donderdag, december 25, 2014

Kerstrecesleesmeter

Beauvoir: p. 16 (schiet niet op; veel telling)

Kosters: p. 73 (= uit, eerste lezing pas; gauw nog een keer; allerlei belletjes rinkelen; is goed)

Ham: p. 160 (nog 145 te gaan, zonder literatuurlijst, summary, register; judicium suspendum, in mijn beste academische kerstlatijn, terwijl Hams proza heel toegankelijk is; straks verder met Van Deyssel)

Pinker: p. 168 (van 433; afgelopen dagen nul erbij)

Gadamer: p. 0 (solide positie)

Nieuw: Piet Gerbrandy, De jacht op het sublieme. Zin, lust en poëzie, p. 9 (da's nog niks dus, maar heel erg zin in)
Nieuw: Mattie Boom & Hans Rooseboom, Modern Times. Photography in the 20th Century, item 204 (van 322; mooie, bonkige paperback met flappen) (bezocht onlangs de tentoonstelling: mooi; nog tot 11 januari 2015. Gaan, met je Museumjaarkaart!)

Brassinga: nog niet gekocht, geleend of gekregen.

zaterdag, december 20, 2014

Kerstrecesstress, of: l'embarras du choix

Het is inmiddels zaterdag. Het was al een tijdje december. En het is al weer donker. Eergisterenavond (raar woord) het laatste college van 2014 gedaan (een werkcollege gééf je niet alleen, dat ontvang je ook, immers). Hoppa: relax.

Onlangs kocht ik Malentendu à Moscou van Simone de Beauvoir, als bouque électronique, natuurlijk. Ben ik erg nieuwsgierig naar. Het is al zoo lang geleden dat ik De tweede sekse las, nog voor m'n bijvak filosofie, maar al wel toen de tuinbroeken 'in' waren, om maar iets te noemen. Van dit recent verschenen boekje moet de thematiek van de ouderdom me inmiddels wel aanspreken...

Ongeveer even onlangs kreeg ik, na bestelling bij Perdu, na de presentatie ervan, een door Melle Hammer vormgegeven fysiek exemplaar van de nieuwste bundel van departementale collega Onno Kosters, Vangst, toegezonden (lelijk woord). Ben ik heel nieuwsgierig naar, al was het maar omdat de dichter me olijk dwong net als de rest van de zaal mee te zingen met het refrein van zijn 'Schlagerzang'...

Heel recent heb ik m'n kamergenoot en departementale èn opleidingscollega, de promovendus Laurens Ham een exemplaar van zijn volgende maand te verdedigen proefschrift ontfutseld, Door Prometheus geboeid. De autonomie en autoriteit van de moderne Nederlandse auteur. Een boek dat ik al vier jaar lang wil lezen en nu al helemaal om dat glorieuze academische uur ten volle mee te kunnen maken...

Al langer heb ik op mijn bureau liggen, en ik ben er daadwerkelijk al ver in gevorderd, niet omdat het moet, maar omdat het een bijzonder sterk geschreven, vakkundig boek is, maar ik heb het nog steeds niet uit, The Sense of Style van Steven Pinker, in verband met de voorbereiding van het college Stilistiek dat ik in blok 4 ga geven met opleidings- en departementale collega Henk Pander Maat.

Ik heb nog steeds liggen dat dikke boek van Gadamer, een klassieker, waar ik al zo veel teksten over heb gelezen en gehoord, begrippen uit gepresenteerd heb gekregen, en doorgegeven zelfs...

En ik moet me toch ook maar eens in Brassinga verdiepen. Hoe lang duurt zo"n reces eigenlijk? Nou ja, aan een top-tien kom ik toch niet toe.

vrijdag, december 05, 2014

Boek en babbel

Sommige introducties van interviews met literatuurschrijvende medemensen begrijp ik niet, of niet goed, of niet geheel, of geheel niet. Deze bijvoorbeeld: "Als vrouw mag ik veilig zeggen dat A[...] M[...] een hele mooie vrouw is, zonder dat ik daarmee misschien afbreuk doe aan haar kwaliteiten. Want die heeft ze ook: [...]."

Primo: als je toch correct probeert te doen, doe het dan goed. Zeg dat je A.M. "een heel mooie vrouw" vindt. Of de lezer het daarmee eens is, doet er "misschien" niet toe. En in het interview is die geroemde fysieke schoonheid geen onderwerp van gesprek. Dus waarom moet het gezegd?

Nog minder doet het ertoe dat de interviewster dit vindt, want de geïnterviewde is een schrijfster, een beroepsgroep die het vooral moet hebben van iets anders dan een aantrekkelijk uiterlijk. Al was A.M. zo lelijk als een pokdalige winternacht; als ze maar goed / mooi / interessant / intrigerend / vernieuwend of god weet wat is als schrijfster; als haar schrijven, dat wat ze schrijft maar zo te omschrijven is. Dat doet ertoe. Dat zijn resultaten van kwaliteiten die ertoe doen, in eerste instantie en niet pas in tweede ("Want die heeft ze ook").

Dan: waarom mag een vrouw wèl zeggen een schrijfster een "hele mooie vrouw" te vinden, en, bij implicatie, een man niet? Wat voor soort denkstroop zit daaronder als flodderfundament? Omdat een vrouw daar verder niks mee bedoelt en / of niets buiten-literairs mee wil bereiken (héél kort door de bocht, en geïnspireerd door het preutse woord "veilig": seks)? Sinds wanneer willen alle mannelijke interviewers seks met geïnterviewde vrouwelijke schrijvers en vrouwelijke interviewers niet, en andersom? Zijn, met weer andere woorden, alle interviewers rechtlijnige, begeerteloze heteroseksuelen?

Dan: hoe kan je "misschien" afbreuk doen aan iemands (professionele en artistieke) kwaliteiten als je iets positiefs zegt over een (toevallige, aangeboren, gecultiveerde of verworven) eigenschap?

Jan Siebelink heeft twee schitterende honden als huisdier; als ik dat opschrijf, doe ik "misschien" wel afbreuk aan zijn kwaliteiten. Waarmee ik impliceer dat hij die heeft, schitterende honden en/of schrijverskwaliteiten (en ja, ik weet het: honden hebben is geen eigenschap, maar het hoort ook niet tot de kern van het schrijverschap)

Gezegd moet worden dat de auctoriale samenvattingen die de hier aangehaalde  interviewster geeft van delen van het gesprek, net zo larmoyant zijn als de opening. Een voorbeeld: "Soms is schrijven gewoon heel moeilijk en lukt het niet. Dat kan ontzettend frustrerend zijn, maar A[...] is een doorzetter." Deze Joop ter Heul-stijl kan een pastiche zijn van die van de geïnterviewde; die spreekt immers, alsof het doodnormaal is, over "de liefde en trouwheid die mijn vader had". Wie weet had hij ook verdrietigheid en krachtigheid?

In een biootje roemt de interviewster, of de reactie van haar medium, haar "vlijmscherpe pen". Iemand moest het opmerken. In de recensie van het boek van de geïnterviewde spreekt de interviewster namelijk van een "exemplarisch voorbeeld", en ze oordeelt: "Het werkt, maar is misschien wat te overduidelijk". Verder noteert ze iets als: "De twijfel waar die de ochtend erna mee gepaard gaat" en "Ze durft het niet tegen zeggen". Zo is het maar net. Maar als je zover bent gevorderd, ben je wellicht "het voorval al snel weer aardig vergeten". Immers: "het boek wisselt af tussen het heden en verleden".

Vlijmscherp. C'est le beton qui fait la musique!

Maar ik moet niet zeuren want ik behoor niet tot de doelgroep van de auteur van het interview en de recensie. Wat doe ik dan ook, rond te lezen op een "elitair platform met opinie en debat voor intelligente jongeren"? Ik ben geen jongere, bijvoorbeeld.

donderdag, november 27, 2014

Stijl in de vroege morgen

De laatste tijd hoor ik, dankzij het onvolprezen medium der radiorondstraling, tijdens het ontwaken een wervende boodschap van een bedrijf waarvan ik nog steeds niet de naam heb onthouden. De boodschap doet me, voor de bedrijfsnaam tot me doordringt, denken aan een onderzoekje dat studenten in de cursus Schrijven en Presenteren moesten uitvoeren, onderzoek naar de hoeveelheid Engels in reclameboodschappen, en of die toeneemt, en ook op welke manieren dat Engels zich nestelt in Nederlandstalige commercials, zal ik maar zeggen.

De inderdaad vrijwel geheel Nederlandstalige auditieve advertentie bevat de slogan, om het zo maar aan te duiden: "People matter, results count". Die slagzin wordt steeds door een andere (zich als) werknemer (voordoende hoorspelacteur) uitgesproken, want het bedrijf wil niet alleen een indruk van internationale zakelijke activiteit wekken, maar ook het imago oproepen van lieve-menselijkheid.

En daar word ik dan wakker van. Niet van de boodschap, maar van de vorm, want de meeste van die werknemers zeggen iets als: "Piebel medder rezults kauwnd". "Who cares," vraagt mijn ontwakend brein zich op zijn beurt af, "als het zó belabberd wordt uitgesproken?"

Sinds die gedachte goed post heeft gevat, wijdt mijn matineuze denken zich aan de boodschap. Wat mag deze behelzen? Wat is het verband tussen deze twee zinnen of deelzinnen. Ik hoor er punt, komma noch puntkomma tussen, en een degelijke connector is er in het geheel niet, dus ik moet aan de interpreterende slag. Anders dan veel slagzinnen in de etherreclame is deze stilistisch niet om over naar huis te schrijven. Vandaar dit berichtje hier.

Eens kijken of er een patroon in zit. Een beetje tekstboek stijlfiguren bevat voorbeelden uit de reclame. "Ha, heerlijk: Hunter", allitereerde mijn moeder vroeger de draadomroep na, zelfs toen ze al gestopt was met roken.

people matter
results count

Onderwerp + persoonsvorm, en dat tweemaal. Dat is de enige parallellie, het enige patroon waaruit blijkt dat er iemand geweest kan zijn die over deze kreet heeft nagedacht. Niet indrukwekkend.

"People" heeft een trocheïsche, "results" een jambische maat; die vloeken met elkaar. "Matter" heeft twee lettergrepen, "count" kent maar één syllabe. Dat botst dus ook al; er komt geen (fraai of dwingend) metrum tot stand. Geen coherentie, geen synergie. Ik noem maar wat. Eind- of ander rijm is er niet. Niets wat de zinnen verbindt.

Dan zit het effect vast tussen de twee zinnen. Vormen ze een climax wellicht? Zou ik er een spreektalig 'dus' tussen kunnen zetten? Neen. Het kan eigenlijk alleen maar - aansluitend op de ontbrekende stilistische bindmiddelen - een soort antithese zijn: "people matter, but results count". Vertaald: mensen doen er wel wat toe, maar het zijn alleen de bedrijfsresultaten die echt meetellen.

Vandaar dat die werknemers niet warm lopen voor een heldere uitspraak. Onbewuste insubordinatie.

woensdag, november 19, 2014

Poëtische paradox en/of aporie

Een beetje moeizaam voort lezend in een boek waar ik enthousiaster aan was begonnen, blijft mijn lezend oog opeens overdrachtelijk hangen aan dit ophaaltje:
Veel mensen lezen weinig poëzie.
Grappig, want mijn lezend brein ziet achter deze open deur onmiddellijk een parallel universum:
Weinig mensen lezen veel poëzie.
Schiet je ook geen meter mee op. Wel met die mensen, maar niet met de mededeling, die een meting veronderstelt. Maar hoeveel is weinig en hoe weinig is veel (dan wel: hoe veel is weinig en hoeweinig is veel)? Oooh, als alfa's aan het tellen gaan... (vertel mij wat).

Maar de tekst gaat verder:

Dat zouden ze beter meer kunnen doen, [...].
Zouden die vele mensen die weinig poëzie lezen dan maar beter méér weinig poëzie kunnen lezen? Meer korte stukjes poëzie, of 'meer' als in: vaker? Of zouden diezelfde vele mensen eenvoudigweg meer poëzie moeten lezen? Komt misschien op hetzelfde neer?

Maar (ik ben als ontregelde poëzielezer soms wat te zeer ingesteld op regelachtige eenheden, een alexandrijn kan ik nèt aan qua behapbare taalbrok) de tekst gaat verder:

al is het maar vanwege de vernieuwing van taal en denken die het teweegbrengt.

Het meer weinig poëzie lezen brengt dus vernieuwing van taal en denken teweeg? Zou het? En dat is niet een conclusie, maar een vooronderstelling, zoals het hier staat, in dat boek waarvan ik auteur noch titel nog genoemd heb.

Ik ben neuroloog noch linguïst maar toch heb ik er zo mijn twijfels bij dat 'taal' (überhaupt, niet beperkt door een voorafgaand 'hun', 'onze' of 'de Nederlandse') en denken (evenmin geclausuleerd) vernieuwing ondergaan ten gevolge van het meer weinig poëzie lezen. Enigszins geïndoctrineerd door The Shallows van Nicholas Carr hel ik meer over naar de overtuiging dat het lezen van meer veel poëzie je misschien een tikkeltje die kant op kan helpen. Dus frequenter langere lappen poëzie lezen. Of goed proza. Goed voorbeeld doet goed volgen.

Leest meer epen, het verdiept uw brein.

donderdag, september 11, 2014

Opdrachtje stijlanalyse

"Als vervanger van de verbaal begaafde Timmermans schijnt nu in de gauwigheid Bert Koenders te worden teruggehaald uit Mali. Een man die erom bekend staat met zoveel meel in de mond te praten dat de halve Toeareg-populatie er pannenkoeken van kon bakken." WelStijl in VN (https://twitter.com/vrij_nederland/status/510097442759802880)

vrijdag, september 05, 2014

In Dubio Senseo

Toen mijn eermalige collega-docent, leidinggevende en promotor Wiljan van den Akker (1954) begon te tellen, niet op een Montessoritelraam, maar beroepsmatig, toen hij, in andere woorden, begon te kwantificeren – zichtbaar sedert het eerste nummer van Nederlandse letterkunde (Van den Akker 1996) – kon je, strictly speaking for my self (Erick Parker 2013), op je provinciale klompen voelen aankomen dat hij zich, dwaas of niet, los ging zingen van wat toen nog heette de afdeling Moderne Nederlandse Letterkunde. Hij zou, vóór alle anderen, de mede door zijn – en, als ik zo vrij mag zijn: deels ook mijn – leermeester A.L. Sötemann gebaande paden der poëtica, editietechniek en poëzie-interpretatie gaan verlaten.

Hard core neerlandici telden – althans in de, niet geheel van een Utrechtse, Emmalaanse cylinder bevrijde optiek – als ze al konden tellen, hooguit lettergrepen: bij grotere eenheden verloren ze, en verliezen ze nog steeds, de greep op de letteren. Maar we weten inmiddels: niemand kan van nature zijn hartstocht onderbreken (Nijhoff 1925). En wie landelijk en internationaal wil meetellen, doet mee met tellen. Laat mij nu in zijn spoor proberen te treden.

Het heeft me vaak en ook lang verbaasd – en misschien doet het me dat nog steeds – dat Nijhoffs roemruchte en in meerdere, alle even lastig te interpreteren, versies overgeleverde gedicht ‘Impasse’ zo’n hoge vlucht heeft kunnen nemen in de neerlandistische aandacht. Het gedicht is (eigenlijk, maar dat is een methodisch niet hoog gewaardeerd concept onder de vakbroeders en traditioneel ondermaats vertegenwoordigde –zusters) een niet onduidelijk verhaaltje op rijm. Een kletsverhaal (Van den Akker 1992), ware het niet dat de naam van Nijhoff er als een keurmerk van ambiguïteit boven of onder prijkt. Ook professor doctor W.J. van den Akker, wiens vertrek als decaan van de faculteit der geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht wij op de dag waarop dit schrijven openbaar wordt, betreuren, heeft zich er lang en aanhoudend mee bezig gehouden, blijkens ‘De schrijver in een impasse’ (Van den Akker 1987) en ‘De impasse van de schrijver’ (Van den Akker 1989) in De nieuwe taalgids, en zijn boek Dichter in het grensgebied (Van den Akker 1994).

Hij priemde steeds met zijn acribisch lancet in het gedicht, vol aandacht voor de subtiele en impliciete verwoording van zowel een manifeste als een latente dan wel verborgen thematiek, niet minder op het gebied van de poëtica dan respectievelijk dat van de intermenselijke relaties, en meer in het bijzonder het huwelijk. Zijn colleges wist hij dan ook steeds uitstekend te verlevendigen met uiteenzettingen over de vele verschillende versies van het gedicht. Tijdens de Culturele Zondag van 2002 sprak hij er opnieuw (om niet te zeggen: alweer) over en wees bij die gelegenheid onder meer op de ‘tijdloosheid’ ervan. Pour besoin de la causerie vergat hij dat de specifieke techniek van het koffiezetten door langzaamaan / druppelend water op de koffie te gieten (Nijhoff 1990: 216), bepaald niet meer van deze tijd is, noch van de destijds laat-twintigste-, noch van de thans vroeg-eenentwintigste-eeuw, een era waarin Beertender, Kenwood, Magimix, Senseo en andere troosteloze machines het tempo in de keuken dicteren, de maat van het huishoudelijk bedrijf slaan. ‘Impasse’ dateert zelfs evident van lang voor de snelfiltermaling; van het door Nijhoff beschreven met de hand gedruppelde type ken ik alleen nog maar het straffe bakkie troost van mijn schoonmoeder – anno 1926 – (mijn schoonmoeder, bedoel ik, niet het bakkie); maar dit terzij.

Zijn klassieke status heeft ‘Impasse’ misschien te danken aan zijn ‘schijnbare eenvoud’ (Van Bork en Verkruijsse 2000). In de door Van den Akker met zijn collega proximus annex proxissimus Gillis J. Dorleijn bezorgde editie van Nijhoffs Verzamelde gedichten telt het gedicht op de kop af 100 woorden: 29 in elk kwatrijn, 21 in ieder terzet; de ‘Acht sonnetten’ van Nieuwe gedichten bevatten gemiddeld 104,375 woorden. Dat u het maar weet.

Opmerkelijker nog is dat ‘Impasse’ slechts 69 verschillende woorden bevat. Nijhoff gebruikt er daarvan 55 één maal; de overige 14 hebben een hogere verschijningsfrequentie, uiteenlopend van 2 - in 7 gevallen - tot 8, en daarbij gaat het om het eerste persoonlijk voornaamwoord der enkelvoud, ik. Hierbij dient aangetekend te worden dat het laatste ik gebezigd wordt door de tegenspeelster van de (naar iedereen traditioneel-neerlandistisch klakkeloos aanneemt mannelijke) ik-figuur: morfologie en semantiek correleren dus niet in deze lexicale isotopie.

De schat waaruit Nijhoff zijn woorden heeft gekozen, blijkt, bij nadere beschouwing, weinig minder dan armoedig. Van de 100 woorden zijn er 18 persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden, die verwijzen naar het schamele tweetal personages van dit verhaaltje (wij, zij, ik, mijn, haar, je, in uiteenlopende frequenties). Dan zijn er 6 tijdsaanduidingen van geringe reikwijdte (dagen, vandaag, nu, juist, dan en terwijl). Voorts 9 lidwoorden (de, het en een; in dit domein graait Nijhoff alles bijeen wat er maar te vinden is). Verder tel ik (nader onderzoek zal voor deze observatie nog steun moeten verzamelen) 6 woorden die worden gebruikt in twee verwante vormen of met verwante betekenissen (vraag, als werkwoord en als zelfstandig naamwoord, vroeg, bezig en bedrijf; wachtte en onbewaakte; hebbend en hebben; fluitketel en fluiten; antwoorden en antwoordde). Met andere woorden: 27% van de woorden herhaalt 8% van de woorden. Van het totaal aantal woorden heeft 35% dus een forse graad van redundantie. Een nogal hoge score, in aanmerking genomen dat Nijhoff slechts één sonnet met jambische vijfvoeters tot zijn beschikking had.

Het is duidelijk dat ‘Impasse’ handelt over een spaak gelopen relatie. Wie zich dat realiseert, bemerkt, zij het wellicht pas bij herhaalde lezing, dat het thema al in de eerste regel breed wordt uitgemeten: Wij stonden in de keuken, zij en ik. De – niet dan schijnbare – zinledigheid, overbodigheid in ieder geval, van de uitleg zij en ik bij het beginwoord Wij is bij nader toezien ronduit huiveringwekkend: ze bevat nauwelijks nieuwe, zinnige, aanvullende informatie; ze is meer van hetzelfde, biedt in andere woorden van hetzelfde laken een vrijwel identiek pak. Gegeven de datering van het gedicht, ‘vóór 12 augustus 1935’ (Nijhoff 1990: 438), is het echter nauwelijks verrassend dat het niet een man en een man betreft, of twee vrouwen. Dat was toen nog niet toegestaan (zo zien we maar weer dat poëzie doorgaans nogal wereldvreemd is).

De semantische redundantie van het gedicht is dus nog groter dan al uit telling van de woorden blijkt. Bij nader toezien is de genoemde explicatie in de eerste regel een, om het met Sötemanniaanse nadruk te zeggen, pregnante uit-een-legging: de eenheid die Wij kan aanduiden, wordt gesplitst in losse elementen. Na Wij is er van een twee-eenheid geen sprake meer in het gedicht. De categorie van de slechts eenmaal gebruikte woorden in ‘Impasse’ is bepaald niet klein, maar toch is het omgekeerd evenredig significant dat Wij ertoe behoort. Bovendien lijkt het me – intuïtief – opmerkelijk dat het gedicht met Wij begint, en dat het er niet mee eindigt! Wie in één van de overgeleverde versies (Nijhoff 1947) alle redundante woorden schrapt om het gedicht op Nijhoviaanse op te knappen, houdt deze kernachtige zelfdeconstruerende genotekst over: Wij […] niet.

Alleen een empirisch onderzoek geeft antwoord op de vraag of inderdaad weinig gedichten met Wij beginnen. Ik ben dus gaan tellen en turven, zij het slechts in een experimentele uitsnede van de moderne Nederlandse letterkunde. Mijn selectie van bij het onderzoek betrokken oeuvres is gebaseerd op het sociaal-economisch vertekende toeval van mijn boekenkast, en dan alleen nog die in de woonkamer; de beperking tot veertien oeuvres is afgeleid van c.q. semantisch gebaseerd op het aantal regels van de generische aanleiding: het (traditionele) sonnet. Alleen verzamelbundels zijn verwerkt, en dan nog slechts die met een register op beginregels (vandaar dat Kloos jammerlijk ontbreekt in het overzicht, dat – steunend op de hypothese dat dit afscheid er ooit een keer zat aan te komen – reeds is opgesteld ruim voor het verschijnen van een dergelijke editie en ook, zonder evenwel de indruk te willen wekken dat dit reeds eerder werd verwacht of gehoopt, ruim voor het daadwerkelijke afscheid van Van den Akker als decaan.

Alleen de niet-vertaalde gedichten zijn meegeteld. Alleen gedichten met Wij en We, en – in de controlegroep – Ik, op de allereerste plaats zijn geteld; de variant ’k onttrekt zich aan de registers, gelukkig maar want het zouden het mijns inziens maar rare gedichten zijn die daarmee beginnen. Bij Eybers heb ik natuurlijk op Ons en Ek gezocht. In het register van Jellema’s Gedichten, oden, sonnetten zijn alleen beginregels geregistreerd van teksten zonder titel; van hem kan het aantal gedichten in deze telling dus te laag zijn. De gedichten van Gezelle, tot slot, zijn in de geraadpleegde editie gestapeld, en uit een uitermate minuscuul lettertje gezet: het toch al imposante aantal bladzijden herbergt een relatief groot aantal gedichten, zodat de percentages bij hem wat laag zijn.

De percentages van gedichten beginnend met Wij en Ik zijn gerelateerd aan het totaal aantal bladzijden met gedichten (inhoudsopgaven, verantwoordingen en dergelijke niet meegeteld, dus), omdat het echte tellen van gedichten stukloopt, niet alleen bij Leopold of Adriaan Roland Holst, op het onderscheid tussen gedichten, samengestelde gedichten, cycli en reeksen. De resultaten van het turven volgen hieronder.

Het idioot hoge Wij-percentage bij Komrij (wiens oeuvre wel vaker tegen mijn intuïtie in gaat) vraagt om nader onderzoek, net als het gegeven dat Nijhoff met Wij net boven, en met Ik ruim onder het gemiddelde zit.

Kijken we, ondanks de opzet van deze steekproef, maar indachtig de opzet van Van den Akkers proefschrift (Van den Akker 1985), toch nog even naar Kloos:

Wie had dat gedacht: Kloos en Lodeizen op eenzelfde Ik-golflengte? Bien étonnés de se trouver ensemble. Maar inderdaad: Kloos en Nijhoff hebben, in lijn met Van den Akkers bevindingen op een ander vlak, ook op dit gebied weinig met elkaar gemeen. En hoe langer je telt, hoe minder overeenkomsten je vindt. Kloos’ beroemde sonnet ‘Sonnet’ ('Ik ben een god...') handelt wel over een moeilijke relatie, maar er vloeit geen druppel koffiewater in (anders dan dat van de door hem zo bewonderde Multatuli bevat Kloos’ oeuvre sowieso byzonder weinig koffie).

Het sonnet bestaat uit 114 woorden, waarvan 56 verschillende (49,12%) eenmaal voorkomen, en de resterende 58 (50,88%) in een frequentie van 2 tot maar liefst 10. De 10 verschillende woorden van de eerste regel worden letterlijk herhaald in de achtste regel. Zo bont maakt Nijhoff het niet, nergens. Hoogst-frequent is en, maar al die voegwoorden dienen vooral om de verschillende componenten van de ik-figuur bijeen te houden, niet om de ik- aan de gij-figuur te koppelen.

Frappant in dit licht is ook het voegwoordbeeld van ‘Impasse’: en heeft een frequentie van 3. Weinig nevenschikking, weinig voortgang, weinig actie, als en wordt opgevat als een lyrische samentrekking van het epische en toen. Ook het tegenstellend verband is niet hoogfrequent: Maar komt maar 2 maal voor; opmerkelijk is dat deze 2 op elkaar inhaken: de ik wil iets doen, maar durft dat niet en verzint daarom een voorwaarde waar moeilijk aan te voldoen is; maar nu zich toch de ideale situatie voordoet, doet hij nog niet wat hij wil. Kloos daarentegen wil een scherp contrast neerzetten tussen de fundamentele capaciteiten van de ik ener- en diens momentane onmacht onder invloed van de gij anderzijds, en doet dat door middel van En tóch.

Utrecht, Departement TLC, 5 september 2014

[Om de bijdrage feestelijk te houden, heeft de redactie de summary, de inleiding, de vraagstelling, het theoretisch kader, de conclusie, de discussie, de noten, de literatuurlijsten en de bijlagen gesupprimeerd.]

dinsdag, augustus 19, 2014

About e-reading maar weer eens een keer

Het platte blauwe vogeltje tjilpte een bericht over een bericht in The Guardian met deze titel: "Readers absorb less on Kindles than on paper, study finds". Achossie, weer een onderzoek dat onderschrijft wat Nicholas Carr vier jaar geleden 275 bladzijden lang al duidelijk maakte in The Shallows. Maar de ondertitel van het verslag in The Guardian luidt: "Research suggests that recall of plot after using an e-reader is poorer than with traditional books".

Het gaat hier om het weggemoffelde onderscheid tussen "Kindles" en "an e-reader" en tussen "paper" en "traditional books". Nou goed, dat laatste onderscheid lijkt te verwaarlozen, ware het niet dat in het bijschrift onder de foto die onmiddellijk onder de ondertitel staat, staat: "a print pocket book". Hebben we hier nu al drie termen voor een en het zelfde begrip, of mogen onder die verschillende begrippen toch echt onderscheiden concepten uit de werkelijkheid worden verstaan? Mijn bibliotheek nochtans bestaat vooralsnog vooral uit "print pocket book"s, en helaas maar weinig gebonden boeken, en die gebonden boeken zijn boeken met een voor mij bijzondere waarde en boeken met een bijzondere inhoud; ze zijn misschien zakelijk-informatief te vergelijken met hun geplakte tegenvoeters uit een andere oplage, maar niet zonder meer vergelijkbaar. Voor een gebonden boek ga ik zitten om het te lezen, een geplakte pocket pak ik er even bij als ik doende ben met iets anders.

In de eerste zin van het artikel gaat het over het onderscheid tussen "readers using a Kindle" en "paperback readers". Hoppatee, nog een boekensoort erbij. Komisch is dat het in de tweede zin gaat over "The study, presented in Italy at a conference last month and set to be published as a paper", waarbij ik me dan onmiddellijk afvraag: wat voor soort "paper": een "pocket", een "paperback" of een "traditional book", of toch nog iets anders. De tijd van opmerkingen over die rijke taal van de Inuits is voorbij: zij raken niet uitgesproken over sneeuw in tig tinten, wij niet over papier!

Het onderzoek stoelde op eerder onderzoek en op veronderstellingen op basis van dat onderzoek, maar dat eerdere onderzoek had betrekking op "comparing reading an upsetting short story on paper and on iPad." Eerst een "Kindle", dan een "e-reader" en nu weer een "iPad". Alleen al de terminologie lijkt uit te nodigen tot een veelvoud aan onderzoeken, niet alleen aangaande de verschillen tussen - laat ik het kortweg aanduiden als - het lezen van analoge en digitale teksten, maar ook aangaande de verschillen tussen het lezen van proza op een Kindle, een ander merk e-reader en een iPad.

Ik struikel over die mogelijkheden, omdat ik zelf een Sony PRS-T1 heb en gebruik. Prima ding, als je er eenmaal je boeken op hebt weten te zetten. Leest als een tierelier. Afgezien dan van het 'omslaan' van de bladzijden; dat gaat - zoals alles wat dat apparaat voor je doet - bijzonderlijk onaangenaam traag. Je kunt er ook het internet mee op, maar dan moet je wel een dagje vrij nemen. En een heel goede leesbril. En stalen zenuwen. Maar lezen kan je ermee, overal, als-ie opgeladen is, en zuinig is-ie ook. Met een iPad kan je de gekste dingen doen vanuit je tekst (volkomen afhankelijk van welke app je gebruikt om ermee te lezen: iBooks, Bluefire, Tablisto, Kobo, Play Books en wat er niet meer is; om hoorndol van te worden; ik heb minstens vijf verschillende boekenkasten in dat ding, die niet met elkaar communiceren, en geen van alle wil ook maar iets uit m'n Sony oppakken).

Vervolgens wordt er ook gerefereerd aan een onderzoek van lezertjes die "texts to read [kregen] in print, or in PDF on a computer screen". Dat lijkt me weer een ander kopje thee. Een PDF op een pc-scherm lezen... dat heeft geen snars te maken met languit op de bank een e-pub-tekst lezen op een e-reader met digitale inkt en een hypersensitieve internetbrowser en dingen. Gooi maar in mijn hoed en zoek het uit.

maandag, augustus 11, 2014

Maar nu even dit

Krant en internet staan ook in Nederland vol met berichten over de weinig verheffende strubbelingen van webwinkel Amazon en uitgeverij Hachette, maar intussen duikt er op Twitter met enige regelmaat een beschaafd verzoek om belangstelling en hulp op. Nota bene.
Dat moet toch niet al te moeilijk zijn, om die hulp te bieden? Aan zo'n beschaafde prijs met een vriendelijke publieksjury en een dito vakjury die netjes achter schermen in stilte het eerste kaf scheidend van het koren haar vuige hatchet jobs beschaafd verricht?

Klik hier voor nadere informatie en draag bij aan het in stand houden van de al bijna twee decennia oude, maar nog steeds sprankelende en stimulerende prijs voor literaire prozadebuten, toegekend aan onder anderen Shira Keller, Erik Menkveld(†), Peter Buwalda, Marieke van der Pol, Anna Enquist, Gerbrand Bakker, Erwin Mortier en Joyce Roodnat.

dinsdag, augustus 05, 2014

Interpretatie

Over het interpreteren van 'verkeers'borden, in dit geval die bij de toegang tot een semi- dan wel neo- of anders toch post-vulkanisch meer in de Auvergne.

Bij nader inzien niet al te moeilijk:

1. Je mag niet in het meer zwemmen;
2. Je mag niet op het meer met een bootje peddelen annex kanoën (ook niet als je niet weet hoe je de peddels, riemen of wrikstokken moet vasthouden);
3. Je mag het meer niet in de fik steken.

Simple comme 'Bonjour', zou mijn moeder zeggen (die geen rijbewijs had, en dus ook niet wist dat alle drie de borden eigenlijk het einde van een verbod beduiden).

maandag, juni 02, 2014

Dizzling about e-reading

Nog even op iets inhaken, al was het maar om de boel netjes af te hechten (en omdat ik tekstpunniken leuk vind). Het gaat hierover. Daar, in dat postje, zei ik iets over de onvoorstelbaarheid van een e-versie van een uitermate tastbaar boek. Het aardige is dat die e-versie er inderdaad is (nog niet in Nederland), en dat de auteurs er een digitaal woordje aan hebben toegevoegd, waarmee ze precies dat opmerken wat ik bedoelde: het echte lezen van S. kan eigenlijk (letterlijk, dit) alleen maar goed met de niet-e-versie, met de materiële, tactiele, gedrukte papieren versie.

Dat vind ik nog eens klasse: auteurs die waarschuwen voor de oneigenlijkheid van de e-versie van hun eigen boek, een versie waarvan ze de publicatie tegelijkertijd niet hebben kunnen of willen tegenhouden, denk ik. Poen moet rollen, schoorstenen moeten roken en stinken niet.

Vandaag heb ik de voor- of inkijk van die e-versie geconsumeerd. En eerlijk = eerlijk: die is in zekere zin en tegen mijn verwachting ijzersterk. Het papieren boek is al een reproductie van een boek, dus een digitale weergave daar weer van kan er ook wel bij; multipliceert het niet, dan deert het niet. En de losse invoegsels zijn er ook in de digi-versie. Je kunt ze alle zo een beetje heen en weer bewegen op de pagina met je muizende vinger of zo, opzijschuiven om de 'onderliggende' pagina te kunnen lezen; en je kunt er de achterkant ook van bekijken. Wat niet kan, is dat ze tijdens het lezen uit het boek pletteren zo dat je de oorspronkelijke plaats ervan kwijtraakt. Echte rommel is niet te digitaliseren. De digitale versie is statischer dan de analoge. De analoge versie is echt echter, beter, veel beter. Maar de digitale is zeker geen slap aftreksel.

Nog vreemder: de digitale versie heeft de optie om de ingebedde roman, Ship of Theseus dus, te lezen zónder de marginalia. Op iedere opening van het 'boek' zit een knopje om de marginalia in en uit te schakelen. Daarmee heb je in de digi-versie dus een optie die de analoge versie niet heeft.

Gek genoeg is deze prachtige, 'schone' versie van de ingebedde roman volslagen overbodig. Die roman heeft in die vorm immers nooit bestaan. Sterker: deze optie ontkent juist de suggestieve kracht die uitgaat van de analoge versie, namelijk dat je met dat echte boek in je echte handen je er steeds van bewust bent dat er iets wezenlijks niet klopt aan dit facsimile-boek. Noem me van de oude stempel: ik ben dol op papier: bindgaren, ezelsoren, roest als het moet, maar liever lompenpapier.

Dom dom dom

Hedenochtend me het schompes annex habbiebabbie gezocht naar een boek. In de woonkamer op allerlei plekken: onder andere boeken, onder kranten en folders, in de boekenkast zelfs, op het boekenplankje en in de stapeltjes achter de bank. Niet te vinden.

Dan maar op m'n nachtkastje en ernaast (onvoorstelbaar dat daar dat boek met die lelijke muil erop zou liggen).

Steeds hoger, op de studeerkamer, want ik gebruik het tijdens het college "Instituties: Literatuurkritiek": bureau, onder mappen en papieren, tussen boeken, onder boeken, ernaast, op de boekenplanken: niks. Nog maar eens beneden. Weer niets.

Ah! Dan ligt het op mijn werkkamer op het instituut, op m'n semistatisch flexplekbureau temidden der papieren. Weder niets en noppes.

Uren later. Ik m o e t nu echt iets opzoeken in het boek. En in een verstoken hoekje van mijn brein bereid ik de zoekactie kennelijk al voor, en dan pas weet ik opeens waar het boek ligt.

Nergens!

E-boek gekocht, geen analoog boek.

Beste mensen, dit was een waar verhaal, want die amateur e-lezer, dat ben ik.

zondag, mei 18, 2014

Against e-reading again

'k Las net op een blog iets razend interessants: kijk er maar eens, hermeuten aller landen, en vervroolijkt u.

maandag, maart 31, 2014

Zonnestraaltaal

Tijdens een bijzonder lentelijke seizoenswandeling over en om wat ik maar even noem de Hilversumse heide met niemand minder dan Meta, die ik toch al gauw bijna honderdzesenzeventig seizoenen ken (Bengel was mee) kwam ik eindelijk eens in het echt De Zonnestraal tegen, zo'n bouwwerk (anno 1928) dat ik alleen van plaatjes kende tot dan toe.

Sinds kort is er ook een brasserie te vinden op het complex. Aangenaam, want het was een mooie dag. Ik kan niet klagen, maar dacht wel aan Hildebrand: Hoe warm het was en hoe ver. We kwamen er net na sluitingstijd, maar kregen toch nog een verfrissing, ook Bengel; die kreeg er zelfs wat brokken bij (Meta en ik niet).

Bij de ingang van het complex staat een set informatieve borden. Of: informatief bedoelde borden. Best moeilijk, dat schrijven over cultuur en techniek voor het grote publiek. Kiezen voor een (geciteerde) metafoor als: een wit 'schip op de hei', vind ik in die context moedig (het complex lijkt mijns inziens op vanalles, maar niet op een schip, maar dat maakt de metafoor misschien alleen maar meer intrigerend). Maar om De Zonnestraal aan te duiden als een 'sanitair gebouwencomplex'... dat lijkt me minstens een gallicisme, en doet me nabij Hilversum vooral denken aan een mega-urinoir. Wel gek, dat 'sanatorium' en 'sanitair' in zo heel verschillende domeinen zijn gaan functioneren.

Echt onbegrijpelijk wordt het als het gebouwencomplex 'geïmmatrialiseerd' blijkt te zijn, en dan nog niet even gewoontjes, maar zelfs volgens de 'kosmische wet der economie'. Duiker, de architect, kon kennelijk beter ontwerpen dan formuleren. Of de bordenmaker.

In andere bronnen, die klaarblijkelijk gebruikmaken van dezelfde Duiker-tekst, kom ik het woord 'geïmmaterialiseerd' tegen. Gebouwen waarvan je de materialiteit bijna niet meer ziet, zal bedoeld zijn. Daar kan ik me wel wat bij voorstellen, gezien het gebruik van dat 'moderne' beton, inclusief de 'verjongende' horizontale draagbalken, waar heel dunne vlakken mee geconstrueerd zijn, en die dunne sponningen, het vele glas, de witte verf, de ruime, lichte opzet van het complex. Dan zal 'economie' wel iets als 'zuinig gebruik' betekenen. Waar de kosmische orde vandaan komt... mij wondert. Toch eens iets meer van die Duiker lezen.

zaterdag, maart 22, 2014

Creatief met titels

Het valt niet mee om op te vallen in de boekenproductie, en al helemaal niet als debutante. Een leuk omslag is dan wel handig, als ook een prikkelende titel. Beide kenmerken heeft het debuut van Gemma Venhuizen, vorig jaar verschenen bij Nijgh & Van Ditmar: Alle bessen kun je eten alleen sommige maar één keer.

Eenvoudige kleurstelling; de kleuren van de illustratie en de tekst worden leuk gecombineerd; een figuur erop, onherkenbaar en in een maffe poze. En: geen bes te bekennen natuurlijk in dat poolgebied. Prima: de lezer moet je niet de kans ontnemen zelf beelden te vormen van wat er in een roman staat.

De titel klinkt goed; is goed van ritme, met die ondertitel die iets terugneemt van de hoofdtitel. Grappig, dat anaforische woordspel van 'alle' tegenover 'alleen'. Wel jammer dat het contrastieve effect van 'alleen' te niet wordt gedaan door het 'sommige' dat erop volgt. Nochtans is meteen duidelijk wat de bedoeling, de bedoelde implicatie is: pas op, sommige bessen zijn dodelijk giftig.

Maar, het staat er niet. Er staat best wel een beetje onzin. Alle bessen, immers, kan of kun je maar één keer eten. Na het eten is iedere bes gegeten, weg, verdwenen, ontbest. Alleen in geval van een wat onappetijtelijke voedingscyclus, om niet te zeggen: voedingskortsluiting, van consumeren, vomeren en reconsumeren zouden we kunnen gaan denken aan bessen die je meer dan één keer kan of kunt eten. Maar dan moet het ook mogelijk zijn om álle (soorten) bessen meer dan één keer te eten. Lekker is anders, maar ook een dodelijk giftige bes kan of kun je na na het braken wederom tot je nemen, als je maar snel genoeg kotst; niet eerst die boel helemaal gaan verteren.

Ook in een andere belichting is de titel betrekkelijk onzinnig. In het echte leven is voor iedereen afzonderlijk de consumptie van één dodelijke bes slechts mogelijk. Als je die ene dodelijke bes gegeten hebt, en je sterft (en dat moet wel, anders was de bes niet dodelijk), kan je niet nóg een dodelijke bes eten; en eten impliceert dan echt volledig opeten, inslikken en verteren. Dat je ook nog sommige ándere bessen maar één keer zou kunnen eten, is dan dus irrelevant.

Van beide overwegingen is de slotsom: welke bes je ook kiest, je kan of kunt hem maar één keer eten. Het antwoord op de vraag hoeveel bessen je kunt of kan eten, is afhankelijk van het gegeven of je een giftige bes kiest, of niet. Waarmee maar weer eens blijkt dat het belang van grondige voedingswarenkennis groot kan zijn. Wie die niet heeft en toch zo veel mogelijk bessen wenst te eten, doet er goed aan dan maar zo veel bessen als mogelijk in één keer in zijn of haar waffel te proppen. Wat de kans op antiperistaltische contracties van het spijsverteringskanaal weer doet toenemen, waardoor de mogelijkheid om veel bessen meer dan eens te eten navenant stijgt.

Hoe grappig de titel lijkt, zo weinig pregnant en zo weinig zeggend is hij bij nader lezen. Gelukkig valt er wel wat over te zeggen, waarmee de belangen van uitgeverij en schrijfster weer gediend zijn.

Onderwerp voor de volgende keer: Er gebeurde o.a. niets.

zondag, maart 02, 2014

Against e-reading, again

Eigenlijk moet ik bezig zijn met het repareren, zo niet restaureren, van enige tot alle treden van de trap tussen de begane grond in de eerste verhoging.
(ascendimus ascensiones in corde)

Maar in feite besteed ik mijn tijd aan [...] en het lezen van te veel boeken in te weinig tijd. En wat daarbij geheel en al in de verdrukking komt is een prachtig boekwerk gemaakt door iemand die meestal boeken van anderen prachtig maakt.

Van het tijdschrift Terras mocht Melle Hammer helemaal (voor zich) zelf het boek LaLaLa maken, dat als ondertitel(s) heeft: Typografie, Centrifuge, (en) Grootboek.

Je moet het zelf zien, je moet het zelf voelen en je moet het zelf ruiken. Het is een uiterst materieel boek. Ingenaaid (met - als ik het zo mag noemen, zo'n open rug, zoals het verzamelwerk Nieuwe veters van Robert Anker heeft) met stofomslag, gedrukt op 50, 105 en - naar ik vermoed: vooral - 190 grams papier: je hebt wat in handen.>

En als je het opent heb je ook wat voor ogen. En als je - beter dan ik - leest, krijg je, denk ik, ook het nodige in je geest.

Eén boek een boekenfeest.

maandag, februari 10, 2014

Against e-reading

Dit is namelijk een boek dat je in handen moet hebben. Het is een facsimile van een boek uit 1949, dat nooit bestaan heeft. En het origineel is gejat uit een bibliotheek. Het papier is enigszins aangetast door roest. Er steken allerhande losse papieren in: brieven, notitieblokvellen, ansichtkaarten, een servetje, krantenknipsels, noem maar op. De vertaler en inleider weet niets van de auteur, wiens bestaan in nevelen is gehuld, ondanks een rijk oeuvre. Wat erger is: de marges van het boek zijn door twee mislukte (semi-) academici helemaal volgekladderd met commentaren en correspondentie. Dit is Brakmans Ansichten uit Amerika maar dan beter. Als je Pale Fire leuk vond, ga je hiervan gillen. Als je onder de indruk was van House of Leaves, raak je hiervan uit je dak. Denk ik, maar ik ben pas op pagina ix van de xiv + 456.

Ben inmiddels (08-03-2014) op pagina 192. Het rare van dit boek is dat het centrale verhaal gaat over iemand die zoekt naar zijn identiteit, en dat dat is geschreven door iemand wiens identiteit volkomen onzeker is, en dat de marges vol worden geschreven door twee mensen die al lezend twijfelen over zowel het een als het ander, en dat ze - misschien wel daardoor - dat wat ze lezen ook op zichzelf betrekken; overal zijn immers tekens, verwijzingen, aanwijzingen, sybolen in te zien; als lezer ga je dat heel gemakkelijk ook doen. Anders dan bij gewone boeken wordt je als lezer betrokken bij het verhaal, niet alleen maar geboeid door, maar je wordt er onderdeel van, van het betekenissennetwerk, omdat betekenistoekenning centraal is in het doen en laten van zowel de marginalisten als de hoofdfiguur van het verhaal.

woensdag, februari 05, 2014

Wat ook erg is...

... de datum van aanschaf noteren in een boek, gebonden, met smetteloos stofomslag, een gloednieuw exemplaar, maar voor een prikkie in de uitverkoop, geschreven door Harold Bloom, echt zo'n klassieker die je altijd al eens wilde lezen, The Anatomy of Influence, en er dan meer dan twee maanden later achter komen dat je er nog geen letter in gelezen hebt.

... de leentermijn van een bibliotheekboek voor de vierde keer verlengd hebben (dat kon, dus kennelijk had niet iemand anders het in de tussentijd gereserveerd), en dan na idem zo veel maanden constateren dat je er nog geen letter in gelezen hebt, terwijl het nog wel over poëzie gaat, The Modern Poetic Sequence, zodat je die epische draad ook weer eens stevig zou kunnen opvatten.

... idem voor een ander boek van dezelfde bibliotheek, maar dan wat hipper, een waarover mensen wier oordeel ertoe kan doen, heel hoog opgeven, iets van ene Mettes of zo iets.

... de nieuwste bundel van Piet Gerbrandy, Vlinderslag, die je al tweemaal ademloos hebt gelezen, en waar nog geen fatsoenlijke recensie van lijkt te zijn verschenen, voor de derde keer willen lezen, en er dan achter komen dat je het boek hebt uitgeleend (maar gelukkig weet je dat die lener er ook veel moois in leest).

... een goede reden hebben om eindelijk Hermans' 'Een ontvoogding' uit Moedwil en misverstand voor het eerst te lezen, en er dan achter komen dat je deel 7 van de volledige werken hebt uitgeleend (aan diezelfde lener die de ten onrechte niet gerecenseerde, prachtige bundel Vleugelslag van Piet Gerbrandy leest en herleest).

... dat je geen tijd hebt om die geleende boeken terug te vragen, maar dat dat niet erg is omdat je toch geen tijd hebt om die boeken te lezen, omdat je nog een bespreking van een heel ander boek moet zien terug te brengen van dik 3000 naar max 1500 woorden.

... dat je kennelijk wel vroolijk de tijd weet te vinden om dat allemaal te noteren. Dat is ook erg
relatief.

zaterdag, februari 01, 2014

Lof van de maatval door toeval

De stiltes waren even lang als de gesproken zinnen. Het waren de dalingen van een jambisch metrum,

kommetjes waar het zeer in drupte.
Een prozaïst heeft niet alles onder controle, maar hier - op de grens van pagina 78 en 79 van haar debuut Pels (De arbeiderspers, Utrecht-Antwerpen 2013) - wist Naomi Rebekka Boekwijt het typografisch toeval mooi tot een enjambement te verleiden, of dwingen.

maandag, januari 20, 2014

Quootje

Toen ik mijn overbuurvrouw vertelde van mijn wat trage, mijn wat moeizame leesgang door Van der Heijdens Helleveeg, verraste zij me met de mededeling dat ze het boek al gelezen had. Meestal ben ik degene die de titels aanlevert na autolexie van het betreffende werk. Ditmaal was ze me voor. Minder verrassend, veeleer treffend, was de karakterisering van het boek die ze te berde bracht: 'Toon Kortooms!'

Nee, geen lof was dat, en niet als aanprijzing bedoeld. Ik stemde met haar in, hoewel me niet bewust zijnde ooit wat van Kortooms gelezen te hebben (er stond bij mijn ouders een omnibus van hem in de kast; dichterbij ben ik niet gekomen). Wat een oeverloos voortemmerende, zichzelf steeds maar weer opnieuw herhalende, negaties ontkennende, verdubbelende en herinnerende, aan het theater van de tragische lach gelieerde, burleske Brabantse dorpsnovelle is dit, af en toe tentatief opgeleukt met neo-studentikoze dikdoenerij als 'Door de inchocolade gedrenkte kus was Priapus weer vaardig over me geworden.'

Een personage zegt, dus, nou die zegt nog, Koos dus, hij zegt:

Ik zeg: “Tien, hou je mond. Vertel het me straks. Heel rustig.” Dat doet ze, een halfuur later. “Koos, ik moet je iets akeligs vertellen.” “Ja, meisje, ik weet het.” “Ik ben niet onvruchtbaar.” “Daar had je me mooi te pakken, schat. Geweldig nieuws toch.” “Er is ook slecht nieuws. Jouw zaad is steriel.” De klap die je dan krijgt. Man, man.
Zo ratelt het maar door. Wel onvruchtbaar, niet onvruchtbaar, de ontkenning van wel en de ontkenning van niet, de herinnering aan de ontkenning van niet, het verslag van een gesprek over de herinnering aan de kopie van een brief met de bevestiging van de ontkenning van wel.

De doodsreutel van stervend zaad. Goed opgeschreven, hoor, zonder stijl-, spelfouten, kant of wal. Maar op pagina 193 van de 299 (dan wel 124 van de 194, afhankelijk van de positie waarin ik de tekstdrager houd) deed het bovenstaande citaat mij de leesdeur dicht, with a bang.

Maar wat ik wilde zeggen, over wat het hermeneutenhartje vroolijk bonken deed, twee dingen. Eerstens wederom lof voor het digitale lezen (sorry, Gina, driewerf sorry) want toen ik met een eenvoudig gebaar (even met een vinger priemen en wat vegen) bovenstaand citaat uit de tekst tilde en op mijn schrijfblok plakte, verscheen er automtisch bij:

Uittreksel van: A.F.Th. van der Heijden. 'De helleveeg.' De Bezige Bij, 2013-05-27. iBooks. Er zijn mogelijk auteursrechten op dit materiaal van toepassing.
Van typefoutverontreiniging van een citaat (daar ben ik werkelijk sterk in) en van per ongeluk citeren (daarin dan weer niet) kan zo geen sprake meer zijn in ons hedendaagse post-Peter Nijkamptijdperk, zelfs niet van per ongeluk de bron vergeten; in tegendeel: ik heb moeite moeten doen om die waarschuwing te verwijderen annex te verplaatsen.

En tweedens: ik raakte de draad steeds kwijt in dit boek, of nee, de draad niet, want die is zo lang, die ziet geen lezer die naam waardig over het hoofd, maar wel de parafernalia. Kom je echter in zo'n digiboek een minder prominent personage tegen of een of andere verloren naam en weet je niet meer wie of wat het was, dan priem je even en klikt 'zoek' en hoppa: alle relevante passages netjes op een rij (en inderdaad, ook die mevrouw van de viswinkel vind je eenvoudig, inclusief de context waaruit klip blijkt en klaar dat zij niets van doen heeft met de 'zaakjes boven de viswinkel').

donderdag, januari 02, 2014

Carpe fructum

Vanmiddag bij de lunch ontdekte ik in mijn verstrooidheid dat de deksel van de Jumbo-abrikozenjam precies past op de geheel gelijkvormige pot van de AH-aardbeienjam. Et cetera. Als dat zogenaamd concurerende broodbeleg niet uit een en dezelfde grote vruchtensmeerfabriek komt, eet ik mijn hoed op (bij wijze van spreken).

Maar wat las mijn lodderig oog op de deksels: zit de ene pot 'Boordevol fruit' (wat niet waar is, want slechts de helft van de 450 gram smurrie is van vruchten gemaakt), de andere toept daar overheen met een eveneens wervend bedoeld randschrift: 'Boordevol vers gerijpt fruit'.

Dat men zoiets vermeldt, roept bij mij de gedachte wakker dat de mogelijkheid bestaat dat zulks in andere potten niet het geval is. Zitten die wellicht net zo min als deze boordevol feitelijk fruit, en bestaat de helft die geen toegevoegde suiker is dan ook nog eens uit belegen sap en half rot fruitvruchtvlees?

Eerst het paardenvleesschandaal, nu dit weer. En 2014 is nog geen twee dagen oud: een jaar boordevol beloftes.

woensdag, januari 01, 2014

Topisch

Publieksgerichte informatieve teksten. Ik ken collega's die er zich dagelijks professioneel mee bezighouden. Qua onderzoeksobject. Terecht, denk ik. Ze vormen een genre dat bij voortduring voor verbetering vatbaar is (de teksten, bedoel ik). Dagelijks kan je er exemplaren van tegenkomen in de openbare ruimte. Zoals mij vandaag overkwam tijdens een mild getemperatuurde midwinternatuurwandeling door wat ik, met gevoel voor overdrijving, metonymie en egocentrisme, noem: mijn achtertuin, in dit geval het gedeelte ervan dat 'Landgoed Beerschoten' heet. Ik noem het achtertuin, omdat ik donateur ben van Het Utrechts Landschap (stille hint voor wie nog een goed voornemen over heeft).

Op dat landgoed, dat onder veel meer een waterwingebied omvat, bevind zich een grondwatermeter: een roestvrijstalen object van zeker tweeënhalve meter hoog. Die reële omvang in combinatie met de naamgeving 'grondwatermeter' roept bij de vuurwerkverdoofd kuierende neerlandicus meteen vragen op. Niet alleen: hoe lang is een grondwatermeter, maar vooral: wat - als het geen contradictio in terminis is - is grondwater, ?

Die laatste vraag leek te worden beantwoord in een begeleidend, in kunststof gevat, monumentaal schrijven, opgesteld door een klassiek, beter: basaal geschoolde klerk. Hoewel, basaal? Middelbaar, want Wikipedia herinnerert me aan deze redelijk recente fase van de nationale intellectuele ontwikkeling:

In Nederland is in de jaren zeventig binnen het vak taalbeheersing het begrip "topische vragen" ingevoerd als een kenmerkende eigenschap van de schrijfprocedure door Willem Drop in het boek Taalbeheersing: handboek voor taalhantering uit 1974.
Inderdaad, uit 'Drop' heb ook ik het aangeleerd gekregen op het gym, nog vóór ik college kreeg van deze professor te Utrecht (slechte boektitel, trouwens; waarom niet Taalhantering: handboek voor taalbeheersing? Even onhandig).

Niet moeilijk is het dus om teleurgesteld te raken bij het lezen van de toeristisch instruerende tekst over de grondwatermeter, die zo monter begint... Zeven eenvoudige (weliswaar enkele samengestelde) zinnen. En niet één die antwoord geeft op de inleidende vraag! En dan zwijg ik nog over de fouten die deze tekst tot een monstrum van redundantie maken. En nu we het toch over stijl hebben: 'Dat komt omdat [...].' Wanneer komen op het gebruik van die vercontamineerde constructie eens forse schrijfstraffen te staan?