zaterdag, juni 27, 2015

Plafondplant & Dakwortel

Voor hun eindverslag in de cursus Stilistiek onderzochten Esther van Diggelen en Suzanne Moeskops de stilistische variatie die spreekt uit de twee Nederlandse vertalingen van Seamus Heaney's bundel District and Circle; ze concentreerden zich op het titelgedicht.

Fascinerende materie, en dan heb ik het dus minder over de (kwaliteit van de) poëzie (want daarmee bemoei ik me niet als ik er stilitisch vorsend naar kijk), dan over die twee vertalingen, of beter: de drie versies die er nu van één en dezelfde tekst zijn overgeleverd. En ze bieden aanknopingspunten voor een kleine cursus nederigheid: ik ben namelijk niet in de wieg gelegd voor vertaler, geloof ik. Ik struikel al over één woord.

Duidelijk is, dat het gedicht een gebeurtenis beschrijft die plaatsvindt in een metro, een ondergronds transportsysteem. De vierde strofe begint aldus:

Stepping on to it* across the gap,
On to the carriage metal, I reached to grab

The stubby black roof-wort [...]

* Namelijk: the train, laatste woorden van de voorgaande strofe.

In de ene vertaling (Mirck) verschijnt mijn struikelwoord - nu geciteerd in een nog kleinere context - aldus:

de borstelige zwarte plafondplant

en in de de andere (Kosters en Van de Vegt) is dat:

de korte zwarte dakwortel

Nu woon ik heel mijn leven al niet in een stad met een metro, laat staan in een Groot-Britse metro, maar ik meen mij van een vakantie te herinneren dat er in de Londonse subway treinen rondrazen die lussen hebben om je aan vast te grijpen, maar ook treinen met van die zwarte, buigzame, stompe winterpeen-achtige objecten, knuppeltjes bijna, geschikt voor lichte charges door de oproerpolitie, als ze niet aan het dak van die treinen vast zouden zitten. Ik zocht een plaatje op het internet, maar dat leverde niet snel genoeg iets op. Bovendien weet ik niet of Heaney refereert aan een Londonse, een Dublinse of nog een andere metro, en zelfs weet ik niet of dat in die bundel wel van belang is, maar ik vraag me wel af op welke ervaring hij dat beeld gebaseerd zou hebben.

Mijn woordenboek zegt dat stubby in het Nederlands stomp betekent, als in: gedrongen, kort en dik, afgeleid van het zelfstandig naamwoord stub, oftewel stomp (en in mijn brein schiet dan onder andere een amputatierestant in beeld, zo'n vinger van een houthakker, maar dat zij ter zijde gezegd). Stubbly betekent stoppelig, maar er staat in dit gedicht stubby en niet stubbly. Dat borstelige is dus geen (vertaal)variatie maar een vertaalfout, of erger nog: een leesfout, begaan vóór het vertalen. En dan: wie in de metro zou er zijn houvast durven zoeken aan een borstelig handvat? Getsie.

Wort wordt voornamelijk in samenstellingen gebruikt, zegt mijn Van Dale, en beduidt kruid, als: een soort plant. Merriam-Webster zegt erover: 'Middle English, from Old English wyrt root, herb, plant — more at root / First Known Use: before 12th century'. En het WNT leidt je sub wortel naar verwantschap met het oud-Engelse wyrtwala.

Moest ik kiezen, dan duidelijk voor de tweede vertaling. Niet van wege de (stijl)variatie, maar omdat die correct is, voor zover je dat van een vertaling kan zeggen (hangt ook van de vertaaldoelstelling af; maar die eerste vertaling lijkt me hier ronduit fout; daarmee vergeleken is de tweede correct). Los daarvan is dakwortel een gek woord, maar dat is, denk ik, roof-wort voor een Engelstalige poëzielezer ook (ik heb deze intuïtie bevestigd gevonden in een veldonderzoek met N=1; dank je wel, Minnie). En dat is knap, vocabulaire verrassing vertalen.

P.S. d.d. 15-07-2015
Inmiddels vernam ik van Onno Kosters dat Heaney waarschijnlijk refereert aan de Londonse metro 'waar de jonge Heaney eind jaren 50/begin jaren 60 mee reisde / waar de aanslagen van 7/7/2007 plaatsvonden; Dublin heeft een DART, de Dublin Area Rapid Transport, maar da's een trein, geen metro.'

En nu is er ook visuele documentatie, ingezonden door Huub Beurskens: de dakwortels van de District Line.

zaterdag, juni 13, 2015

Vlees

Bij de slagerij in het gezellige winkelcentrum (contradictio in adiecto) in de buurt van mijn woonst bestelde ik - om vanavond een filmbezoek goed geprepareerd tegemoet te treden - vier kalfslapjes (nee, niet voor mij alleen). "Maar", zei ik erbij tegen het winkelmeisje, "ik weet niet wat voor soort precies..."

Ik had na een blik in de uitstalkast al gezien dat mijn beste Italiaanse kookboek-in-vertaling me een duister woud in had gestuurd met het eerste item van de ingrediëntenlijst: ik ken echt het verschil niet tussen mijn begeerde kalfslapjes en des slagers aangeboden dito oesters en idem schnitzels.

Hulpvaardig vroeg de jonge slagersdame: "Wat wilt u ermee maken?"

"Scaloppine al limone", glipte over het hekje mijner tanden alsof het een dagelijkse snack betrof. Zij kon natuurlijk ook niet weten dat ik in verband met de begeleiding van een genderkritisch bachelor eindwerkstuk Tommie Wieringa's Een mooie jonge vrouw aan het herlezen ben (p. 31).

Met een verschrikte blik van onwetendheid keerde zij zich af van mij en wendde zich tot de keurslager zelf, Harry van Schaik, bestendige aanwezigheid in het winkelpand, enigszins op de achtergrond, tussen de koelcel en de grote messen.

"Hoeveel mag het zijn?" vroeg hij, en straalde een en al vakbekwaamheid uit.