdag, november 06, 2009

Vivienne Eliot-Haigh-Wood

Dat het tussen T.S. Eliot en zijn (eerste) vrouw Vivienne (later: Vivien) Haigh-Wood niet altijd koek en ei was, is wel bekend, dacht ik. Ik meen me te herinneren gelezen te hebben dat de Nobelprijswinnende dichter er niet heel droevig om was toen Vivien uiteindelijk in een gesticht werd geparkeerd. En ook de autobiografische interpretaties van The Waste Land stemmen de burger in dit opzicht niet vrolijk.

Zo maar een losse flodder van het werelwijde web: 'Vivienne became no longer Muse but Medusa, the "injur'd bride" in Eliot's unpublished "Elegy", about whose head scorpions hissed: the stuff of his nightmares.'

En alleen al de inhoudsopgave van Peter Ackroyds biografie, T.S. Eliot, a Life (New York, 1984) spreekt duidelijke taal: na hoofdstukken over 'Toil, and Troubles' en 'The Collapse' volgen onder andere 'The Woes of Marriage' en 'Separate Lives'.

Uit het uitgebreide register op het boek is ook veel ellende op te maken. Onder haar naam somt Ackroyd elf 'main references' op onder het kopje 'health', en verder zie je trefwoorden als 'convalesces in country', 'in sanatorium near Paris', stays at Bosham to convalesce', 'mental instability' (dertien referenties), 'returns home ill from Paris sanatorium', 'loneliness', 'travels to sanatoria', 'TSE decides to leave', 'joins British Union of Fascists', 'final meeting with TSE', 'in mental hospital'.

Ook de eerste zin van hoofdstuk 12, 'Out of the Storm', is weinig verhullend: 'Throughout 1935 Vivien continued her lonely pursuit of her husband.' (p. 232). Maar in de berichtgeving naar aanleiding van de publicatie van The Letters of TS Eliot, Volume 2, 1923-25 maakt De papieren man het wel erg bont: 'Uiteindelijk blijft hij toch werken bij de bank, onder meer om de fragiele gezondheidstoestand van zijn vrouw [...] te blijven bekostigen'. Zo erg was het ook weer niet.

Of is het slechts mijn bedorven geest die hier al te veel kwaadwillendheid in leest? 'Bekostigen' betekent volgens Van Dale (2005) 'betalen voor, de kosten dragen van'. Dat is inderdaad wat anders dan 'financieren', wat ik erbij dacht: 'het beschikbaarstellen van geldmiddelen [...] voor enigerlei onderneming'.

Dan had ik dit logje dus beter niet kunnen schrijven en mijn tijd moeten besteden aan het lezen van deel I van die correspondentie (de jaren 1898-1922), in 1988 bezorgd door TSE's tweede echtgenote, Valerie Eliot; een baksteen (dat boek bedoel ik) van 639 bladzijden die hier thuis in de kast staat sinds 29 maart 1991 toen ik hem voor 19,90 gulden kocht (drie jaar na verschijnen was het boek bijna veertig gulden afgeprijsd). Want nu kan ik met goed fatsoen nog niet beginnen aan de 912 bladzijden van deel II. Maar ach, ik heb nu toch geen 30 pond over: ik kan de aanschaf van dat boek niet bekostigen.

dinsdag, november 03, 2009

Intertekst?

Als ik eerlijk ben, en dat moet soms ook, zeg ik dat sommige (stukken van) klassieke teksten mij maar vreemd blijven als het om begrijpen gaat. Zo een stukje van Luceberts bijzonder mooie 'Ik tracht op poëtische wijze.' En wel dit stukje, het begin van de derde strofe:
in deze tijd heeft wat men altijd noemde
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand

En daarvan dan weer vooral die woordgroep 'schoonheid schoonheid'. Als er maar eenmaal 'schoonheid' had gestaan, was de zin net zo bijbels-ouderwets als vele andere in dit gedicht geweest, maar bovendien volkomen duidelijk. Maar er staat verwarrend genoeg 'schoonheid schoonheid', een formulering die misschien vooral intrigeert doordat ze eerder in het gedicht al weerklinkt in deze passage:
de weg van verlatenheid naar gemeenschap
de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg

Ik weet dat er allerlei wijze dingen over gezegd zijn (ik citeer deze regels uit het proefschrift van C.W. van de Watering, Met de ogen dicht - Muiderberg 1979, p.100), maar dat wil nog niet zeggen dat de tekst toegankelijker wordt.

En daarbij moet ik weer aantekenen dat toegankelijkheid helemaal niet noodzakelijk is: teksten die niet helemaal toegankelijk zijn, zijn vaak intrigerend, iets wat ik dezer dagen weer ervaar met het college over Tempel en kruis van Marsman: als je dat dicht maar vaak genoeg leest, vallen er steeds meer kwartjes van verlichting. Maar ga je dan weer precies lezen, bijvoorbeeld met aandacht voor zinstructuren of beeldspraak, dan vallen hele lappen tekst weer in de interpretatieve pastei.

Soms, in dat soort gevallen, helpt het als je iets vergelijkbaars op een andere plek tegenkomt. Zo las ik vandaag voor de zoveelste maal Kloos' 'Okeanos', ook niet een gedicht dat uitblinkt in helderheid (oeps, gewaagde beeldspraak). Daarin verzucht de grote, ietwat tobberige Zeus, wanneer hij, verlekkerd, dat jonge ding van een Ganymedes in zijn goddelijke godenrijk heeft gehaald, en hem met zijn moordnaars hand - 'Zijn rosse rechter, die den bliksem vatte / Toen hij God Koios heen sloeg in het ijle' - over het blondgelokte koppie aait:
'O Schoonheid, Schoonheid, waar ik zelf van leef,
Gij die geen God zijt maar der Goden Kroon,
Ook stervelingen gaaft ge een schijn om 't hoofd!'

Zou Lucebert daaraan refereren, zij het met weglating van die structuur- aanbrengende uitroep 'O', de dito hoofdletters en komma? Het past wel, in zoverre dat die Zeus hier zou kunnen figureren als verpersoonlijking van deze inmiddels ouderwetse, louter schoonheid vererende poëzieopvatting.

zondag, oktober 25, 2009

Elke dag is de eerste

Redbad Ludger Klazes Fokkema, 2 januari 1938 - 4 april 2000staat er bovenop de zuil op het graf van m'n leermester en co-promotor Redbad Fokkema; het is de titel van een gedicht uit de bundel met dezelfde titel uit 1980. Ik citeer het uit het boekje met teksten van zijn begrafenisdienst:




Het openen van de zandbak is elke ochtend
de chaos binnen gaan en ordenen beginnen.
De kikvorsen, de torren zien hun einde aan
en hollen naar het donker, de border in.
Zonen roepen nu de rust over de wateren
die ik ze breng en misbaksels ontstaan,
die een watervloed vernielt. Het moet opnieuw.
Zij happen zand, het staat hun tot de lippen,
gehoor neemt af en spinnen dalen in het oog.
Nu is de dag wel om, het eten kan beginnen.

Vandaag is het nog niet Allerzielen. En vandaag is het ook niet precies tien jaar geleden dat... zo goed als het ook niet precies veertig jaar geleden is dat mijn vader... die sinds dien al op diezelfde akker ligt, de Zeister Algemene, met informatiezuil voor wandeling en meer gericht bezoek... waar we vandaag even waren, bij zonnestralen tussen wolken door... daarna nog even bij mijn moeder langs.

Toen Redbad en ik een keer Cathrien Achterberg bezochten, aan het Molenhoekje in Leusden, sprak zij goed bedoelend tot me: 'En u bent de zoon van Paul Rodenko..??' (toon omhoog aan het einde). Waarop ik, niet minder verbijsterd, iets uitbracht, of dacht, als: 'Welnee, hoe komt u daar nou bij, die is al zo lang dood.' Dat sloeg bij nader inzien (eigenlijk: sowieso) nergens op: Rodenko, vier jaar later geboren dan mijn vader, stierf pas in 1976, maar hoorde in mijn optiek bij een andere wereld, niet de mijne. Langzaam komt alles dichter bij elkaar.

Uit Het doek van de dag: 'Stof'

Als ik van je dood mag gaan
leg mij dan weg en zeg: het
is zo niets. Strijk de plooien
glad, en laat in godsnaam
bloemen na die niet bestaan.

donderdag, oktober 22, 2009

Hardcore Editietechno

Hoe in betrekkelijk dode, in ieder geval oude letters weer geest wordt geblazen:

Vincent van Gogh - The Letters (Web Edition) from Huygens Instituut on Vimeo.


Aangetroffen op het Platform teksteditie

vrijdag, oktober 16, 2009

Bankleed in (verkeerd) taalkleed

De papieren Volkskrant van vandaag opent met:

Amsterdam De wanhoopspogingen die Dirk Scheringa donderdag ondernam om zijn bank te redden van een faillissement, zijn mislukt. Scheringa probeerde de vijf grootste banken gisteravond over te halen de DSB Bank over te nemen, maar die lieten hem na urenlang overleg kort na middernacht weten dat ze daar geen been in zagen.

Rare jongens, die banklui. Of anders die verslaggevers (in casu Yvonne Hofs en Pieter Klok). Ik denk dat ze bedoelden, dat de banken lieten weten, dat ze er geen brood in zagen. Zie Stoett.

Spreekwoorden, zegswijzen e.t.q. zijn cultuurgoed dat soms al te ver is gezonken. Persoonlijk vind ik de variant met 'graten' (ergens geen graten in zien) verhelderend.

[tussentijdse aanvulling : in de Volkskrant van 17-10-2009 schrijft Robert Giebels onder de kop 'Het doek doet er lang over om te vallen' onder andere over eerdere verslaggeving die meldt 'dat de klanten het vel over de neus wordt gehaald' (fraaie zegswijze, bijna wrang doordat dat indirect object / meewerkend voorwerp in werkelijkheid de lijdende figuren beduidt) en: 'Ze [twee woorden van minister Bos] laten ruimte voor maar één conclusie: de DSB is een semicriminele organisatie die door roeien en ruiten gaat om klanten zo veel mogelijk geld afhandig te maken.' Ik moest de etymologie/herkomst eerlijk gezegd even opzoeken. Maar mooi.]

Goed voor het taalbewustzijn. Net als deze uitspraak:

Boekenkrant voor Nederland en Vlaanderen, jrg. 3 (2009) nr. 4 (okt.)

donderdag, oktober 08, 2009

Geen stijlfiguur?

Beetje bij beetje, om niet te zeggen: stap voor stap begint het me te dagen. Of: Little by little, zoals Dusty Springfield zong, en Day by day zoals The Fifth Dimension het kweelde (wat weer wat anders is dan Day after day volgens Badfinger). Sommige stijlfiguren hebben geen naam, misschien omdat ze te gewoon zijn? Ik bedoel de koppeling substantief aan substantief door middel van een voorzetsel om iets te zeggen wat ook met één woord zou kunnen. Vroeger was er een vervelende reclame voor een Enka-zeem, die deed z'n werk maand na maand, oftewel: lang.



Dat moge zo zijn, maar 'Two's a company, three's a crowd', en met oogkleppen lezend door Kloos' Okeanos (Verzen-versie zoals in Okeanos-fragmenten-editie) las ik er vier:

[1-3]
Een donkre rotsen-regen, blok bij blok,
Vloog door de wijde lucht, in logge dwarr'ling
Neer-ploffend voor Zeus' voet, en waar 't gebergte
Zijn harde hellingen in de' afgrond zond,
Bonsden zij op en neer met doffen dreun
Van diep in diep tot de ongepeilde krochten,
Waar nooit een straal van 't godlijk licht in drong,
Dat de echoo's eindeloos op rots en wand
Weer-dondrend rilden door Olympos' romp,
Van schicht op schicht, en klimmend tot de kammen,
Zeus' eeuwgen zetel op zijn grondvest schokten.

en

[4]
En nam hem norsch, met half-gewend gelaat,
Den beker uit de handen, snel en ruw,
En liet hem vallen met een heldren slag
Op 't voetstuk van haar zetel, goud op goud


Ik keek bij Kloos, omdat ik er eerder bij Verwey maar liefst zeven had gelezen in zijn Persephone (Verhalende gedichten (1905) (ook te zien in de DBNL-versie van Oorspronkelijk dichtwerk deel 1, 1938, maar pas op met downloaden: reuzegroot document!, dus maar beter de Nieuwe gids-versie, dat scheelt niet veel):

[1]
Waar wijlde zij, toen Hyperions lach
Van berg tot bergen vloog - Persephoneia!

[2]
Tot al de ontwaakte zangers uit hun nestjes,
De veêrtjes schuddend ritselden in 't loof,
Onzichtbaar fladd'rende van takje op takje

[3]
Zóó was 't jaar aan jaar

[4]
En immer groeide er een verward gedruisch,
Van waar zich waterval op waterval
Onzichtbaar tusschen rotsen nederwierp

[5]
Zoo liepen zij vast nader, drom bij drom,
En wierpen zwijgend de armen op de lucht

[6]
En als 't geluid, dat in een afgrond loeit,
Waar 't water immer valt van kloof in kloof,
Holden haar woorden hortende in den nacht

[7]
Dan zal ik schudden aan uw oud gewelf
Dat de aarde in puin ineenstort op uw hoofd;
En stutten 't al uw zonen, zuil aan zuil,
Zij, die God Kronos bonsden van zijn troon,
Zij zouden allen vallen, [...]


En inderdaad, ik was daar gaan zoeken, omdat ik eerder keer op keer, om precies te zijn tien keer, gestruikeld was over deze figuur in Keats Hyperion (waarvan wel gezegd wordt dat het de inspirerende bron was van Verwey's tekst en die van Kloos, waarvan de onderlinge inspiratierelatie weer onderwerp is van veel rivaliserend, quasi-Olympisch gekibbel):

[1-2]
Forest on forest hung about his head
Like cloud on cloud.

[3]
He pac’d away the pleasant hours of ease
With stride colossal, on from hall to hall

[4]
Even now, while Saturn, rous’d from icy trance,
Went step for step with Thea through the woods

[5]
And now, from forth the gloom their plumes immense
Rose, one by one, till all outspreaded were

[6-7]
Crag jutting forth to crag, and rocks that seem’d
Ever as if just rising from a sleep,
Forehead to forehead held their monstrous horns

[8]
Each family of rapturous hurried notes,
That fell, one after one, yet all at once

[9-10]
Not thunderbolt on thunderbolt, till all
That rebel Jove’s whole armoury were spent
Not world on world upon these shoulders piled


Maar echt leuk werd het pas bij de vertaling van Hyperion door W.W. van Lennep (1879; geen digitale versie beschikbaar). Van Lennep vertaalde ze niet alleen alle tien,

Woud boven woud
Als wolk op wolk
van hooge zaal in zaal
stap voor stap
één voor één
Vloog top er tegen top
rots hield aan rots/Haar reuzenhoornen dreigend aangeklemd
één voor één
Geen donderkeil op donderkeil
geen wereld, opgetast/Op wereld

maar hij voegde er eigenmachtig nog zeven aan toe ook:

[1]
[...] die, van heilgen top bij top,
In blauwen adem golfden hem ter eer

waar Keats volstond met

[...] breath'd aloft from sacred hills

[2]
dag bij dag < Each day

[3]
keer op keer < ever and anon

[4]
En, blinkend [...] rees pluim bij pluim

waar Keats schreef

from forth the gloom their plumes immense/Rose

[5]
Zoo verrijst/Druïdensteen bij steen, in steilen kring

als vertaling van

like a dismal cirque/Of Druid stones

[6]
Elk zat als in zijn doodswâ; woord noch blik
Gaf buur aan buur, noch wenk van hoofd of hand

was in het Engels

Each one kept shroud, nor to his neighbour gave
Or word, or look, or action of despair

[7]
[...] wen in de effen wei
Ik bloem, na bloem, zag beuren 't zachte hoofd

tot slot als overzetting van

[...] I have [...] seen the flowers
Lift up their heads

In de hierboven aangehaalde songs wordt met deze Enkazeemfiguur voorzichtigheid uitgedrukt, en een voortschrijden of een onophoudelijkheid. Die betekenis is ook wel te zien in sommige van de gevallen in de teksten van Kloos en Verwey en Keats, maar overwegend lijkt me bij hen de semantische functie van deze stijlfiguur veeleer dat er geïmponeerd moet worden, dat de suggestie van veel- en groot(s)heid gewekt moet worden; de figuur werkt als semantische botox, misschien niet onverwant aan de hendyadis, tautologie en perifrase; een soort stilistische Dehnung: er wordt niet meer gezegd dan met één kernachtig woord, maar het kost wel meer worden om dat te zeggen. Deze Goden, zo moet bij Kloos en Verwey en Keats duidelijk worden, zijn geen godjes, en al helemaal geen Nesciaanse Titaantjes. Dit zijn Geweldenaren. Want zoals Kloos al schreef in zijn eerste literaire kroniek in De nieuwe gids: 'Een der kenmerken van de nieuwe richting in de poëzie is een vrij sterke neiging naar het epos, het echte, plastische epos, met groote figuren en tragische toestanden, zooals Keats het bij Milton aantrof en Verwey het in Keats gelezen heeft.'

vrijdag, september 25, 2009

Drahtgeklammert

Werd me me daar (i.e. in De bastaard) een prachtig boekje in de schoot geworpen: Goethes Faust in ursprünglicher Gestalt - Der Urfaust. Van Insel-Verlag, Leipzig.

De 'gewone' Faust had ik al (en gelezen) (een prachtig bandje van 498 bladzijden van Der Verlag Th. Knaur Nachf. in Berlin d.d. MDCCCCXXIX, voor illiterati = 1929, in Leipzig gezet uit een zeer makkelijk leesbare letter, en uitgevoerd in twee kleuren, zwart en helderrood; prachtig gebonden: het boek blijft open liggen waar je het openslaat) uit de bibliotheek van wijlen mijn tante Stien (kort voor: Christina Frederica).Faust[,] eine Tragoedie von Goethe. Berlin 1929

De oer-Faust ontbrak nog aan mijn boekerij. Het geschenkboekje is zo oud, of: zo ouderwets, of: destijds al zo vaak herdrukt, dat het nog uit zo'n oer-lelijke, onleesbare Fraktur gezet is. Ik meende me te herinneren uit een college boekwetenschap (en vond het digitaliter ook terug in een andere bron) dat het enige goede - als we de mortuis in dit vreselijke geval toch iets moeten zeggen - wat Hitler gedaan heeft, het afschaffen van die lelijke letter is geweest. De stompzinnige sukkel deed het natuurlijk wel weer met een onjuist en daardoor des te meer abject motief; het zou, om het eens netjes te zeggen, geen arische letter zijn (zie hier). Waarschijnlijk is mijn geschenkje dus van voor 9 januari 1941. Maar er wordt helaas geen jaar van uitgave in vermeld. Alleen staat er op de versozijde van het titelblad: '41.-50. Tausend'. Waaruit in ieder geval blijkt dat het ding deel uitmaakt van een forse uitgave. En hoe makkelijk is het internet. Met de meest fantasieloze en schlemiele zoekterm ter zake, namelijk dat wat er onderaan het titel-etiket op het omslag staat: 'Insel-Bücherei Nr. 61' had ik in de tijd van een zucht de gezochte informatie:

Nr: 61 (1) ; Auflage: 06; Variante: 1: Goethes Faust in ursprünglicher Gestalt. Der Urfaust. Mit der Widmung an den Entdecker des Urfaust "Erich Schmidt zum Gedächtnis" nach dem Titelblatt und mit Nachwort mit Initialen "F. B." 6. (von 12) Auflage. 41. - 50. Tsd. Leipzig, (1922). 91, (1) Seiten. Original-Pappband. ÜP Jenne 11. ÜP 1913_0029 ÜP grün, rot, weiß (Kippenberg Sammlung 43,1). TS "Goethes Faust / in ursprünglicher Gestalt / (Der Urfaust)" (Schrift schwarz, Rahmen hellbraun, 4 Sternchen) aufgeklebt, RS "Der Urfaust" mit Nr. aufgeklebt. Signet von Peter Behrens auf Titelblatt. Buchblock drahtgeklammert. Druck von Breitkopf und Härtel in Leipzig.
Bibliographie: IB 61 / Jenne I/61 / Kästner 61 / Plantener 61 / Sarkowski 61 / Verzeichnis 61.

Bron: http://www.bresinsky.de/insel/texte/ib%200061-0070.htm

De eerste oplage was uit 1913, en deze zesde uit 1922. Inderdaad met een schattig Signet van Peter Behrens, ontworpen in 1899 De laatste oplage (inderdaad: toen noemde men een oplage nog geen druk als er geen nieuw zetsel werd gebruikt), de 12e, besloeg de 80. - 89. Tsd. exemplaren en werd gedrukt te Leipzig in 1955.

Maar hoe mooi het boekje en hoe - kennelijk - druk verkocht, het heeft naast die letter (het eerste kwartier ga ik slissen tijdens het lezen met die lange s) nog een klein nadeel: het bindwerk.Goethes Faust in ursprünglicher Gestalt - der Urfaust. Leipzig [1922] Het boekje is met nietjes in elkaar getimmerd; en daar is geen binder bij betrokken geweest; althans geen binder met een geweten; veeleer een bouwvakker met een hamer. Nietjes doen in de loop van bijna negentig jaar rare dingen met papier; ze geven de katernen na verloop van tijd weer alle vrijheid. Maar ja, dit soort bindwerk noemt men in 't Duits dan wel weer 'drahtgeklammert'. Wunderbar; bijna een eufemisme.

zaterdag, september 19, 2009

Primus nidus proprius

Tussen peer en druivenrankEnigszins onthutst - hoewel heerlijk in de herfstzon gezeten nabij vijfenzeventig peren, plukrijp wegend aan de takken der Conférence - na het lezen in een landelijk dagblad van een stuk, de bewerkte, schriftelijke versie van een eerder in de openbaarheid voorgedragen lezing, uitdragende het mij in principe welgevallige standpunt dat wetenschappelijke artikelen in het algemeen, en die van neerlandici in het bijzonder, goed of prettig leesbaar moeten zijn. Ze moeten bijvoorbeeld pakkende openingszinnen hebben.

Boeiender wellicht dan die waarmee dit stukje, dat al bijna ten einde is, begint; dit is dan ook alles behalve een wetenschappelijk artikel.

De auctor van krantenstuk en lezing argumenteert onder andere ex negativo met twee voorbeelden, voorbeelden dus van hoe het niet moet. Inderdaad: droefstemmend proza, bits beoordeeld met een 'Waarom zou je verder lezen?' en een niet minder vilein 'Maar het kan nog erger'. Beide voorbeelden komen mirabile dictu uit het wetenschappelijk tijdschrift waarvan de auctor van het krantenstuk en de lezing sedert de oprichting, met anderen, de redactie vormde tot en met de elfde jaargang, 2006, de regie voerde, de leiding had, het beleid bepaalde, de kopij keurde. Kennelijk op cruciale, gezichts- en stijlbepalende wijze.

Om de Assistant Village Idiot te citeren: 'I wonder about these things'.

donderdag, september 10, 2009

Quaero

Of: een foutje, dat verguldt de boel.

Afgelopen dinsdag kwam het ervan: ik zou ook eens een blik gaan werpen in de vernieuwde LB (kort voor: Letterenbibliotheek), die na maanden van veel lawaaimakend timmeren, breken, boren, schuren, zand- en/of gritstralen en wat al niet, spiksplinternieuw in het Konijn Lodewijk-paleis gehuisvest is, en die dan ook niet meer zo, maar nu 'Universiteitsbibliotheek Binnenstad' heet (UBB?) omdat, logica, de Letterenfaculteit niet meer bestaat maar samengevoegd met Theosofie en Filologie, dat wil zeggen: Theologie en Filosofie, 'Geesteswetenschappen' heet.

Monter stapte de geesteswetenschapper, kien op hermeneutische dit- en datjes, de blinkende bieb binnen... alwaar hij, net over de drempel, vriendelijk doch onwederstreefbaar werd afgewimpeld en weggewuifd: de bibliotheek was gesloten... in verband met de opening. Logica.

Vandaag (wie weet moest er gisteren nog confetti geveegd en glas- en kurkwerk geruimd) hernieuwd het werkelijk prachtige pand betreden en verkend. Alle lof voor ontwerp, uitvoering en inrichting. Even wennen natuurlijk, maar ik geloof dat zulks snel achter de rug is.

Gereserveerde boeken staan, op achternaam des aanvragers alfabetisch gerangschikt, klaar voor uitlening, en dat, uitlenen, mag je zelf doen, met een machine/automaat. Wel leuk: je leent dus zelf uit wat je leent. Op die manier lever je het boek ook weer in, dus ook een soort van bij je zelf.

Mijn reservering betrof een ietwat overhaast, om niet te zeggen: panisch, aangevraagd boekwerk. Er hoeft maar het woord 'episch' of iets verwants in voor te komen en mijn alarmbellen gaan toeteren. Hoewel inzicht ook in mij was voortgeschreden, en ik inzag dat raadplegen van het boek zinloos was, dacht ik het toch beter het eenmaal ingeslagen pad ten einde te begaan. Ophalen, (uit)lenen, menemen, doorbladeren en dan pas terugbrengen. Zie wat ik in handen kreeg. Een pil, een turf, een baksteen van 1890 gram; 21 x 27,5 x 5,3 cm; dat laatste is de dikte; zie:


Wat een mooi uitgevoerd boek. Het lijkt de UBB wel, bij wijze van spreken. En natuurlijk gezet uit mijn favoriet, die mooie Hollandse Mediaeval van S.H de Roos (uit 1912). Het geheel verlucht met enkele platen van Marinus Bauer, zoals deze tegenover pagina 48:




Wat een weelde. En dan hebben we het dus over De oude waereld; het land van Zrathustra; romantisch epos uit Oud-Perzië benevens het boek der toelichtingen. Door Is. Querido. Met lichtdrukken naar teekeningen van Marius Bauer. Deel 1: Koningen. Uitgegeven door Scheltens en Giltay te Amsterdam, een derde druk uit 1920. Ik had er werkelijk nog nooit van gehoord.

Het eigenlijke verhaal loopt tot en met pagina 347; de toelichtingen beslaan nog eens 351 tot en met 514. En dan te bedenken dat er nog twee delen verschenen zijn; het ding beslaat in totaal 1538 bladzijden. Tussen de 44 vermeldingen ervan in Boekwinkeltjes.nl zag ik een 10e druk staan uit 1926. Ik ben benieuwd hoe het werkelijk zit met de productie en receptie, want ik geloof niet dat het lekker wegleest. Ik citeer een enkele zin, van bladzijde 3:

'Een satijnachtige vlindering en trilling van glansblond lentelicht speelde tot heel in de groene, zoemerige, geurende tuinendiepte over beklimopte, wildbebloemde paleisringmuren, met hunne vierkantstrenge, hooge, Assyrische torens en gekanteelde tinnen, van roodgouden glazuursteen schitterschel overstraald.'

Daar staat tegenover dat de werkelijke zetspiegel die van de Volledig werk-uitgave van Willem Elsschot door Athenaeum-Polak & Van Gennep, elk slechts 12 x 19 cm en Kaas bijvoorbeeld nog geen 2 cm dik - allerhandigste boekjes - nauwelijks overtreft. Hoewel ik diep in mijn hart popel om een lezing te wagen, breng ik het ding snel, ongelezen terug (overigens heeft iemand het ooit gelezen en... er met potlood strepen en opmerkingen in genoteerd; om helemaal gifgroen en gallisch van te worden).

woensdag, september 02, 2009

Taalbeheersingskunde en nog wat

NRC, 02-09-2009Vandaag (02-09-2009) in de NRC een bericht dat belletjes doet rinkelen uit een grijs verleden (waaraan gerefereerd wordt door Rosenboom in zijn Zoete mond) toen tv nog zwart-wit was en 'Uitzending gemist' niet bestond, evenmin als de Blue ray- of de DVD- of zelfs nog maar een video-recorder: als je iets life wilde zien, moest je erbij zijn, zodat je inderdaad de indruk had dat je er bij was, of het nu ging om de verkondiging van de geboorte van een koninginnekindje (of was dat al in kleur?), de opening van een dorp, een maanlanding of een boxing match. En ik beken het: ik stond er, in flanel gehuld maar desondanks bibberend, menig maal midden in de nacht voor op, voor zo'n bokswedstrijd dan (achteraf begrijp ik dat niet meer: de stompzinnigste der tot de sport gerekende bezigheden). En dan was er maar één de grootste. En hij zei dat zelf ook steeds weer (zoals ook Rosenboom in Zoete mond allerlei onnozelheden steeds herhaalt); ook toen hij nog maar de gratie had van een Elvis op z'n tandvlees rockend door z'n eigen drugsverdwaasde dromen.

Maar goed: Muhammad Ali (toen ik keek: Cassius Clay) reist tegenwoordig rond om geld in te zamelen om Parkinson te bestrijden; ach zie toch wat er over is van 's mans moordende mokers... Komt hij een van zijn vroegere tegenstanders tegen. De wervende retorica is zo verzonnen: 'Hi there Mr. Cooper! Nowadays I'm tryin' to beat a stronger adversary: Parkinson! Please, fight the pain in my joints and join me in this fight!'
NRC, 02-09-2009
Maar wat staat er in de begeleidende tekst over Henry Cooper: 'De 75-jarige Engelsman was een van de weinige boksers die Ali tegen het canvas sloeg.' Typisch taalverslonzingsfoutje. Maar wel met als gevolg dat er het tegenovergestelde staat van wat de waarheid is en van wat, naar ik aanneem, de bedoeling van de schrijver was: Cooper was één van de weinige boksers die Ali tegen het canvas sloegen. Want echt: Ali sloeg ze allemaal tegen het canvas, en weinigen hem, en niet andersom. En ook dat partijtje tegen Cooper won hij natuurlijk.

En dan nog iets over die veel te dikke roman. Allereerst is het drukwerk aan de binnenkant niet van hoge kwaliteit: de ene pagiana is vetter dan de andere, zoals Coopers linker oog wat meer doorbloed was dan het andere:

Maar als je daaraan voorbij bent en je zit een tijdje in dat boek te lezen, en er eventjes kort in lezen kan niet, want alles duurt er lang en gaat er traag en wordt meerdere keren met velerlei woorden verteld (ik moet anno heden nog steeds meer dan tweehonderd pagina's en weet werkelijk niet meer waar de moed te putten), blijkt dat de titel van het omslag verdwijnt:
Niet-gemanipuleerde, eigenhandig gemaakte foto van het omslag, of: wat daar nog van over is



Sommige boeken zijn hun eigen recensie.

donderdag, augustus 27, 2009

Intertekst

Voor mijn aandeel in de Utrechtse collegereeks Actuele Literatuur (dit jaar: proza) moet ik niet allen vragen en opdrachten formuleren met betrekking tot de tekst van mijn keuze, maar ook proberen antwoorden te formuleren. Een zo'n opdracht zal betrekking hebben op de intertekstualiteit van 'mijn' roman, want daar is ze nogal rijk aan. Bij de voorbereidingen trof het me weer hoe handig het toch is dat allerlei mensen allerlei bevindingen op het internet zetten. Dank zij hen is het meestal betrekkelijk makkelijk om referenties na te trekken (en om toepasselijke illustraties te vinden die een presentatie kunnen opfleuren).

(En tussen haakjes: het is voor de schrijvers ook heel eenvoudig om hun romans vol te stoppen met allerlei quasi-geleerde wetenswaardigheden - en je ziet ook steeds meer personages die 'eventjes' 'iets' via het internet opzoeken, niet alleen in Begeerte heeft ons aangeraakt, maar ook in De literaire kring, dat ik, ook in het kader van eerder genoemd college, onlangs herlas, en ook in Atte Jongstra's romans bijvoorbeeld.)

(dat ondersteunt mijn veronderstelling dat we, alles in beschouwing betrokken, veel dingen sneller kunnen dan vroeger dank zij het internet, maar dat we ook veel méér dingen snel moeten kunnen, en dat we er dus al met al geen snelheid of efficiëntie mee winnen; en dan zwijg ik over die weblogs: als die er niet zouden zijn, zouden veel mensen veel tijd over hebben om veel belangrijker dingen te doen).

Uitzonderingen daargelaten: zo zag ik deze vraag op www.wer-weiss-was.de:
'Hallo!/ Kann mir jemand mitteilen, wo man den TEXT findet zu dem Lied "Mein junges Leben hat ein End", über das Sweelick die Variationen (für Tasteninstrument) geschrieben hat)? / GOOGLE listet so viel auf, dass da einfach nicht durchzukommen ist.)/ Evtl. in der neuen Sweelick-Ausgabe (ed. Dirksen/Vogel) bei Breitkopf & Härtel, die mir (noch) nicht zugänglich ist?/ Dank und Gruß!/ Hannes'.
De naam van de vragensteller spreekt boekdelen; ook een vorm van efficiëntie.

Maar goed. In het weefsel van Begeerte heeft ons aangeraakt hoort dit thuis:



Vanwege het realisme van het dexseltjeslatijn, en om het instrument te horen en daarmee de wereld van de roman, en om je te realiseren dat er ook goede Nederlandse componisten zijn.

Een heel aantrekkelijke kant die het internet gemeen heeft met de welvoorziene kantoormaterialen- en ook met de ijzerwarenwinkel alsmede de bibliotheek met open opstelling: de mogelijkheid tot dwalen, afdwalen, verdwalen, terugkeren op de schreden en toevalstreffers. Zo vind ik het navolgende eigenlijk nog mooier dan het voorgaande, hoewel Sweelinck er misschien van zou gruwen:

.
Hier zit - vind ik - toch meer melancholie in.

Dat gezoek is ook zeer leerzaam en opvoedend. Om het gedender van het vliegtuig te kunnen dempen had ik, in voorbereiding tot mijn reis naar Zuid-Afrika, eerder dit jaar heel het werk van Mahler op een MP3-speler zonder handige navigatie gepropt, zodat ik dat eens goed en volledig zij het ook geheel at random op mijn gemak zou kunnen beluisteren. Daar is niet veel van gekomen, overigens. Ik had er dan ook dit college en de roman van Natter voor nodig om de volledige tekst van Mahlers Rückert-lied 'Ich bin der Welt abhanden gekommen' eens op te zoeken. De strekking van de tekst komt wel wel in de buurt van die van Sweelinck (als ik het zo voor het gemak even aan mag duiden), maar muzikaal zit er inderdaad een paar eeuwen tussen.



Wee nu het gebeente der studenten die - om aan de opdracht te voldoen - 'Begeerte heeft ons aangeraakt' en 'intertekst' hebben ingevoerd als Googlezoekterm.... Geen gehannes!

zaterdag, augustus 15, 2009

Van de regenboog

Nog even een draadje afhechten, nu ik in de Volkskrant las over correspondent Marnix de Bruyne die in 't park Pilanesberg bijna onder de voet werd gelopen door een olifant (Intermezzo (15-08-2009 p. 23) en in De standaard van 13-08-2009 een stukje van Luuk Gruwez' Afrikareisreisdagboek las. Mijn dubbelheid jegens Zuid-Afrika blijkt zich ook te hebben afgetekend in de twee souvenirs die ik op het bijna laatste en laatste moment nog kocht om m'n Rands op te maken, dat wil zeggen in een giga winkelcentrum in Potchefstroom, respectievelijk op het vliegveld van Johannesburg, oftewel OR Tambo International Airport. Een CD en een boek.

Om met het ergste te beginnen: in een platenzaak zocht en vroeg ik naar een heel erg populaire schijf. Het visuele zoeken was gauw klaar: de stapels waren niet te negeren. En de juffrouw wees me desgevraagd naar diezelfde stapels en recenseerde de schijf ook positief. Ik heb in de winkel alleen het laatste nummertje van de plaat besluisterd, en dat beviel me wel. Het was in ieder geval niet van die jammerlijke en neo-foute gitaarprotestkoekoekeenzangmuziek als van Koos Kombuis waarvan ik in het pension te Potchefstroom per ongeluk een skyfie in de speler had gestopt tijdens een ontbijt.

Maar in de ivoorwitte huur-Yaris op weg naar Parys werd het collega W. en mij (collega Van O. was reeds huiswaarts) al snel duidelijk dat Bok Springsteen (want daar probeert hij echt op te lijken, physiek althans) erg tot heel erg fout is. Ik was aanvankelijk wat mild van gehoor, want Normaal, hoewel niet helemaal je van het, vind ik toch ook weer niet heel erg wegwerpelijk, althans bij Arbeidsvitaminen, die op kantoor toch nooit aan staan, en martiale ritmes, wel te verwarren met eenvoudige rock, zijn nog tot daar aan toe (al heb ik de wijze Zappa wel eens horen zeggen: Wino's don't march, in een poging het drinken van bier te veroordelen), en door quasi-verontschuldigende hoesteksten ('Afrikanerhart is nie 'n lied wat oproep na enige vorm van revolusie of opstand nie [...]') is makkelijk heen te prikken, maar dat het titellied een refrein heeft met een tekst als 'as jy skiet, skiet my deur [3x] my Afrikanerhart' deed ons het schijfje alras brakend weer naar buiten schuiven. Slechts curiositeitshalve heb ik het naar de blanke top der duinen meegenomen.

Van heel ander allooi is het boek, dat ik, op ongeveer gelijke gronden, vrij impuslief aanschafte: Some of my best friends are white; subversive thoughts from an urban Zulu warrior, door Ndumiso Ngcobo.
Alleen de titel al is beter. Bovendien prachtig uitgevoerd: de hoofdstukjes zijn gescheiden door inktzwarte pagina's (zodat het boek er op de snede uitziet als een bichrome spekkoek). Bovendien is het boek geschreven in een razende, zwaar aangezette, megalomane annex hyperbolerende dan wel dito-troferende stijl (à la die van Jeremy Clarkson - moet je maar net van houden, geef ik onmiddellijk toe; lang houd ik het ook niet vol).

Het eigenaardige is dat Ngcobo vanuit zijn perspectief precies al die pijlijke onderwerpen toch zó belicht, dat het eindoordeel steeds niet anders is dan dat wat ik als eenvoudige voorbeoordeelde externe witmens al had gevormd en/of had meegekrekregen. Het leven in de "'burbs" met die witte lui is letterlijk en figuurlijk eng; het leven in de zwarte townships is erg; taxibusjes zijn een regelrecht helse ervaring; Zulu's zijn niet gewelddadig, alleen maar pragmatisch. Maar, en dat valt op als het over (zwarte) vrouwen gaat, eigenlijk is het boek ook een beetje te veel als Youp van 't Hek die in z'n eigen Buckler spuugt.

Maar toch, leerzaam is het ook. Een enkel voorbeeld, over taal: 'I'm black, and black people are proud of their names. Black people's names mean something. And most of us are tired of hearing white people call a guy Zap because they can't bother to work out how to pronounce Xam'obhaxul'abanye. No-one is asking you to learn the Zulu language; just learn to pronounce the name of the guy who you've been sharing a cubicle with for five years. So you know, his name means "an iguana that whips other iguanas with his tail, rips out their spleens and makes jewellery with their kidney stones". Honest, I'm not making it up. How do you go from that to Zap, a rude hand gesture? When I read the name Jacques, you don't hear me say Jackass, do you?'

zondag, augustus 09, 2009

Lou tems passo / Passo lou ben

Autichamp, 04-08-2009, 13:34Hoewel de vakantie buitenslands dit jaar door omstandigheden, waar ik verder niemand mee lastig zal vallen, al was het maar omdat ze niet wereldschokkend zijn (en als ze dat wel waren, evenmin) korter duurde dan gewoonlijk en wenselijk, heb ik, doezelend in de Drôme, nabij Bourdeaux en de oevers van de Roubion - een geweldige omgeving waar heerlijke geitenkaas wordt geproduceerd en een prima witbier wordt gebrouwen (dat laatste om precies te zijn in Saou, alwaar ook een zeer aantrekkelijk restaurant is, waar we, door weer andere omstandigheden van even gering belang, driemaal niet gegeten hebben) - [wat een bijzin] heb ik dit jaar maar liefst twee pretboeken gelezen; uitzonderlijk, omdat ik doorgaans niet één boek uit krijg tijdens het reces, doordat dan mijn aandacht in beslag wordt genomen door nietsdoen, eten, tentstokken (in werkelijkheid: tentbogen), haringen, quoucquelouren, en vooral zon en slaap. En eten, niet te vergeten. Een derde heb ik wel aangelezen, maar dat boek vergt kennelijk een strenger leeshouding dan mijns inziens acceptabel is tijdens vertiertijd; daar ga ik binnenkort dus serieus werk van maken.

Het eerste is van Nathan Englander, van wie ik eerder een heel goede roman las (zie hier) en vervolgens, kort voor de vakantie, een verhalenbundel aantrof in de ramsj: Verlost van vleselijke verlangens. Vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Anthos, Amsterdam 2007 (oorspronkelijk: For the Relief of Unbearable Urges uit 1999, en in dat jaar ook in het Nederlands verschenen bij Vassalucci). Omdat de vakantie nog niet geheel ten einde is, en omdat, anders dan wellicht te verwachten is bij dat soort proza, des uitgevers lovende woorden voorin het boek geheel mijn mening weergeven, volsta ik met een citaat: Englander laat in bundel van negen verhalen 'zijn Joodse hoofdpersonen op vaak bizarre wijze in conflict komen met de seculiere wereld. Hij zoekt het delicate evenwicht tussen ernst en ironie, tussen het tragische en het komische, en tussen de grote geschiedenis en het kleine menselijke leed. Englander schrijft zonder moraliserend te willen zijn: het verhaal zelf is de boodschap.' Vooral dat delicate evenwicht is zo goed aan deze verhalen, net als aan die roman.

Het tweede boek was in zekere zin een boek op vakantie, omdat ik het al tweemaal en met plezier gelezen heb: Bert Natter, Begeerte heeft ons aangeraakt; roman. 2e dr. Thomas Rap, Amsterdam 2008 [1e dr. 2008]. Laat ik ook hier wegens vakantie dan maar kort over zijn. In één woord: louter hilarisch en toch droefgeestig leesplezier (zie verder hier).

Recensies zeggen steeds braaf dat de titel ontleend is aan de Internationale, en dat zal dan de Nederlandse vertaling van Henriette Roland Holst zijn. 'Soit', zouden dan de Fransen zeggen om mijn reactie te verwoorden, want wat Natters roman met de Internationale te maken heeft, is mij na driewerf lezen nog niet duidelijk geworden, ook niet na Wikipedisch raadplegen van de oorspronkelijke strijdliedtekst, waarin dezelfde regel wonderbaarlijk genoeg luidt: 'Nous ne sommes rien, soyons tout.' Ik dacht dat ik wel een beetje Frans machtig was, maar dit zet mij toch weer terug in de schoolbanken van mejuffrouw Staal. Ach, als dat zou kunnen, dan zou zij weer uit haar Volkswagen 1500 kunnen stappen en niet meer tegen die shovel aanrijden en me misschien ook kunnen vertellen of het waar is dat Gérard de Nerval iets te maken heeft met de uitvinding van de Linotype, zoals me deze vakantie in het Musée de l'Imprimerie te Lyon werd verteld door de enthousiaste medewerker in het atelier (ik vreesde een wat te eenzijdig Frans-georiënteerde drukkerijgeschiedenis aan 13, rue de la poulaillerie, waar maar één (1) bladzijde van Plantijn wordt getoond... maar in Richard Sieburths 'Introduction' bij Nervals Selective Writings - Penguin Classic, 1999 - lees ik dat Nerval in 1844 inderdaad een 'stereograph' heeft gepatenteerd, een ruwe versie van de beroemde zetmachine).

zondag, juli 19, 2009

Een twee veel

Er is veel over dit boek te doen (geweest) als je alleen al enkele niet vakspecifieke bronnen zoals kranten en weekbladen openslaat of browst. Ik heb het nu eindelijk ook maar eens gelezen, na veel dralen, want ik houd niet zo van die door slecht lezen en geborneerd recenseren gehypte producten, en mijn belangstelling en waardering voor literatuur hoeft niet erg geprikkeld of aangemoedigd te worden, vind ik. Maar ja, een mens moet alleen met recht van spreken zijn mening ventileren. Ik had - voor mezelf en de aanscherping mijner gedachten - al een notitie van ruim zes bladzijden Moleskin-groot geschreven naar aanleiding van de mediaheisa, onder de titel: 'De euforie van het essay', die ik eigenlijk bedoeld had voor een logje, maar dat ging, zonder het boek gelezen te hebben, zelfs mij toch te ver. En nu dan deze, andere aantekening.

De schrijver zelf noemt zijn boek 'een academische studie' en: 'een analyse die het veelvuldig voorkomen van geëngageerde romans in de Nederlandse literatuur sinds de jaren tachtig probeert te verklaren', en nadrukkelijk geen 'literaire positiebepaling' en ook 'geen pleidooi voor geëngageerde literatuur' maar weer wel een pleidooi voor 'een (academische) literatuurkritiek die recht doet aan dat [gesignaleerde] engagement.' (bron: nrcboeken)

Dat is bijzonder leuk van dit boek: het doet inderdaad waar het voor pleit blijkens die laatste hier aangehaalde zinsnede. En dat met een Vaessens kenmerkend opgewekt enthousiasme en breeduitwaaierende, maar somwijlen helaas wel al te ad hoc bijeengezochte argumenten. En daarmee is het toch ook wel een (literaire) positiebepaling. En te weinig een studie, te weinig academisch, te weinig analytisch. Wat Vaessens niet doet (of: niet genoeg, of: niet voortdurend), is op een controleerbare manier gegevens verzamelen, ordenen, analyseren. Hij hink-stap-springt door zijn weinige feiten rechtstreeks naar zijn duiding. Heel vaak heb ik in de marge genoteerd: 'veel', en dan daaronder: '1', bedoelend dat Vaessens een betoogonderdeel start met iets als 'Veel literaire auteurs zullen de stelling onderschrijven dat [...]' maar dat hij vervolgens niet verder komt dan: 'Februari bijvoorbeeld.' (p. 207) Eén schrijver is wel heel wat anders dan veel schrijvers.

Om niet hetzelfde te doen als Vaessens, geef ik wat meer voorbeelden van deze meervoud-enkelvoudretoriek:

'Ook de [!] romanschrijvers zelf hebben enthousiast bijgedragen aan het idee dat romans en auteurs zich liefst afzijdig houden. Zelfs [?] Mulisch werkte dit misverstand in de hand.' (9)

'Ook andere schrijvers [...]. Zo werd Marcel Möring [...].' (10)

'De laatste jaren is nogal eens opgemerkt [...]. [...] schreef bijvoorbeeld Yra van Dijk [...].' (14)

'Steeds meer literaire intellectuelen (schrijvers, critici, lezers) vallen van hun geloof. Zij [...].' (44) (hier ontbreekt de invulling zelfs volledig).

'Postmoderne critici passen deze gedachte ook toe op [...]; ze proberen [...]. Ze lezen [...].' (45) (idem).

'De vertegenwoordigers van de relativistische positie slaagden erin [...].' (47) (hierbij noteerde ik niet 'veel 1' maar, zoals ook elders: 'wie dan?').

'de meeste vooraanstaande schrijvers (Hermans en Mulisch)' (51) (als zij met z'n tweeën al de meeste zijn, kunnen er in totaal maar drie zijn...).

'Toch heeft [...] het bredere debat over literatuur nauwelijks geprofiteerd van de terugkeer van politiek en engagement op de agenda van postmoderne literaire intellectuelen.' (61)

En in dezelfde alinea: 'Het relativistische denken van postmoderne literaire intellectuelen kreeg geen aansluiting bij een breder publiek [...].'(61) (geval van 'wie dan?').

'Het relativistisch postmodernisme in de literatuur(beschouwing) bleef uiteindelijk te veel steken in deconstructie. Men legde zich toe op [...].' (63) (welke men?).

'Naarmate [...] gaan schrijvers zich vaker [...] verzetten. Vooral schrijvers die sympathseerden met de deconstructie van het aristocratische cultuurideaal van het humanistisch modernisme, wat de aanvankelijke inzet van het postmodernisme was. Deze schrijvers willen niet [...], maar ze vechten wel [...]. En ze zien onder ogen [...].' (66) (wie dan, wie dan, vijfmaal: wie dan?).

Ook buiten het boek jongleert Vaessens met gegevens. Zo stelt hij in een interview met Elsbeth Etty, die vroeg: 'Literatuur klinkt toch al eeuwen door in de maatschappij?': 'Mijn boek behandelt een periode waarin dat helemaal niet gebeurde: de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. In de statistieken kun je terugzien dat in romans, kritieken, maar vooral ook in de literatuurwetenschap de ideologische, moralistische of ethische dimensie uit de literatuur werd weggefilterd.' (nrcboeken) Nu is een interview geen academische studie, maar ook in het boek geeft Vaessens zelfs niet het begin van een statistiek, laat staan van 'de statistieken'.

De vrij-zwevende beschrijving van de 'Literaire autoriteit in naoorlogs Nederland' (Deel 1 van het boek), waaruit de bovenstaande verzameling citaten is gesprokkeld, vraagt me om al in de analyse te geloven, voordat ze is uitgevoerd. Hier wordt minder een werkelijkheid beschreven, dan een beeld opgeroepen. Daarom zie ik De revanche van de roman eerder als een essay dan als een academische studie. En er is helemaal niets tegen een essay waarin een beeld wordt opgeroepen van een verleden opdat daarmee een toestand in het heden zou kunnen worden 'verklaard', maar moge het dan ook een essay heten.

Er steekt ontegenzeglijk een thematische eenheid (hier en daar een writer's block maar vooral: engagement) in de besproken romans: Robert Vernooy, De dingen die er niet toe doen - 1989, Frans Kellendonk, Mystiek lichaam; een geschiedenis - 1986, Joost Zwagerman, Chaos en rumoer - 1997, Arnon Grunberg, De asielzoeker - 2003, Marjolijn Februari, De literaire kring - 2007 en Charlotte Mutsaers, Koetsier Herfst - 2008. Maar dat er geen andere schrijvers en titels zelfs maar worden genoemd, doet toch vrezen dat de besproken boeken kundig voor bespreking zijn geselecteerd. Mij fronsen de brauwen als Vaessens schrijft over een 'in fasen' verlopend 'afscheid van de literaire conventies van het relativistisch postmodernisme' (199) en als hij het heeft over 'Schrijvers als Kellendonk en Vernooy' (199), 'auteurs als Zwagerman en Grunberg' (200) en 'auteurs als Februari en Mutsaers' (200), daarmee het achtereenvolgens aanrollen suggererend van drie grote golven van auteursgroeperingen op Neêrlands smalle, geteisterde literaire ree. Zes romans, daar hebben we het over.

Maar ook op een andere manier is Vaessens' betoog niet stevig, althans: niet duidelijk. 'Kennelijk', zo schrijft hij bijvoorbeeld naar aanleiding van een verzameling uitspraken over de demobilisatie van de moderne schrijver met een in dit boek te vaak en niet geheel terecht gebruikt woord, 'Kennelijk was de dominantie van het humanistisch literair discours in de jaren vijftig zo totaal en vanzelfsprekend, dat de ondergraving ervan door het relativistisch literair discours en de postmoderne cultuur ervaren wordt als een dodelijke aanval op de literatuur zelf.' (50) Vervolgens vraagt hij (zich) neo-dialectisch relativerend (af): 'hoe hard kwamen de klappen van het relativisme eigenlijk aan bij mensen die in de literatuur de dienst uitmaakten (schrijvers, critici, leraren)?' En het antwoord is: 'het is beslist niet zo dat hun [d.i. van de leden van 'de literaire elite'] discours vervolgens door de meerderheid van de bevolking als besmet of veracht werd gezien. Zeker niet in Nederland, waar in de jaren zeventig en tachtig de meeste vooraanstaande schrijvers [...], critici [...] en neerlandici [...] er in hun poortwachtersretoriek geen blijk van gaven dat de postmoderne deconstructie van de ideologie van de cultuur erg veel indruk op hen had gemaakt. Hun [...] humanistische positie [bleef] de standaard' (50-51).

Kortom: de dodelijke aanval was niet dodelijk. Er was eigenlijk niet eens een aanval in Nederland. In andere woorden: 'Het postmoderne denken over literatuur werd vanuit de mainstream van de academische beschouwing van de Nederlandse literatuur niet werkelijk serieus genomen, laat staan gepropageerd.' (53) En: 'De discussie werd kennelijk niet urgent gevonden.' (54) Waar hebben we het dan nog over? Wat valt er nu eigenlijk precies te revancheren?

zaterdag, juli 11, 2009

'Context is everything' (John Gouws)

Parys, Zuid-Afrika, 9 juli 2009In het kader van een bijdrage aan de Werkswinkel Vers en Verhaal, over 'Narratiewe strukture en tegnieke in lyriese poësie' bezocht ik, met Lange-Gedichten-partner Dietlinde Willockx (Universiteit Antwerpen), die er ook een bijdrage leverde, op uitnodiging van professor Heilna du Plooy de North-West University, Potchefstroomkampus. Nu is het wat veel gevraagd om voor een lezing van veertig minuten (en het beluisteren en bespreken van de nodige andere lezingen natuurlijk) dik negenduizend kilometer heen en dito terug te vliegen; dus hebben we ook de omgeving daar verkend, samen met collega Ben van Overmeire (Vrije Universiteit Brussel) in een huurautootje, want reizen te voet, per trein en per taxibusje werd ons hartelijk afgeraden. Hoe leuk het nochtans was om in deze gelegenheidsformatie door het noordwesten van Zuid-Afrika te toeren, laat ik aan een ieders verbeelding over, met als aanwijzing dat het inderdaad heel leuk en leerzaam en genoeglijk was. Want inderdaad:

Pilanesberg National Park, 6 juli 2009; wij reden ook in zo'n Toyotaatje Yarusjeen meer van dat soort dingen. Maar onthutsend ook. Vooral dat wat niet in een fotolijstje te vangen is. De diepgewortelde segregatie, de letterlijk angst aanjagende verhalen, de longen- en zieltergende stank van primitieve vuren, walmend over Soweto, de stoffende wegen van weinig meer dan aangestampt zand met keien langs andere townships, de ellende, de barre armoe, de onmacht, de onmogelijkheid je eraan te onttrekken, want je geeft toch een fooi (van niks, de Rand is weinig waard) aan de man die aanbiedt/zegt op de auto te passen terwijl hij niet de parkeerwachter is. En voor we zelfstandig rondtourden reden we, op een zondags uitje, met alle ramen dicht, de deuren op slot en de airco aan in de fonkelwitte Mercedes van Heilna naar de 2000 miljoen jaar oude archeologische wonderplek Vredefort Dome, terwijl het Pianoconcert no. 3 van Rachmaninov vredig op de achtergrond van ons cultureel verantwoorde gesprek voortkabbelde. En er was ook dit:

Kgaswane Mountain Reserve, 8 juli 2009En al die vriendelijke, behulpzame mensen, die je geen moment verloren laten staan: Heilna voorop, en Andries, en Danie, en Bernard, en Hein, en Leon, en Gideon en Dion... Lekker eten (als enige niet-vegetariër van het trio heb ik het zonder tegenzin op me genomen van de biltong te proeven en ook de impala te proberen; je moet de zaken toch van meerdere kanten belichten met z'n drieën), voortreffelijke logies. Zuid-Afrika is (als) een bijzonder, mooi, groot gedicht met een zeer complex en verwarrend verhaal. Ik ben er nog lang niet uit.

zondag, juni 28, 2009

Frans?

Geleend van http://rhinoden.rangerup.com/tag/parachute-jump/Lang, heel lang geleden, in een grijs maar hemels blauw verleden, ging ik in het weekeind 's zomers (waarschijnlijker op zater- dan op zondag, vrees ik) op de fiets (id est: op mijn fietsje) van Zeist, waar ik toen woonde, naar wat nu waarschijnlijk Kamp Zeist heet, maar wat ik toen eenvoudigweg 'Soesterberg' noemde. Het was in de tijd nog vóór de zogenoemde en bij nader inzien zogenaamde 'gastarbeiders', toen een pension bij ons in de straat al bijna evenmin-verantwoord vol was gestouwd met Amerikaanse militairen.

In die dagen, toen Starfighters de zomerse hemel regelmatig aan flarden reten, verwees 'Soesterberg' mij minder naar het gelijknamige dorp dan naar de heerlijke heidevelden daar in de buurt. In die zorgeloze jaren ging ik in hiervoor bedoelde weekeinden graag kijken naar liefhebberende mensen die er genoegen in schepten om uit een sportvliegtuigje te springen en aan een valscherm (ach, wat een mooi, efficient woord) langzaam ter aarde te zijgen. Zo ruischend als zij toen doorgaans landden.

Een enkeling was dat (nog) niet gegeven, en landde, al trekkend en gaandeweg meer rukkend aan lijnen en touwen, met een onbeschrijflijke rotvaart in een boom, die er lol in had om op dat heideveld in bloei of zo maar te staan; of nog erger: zo'n luchtduivel denderde regelrecht richting nonchalant neergepote bungalowtent van een dagrecreant. Zo'n - althans vanuit het oogpunt des valschermspringers onverhoopte - landing ging meer dan eens gepaard van een knetterende wolk van tamelijk ongerichte, maar welgemeende en krachtige verwensingen, afkomstig vanonder het flapperende scherm.

Bij een van die onfortuinlijke gelegenheden - waarvoor ik waarschijnlijk eigenlijk kwam, zoals de Jacky Ickx-adept voor walmend rubber en verpulverde strobalen, zoals de Cassius Clay-bewonderaar voor de ongenadige knock-out, zoals de El Cordobés-volgeling voor de woedende hoorn in de zachte ruggengraat, zoals de Alwin Schockemöhle-volgeling voor de versplinterde balk en de armzalige Julia Mestern-fan voor het dito bot - reageerde een onbekommerde heidevelddagjescampeerder laconiek: 'Zo, daar was geen woord Frans bij.'

Nu is Nederland inderdaad doorgaans zo georganiseerd dat zowel het een (naar beneden springen uit een zich horizontaal voortbewegend luchtvaartuig) als het ander (schuilen voor/tegen iets geheel anders onder een lap katoen, omhooggehouden door wat licht-metalen stokjes) tegelijkertijd mogelijk moet zijn. Dat heet dan: een compromis. Spring niet op tenten, tent niet onder springers. Volgens het internet-WNT:

'znw. onz. Ontleend aan fr. compromis.
1. De overeenkomst een geschilpunt aan de uitspraak van scheidsrechters te onderwerpen.
2. Eene overeenkomst, eene schikking tusschen partijen, waarbij ieder iets toegeeft, en vervolgens: eene handeling, waarbij men, om eenig doel te bereiken, zijne beginselen ten deele prijsgeeft.
3. In eene bet., overigens niet eigen aan fr. compromis, doch wel aan lat. compromissum: eene verbintenis door wederzijdsche beloften, een verbond. Alleen in toepassing op het verbond der edelen uit 1566.'

Kortom: alles goed en aardig, en: samen komen we er wel uit, uit de lucht, uit de boom, uit de tent, van de hei, uit de klei. Maar bedrieg ik mij niet, dan is er de klad in geslopen, zeker nu het sluiten van een compromis meer regel dan uitzondering geworden is, om niet te zeggen: zeer frequent wordt toegepast, beleidsbepalende gedragscode is, zozeer dat er een zelfs werkwoord voor verzonnen is, dat op zijn beurt weer, zoals alle werkwoorden die wat te zeggen hebben, een tegenwoordig deelwoord heeft. De betekenis daarvan echter is heel..., hoe zeg ik het zonder te vervallen in een woordkeus als van die valschermzandruiter? Volgens hetzelfde woordenboek betekent het:

'Blootstellen, t.w. zijn of iemands goeden naam; zich of iemand in opspraak brengen; het er naar maken dat men of dat iemand blijkt betrokken te zijn bij eene zaak, waarmede zijn goede naam, positie of veiligheid gemoeid is.' Dat werkwoord is net als 'compromis' ontleend aan het Frans, aan 'compromettre'. Compromitteren.

Gênant, klinkt het vanonder het taalvalscherm.

zondag, juni 21, 2009

Via (lang) gedicht naar roman

Dit is niet de plaats om een uitgebreide evaluatie te noteren van de Workshop Lange Gedichten. Als je daar meer over wilt weten, had je er maar bij moeten zijn. Met bruut voorbijgaan aan de bijdragen van Lotte, Jan-Willem, Johan, Hans, Yves, Kim en Paul, over allerlei uiteenlopende soorten teksten (van gedichten tot bijna proza, van klassiek tot postmodern) van uiteenlopende lengte (van net honderd regels tot vele duizenden) uit allerlei perioden of tijdvakken (van vroeg-negentiende- tot laat-twintigste-eeuws), die de workshop inderdaad het gewenste veelvervige karakter gaven dat Dietlinde en mij bij het plannen maken toelachte, licht ik er de voordracht van Callahan door Onno Kosters even uit, de enige niet-beschouwende bijdrage die alleen al daardoor bijdroeg aan het palet. Ik geloof niet dat ik iemands mening in de verdrukking breng als ik zeg dat dat een klaterende voordracht was.

Nu ik weet hoe deze poëzie klinken kan, ga ik de bundel waar dat gedicht in staat, Callahan en andere gedaanten, toch maar weer eens herlezen. Ik dacht namelijk tot voor kort dat ik De grote verdwijntruc veel beter vond. Maar misschien klopt dat niet helemaal. Relatief dan, want ik vind die Grote verdwijntruc wel een heel goede, intrigerende bundel. Flarden ervan zweven door mijn hoofd. Aangenaam.

En via de bundel, meer in het bijzonder het gedicht 'Il Gattopardo (Vrij naar Visconti)' werd ik op het spoor gezet van De tijgerkat van G. Tomasi di Lampadusa, een vertaling door Anthonie Kee, waarvan dit jaar de dertiende druk verscheen in een kloeke Athenaeum-Polak & Van Gennep-pocket van 312 bladzijden.


Ik ben pas op een derde, dus daar ga ik nog niks over zeggen, anders dan dat ik soms denk: heeft Rosenboom het van Tomasi di Lampadusa geleerd?

Maar wat op pagina 106 even tegenviel, was de wel heel slechte letteruitvoering, alsof er een afdruk van een pdf-versie van een fotokopie in terecht is gekomen. En 106 is niet de enige pagina die bepaald onder de maat is qua 'zet'- en 'druk'-werk.

Klik erop en vergroot, dan zie je wat ik zag
Maar daarover niet gezeurd: het is een wonderlijke, eigenaardige historische roman, met een soms heerlijk ironische afstand nemende verteller, die vanuit 1958 neerblikt op het gedoe en het gebrek aan doen in 1860, en voortdurend ruim de tijd neemt om mensen en situaties te beschrijven. Je moet dit boek in ieder geval niet gehaast lezen, zeker het begin niet.

Maar, ay, de dagen worden al weer korter!

vrijdag, mei 29, 2009

dialogen die knetteren als de op hol geslagen bedrading in verhitte hoofden

Het schrijven van een juryrapport is een vak apart. Je moet het kunnen, als je het doet. Er zijn jury's die het niet kunnen. Die zouden het dus niet moeten doen. Maar helaas: die dopen des niet tegenstaande een harkje in een teiltje gouden uilenzeik en krabbelen daarmee op een velletje papier. Of zo.

Dialogen die knetteren. Een metafoor, mag je hopen; appelleert aan: de vonken springen ervan af. Dat zegt men, als men iets erg goed vindt. Ieder zijn mening (laten we die vrijheid vooral houden, maar ook: laat een officiële jury proberen die mening goed te formuleren). Verder: als de op hol geslagen bedrading. Een vergelijking, althans, zo zal dit stukje taal bedoeld zijn. Bedradingen slaan doorgaans niet op hol; bedradingen zijn materiële dingen die door mensenhand zijn aangelegd en dus ergens liggen: gevlochten metaal met plastic eromheen, of koper met een andere kunststof. Pony's en paarden en andere gedresseerde dieren zijn tot op hol slaan in staat; het betekent dat de berijder er geen controle meer over heeft; deze bijt dan vaak ten gevolge daarvan in het zand. Zandruiter. Onbenul. Minkukel. Vraag het Van Grunsven. Verder: bedrading die knettert, is niet goed aangelegd en/of niet goed geïsoleerd. Hoe dan ook: ondeugdelijk. Of er staat te veel spanning op. Ook dan deugt er iets niet, zo niet aan de bedrading, dan wel aan de bedrader of de gebruiker van de bedrading. Net zoals op hol slaan duidt op 'bestandig onvertoon of minnen functioneren' (I.L. Pfeijffer, 'Gebruksaanwijzig') . Voort, voort: verhitte hoofden: weer een metafoor, maar weer uit een ander domein genomen. Verhitte hoofden zijn hoofden waarin te veel tegelijk of in een keer gebeurt, denk ik; hoofden die lijden onder een overcapaciteit aan te verwerken indrukken bijvoorbeeld. Hoofdpijn des zandruiters. Wat dan bedrading in een hoofd is... weer een andere metafoor? Om een robot te omschrijven? Willy Wortels Lampje met zware migraine?

Wat een gehypertrofeerde nonsens. En als je dan het boek leest, waar het betrekking op heeft, dat vol staat met de meest bloedeloze, armetierige, zwaar aan taalschraalte lijdende klets- en leuterpraat via met merknaam en type-aanduiding genoemde mobiele telefoons, via MSN en in kroeg of disco of thuis aan de steeds weer opnieuw - in een verkrampte poging tot toepassing van een humoristisch procédé - met zo veel woorden genoemde Jan des Bouvrietafel...

David zegt:
ik ga een tijdje weg
David zegt:
naar Amerika
David zegt:
overmorgen
Naomi86 zegt:
wat jij wil

en dat dan anderhalve bladzijde lang voortemmerend, en tienmaal opnieuw in een blijkens een op het omslag van de inmiddels tiende druk aangebrachte, aan de NRC ontleende blurb 'uiterst vermakelijk[e]' roman, die zo ontzettend déjà Kluun après la lettre is (in de visie van de Gouden Uil-jury: 'op een manier die: / verfrissend en nieuw is') en dus een flinterdunne narratieve kern heeft, die eindeloos en nogmaals is uitgewalst over tweehonderdzesentachtig stierlijk vervelende bladzijden vol herhalingen van merknamen en andere onbenulligheden en al te kortzichtig geconstrueerde karikaturen, alles onder leiding van een zich in zelfmedelijden wentelende, zogenaamd eenentwintigjarige, good old Hildebrand in neerbuigende betweterigheid verre overtroev- en -treffende ik-verteller, die alle begrippen die hij wél kent uit de wereld van 'de mensen die ze allochtonen noemen', uitlegt aan de - evident witte en onbenullige - geïmpliceerde lezer... doet je luidkeels brullen om de Gouden Doerian.

'Ik zou ook hardop dingen kunnen zeggen die iedereen eigenlijk al wist, maar het lukte me niet.' (p. 200) Dan kan je het dus niet, ik-verteller David. Je zou het dus niet kunnen. Maar welaan: 'Een boek dat je dooreenschudt.'

'een zilverkleurige Samsung E800-mobiele telefoon in haar - ik dacht - cup 90E decolleté.' (p. 44) Geinûhg! 'Nederlands dat swingt als een Afrikaanse tiet'. Ammehoelah.

En wat ik helemaal niet vat: door die Uil wordt dit boek ('dit vlammende fresco over het precaire work in progress dat samenleving heet', dixit de jury) op één lijn gezet met nota bene Marc Reugebrinks Het grote uitstel.