woensdag, december 19, 2012

Voortschrijdend inzicht

Ooit, lang geleden, in oktober 2007, verscheen er in Nederlandse letterkunde (jaargang 10, nr. 3, p. 177-193) een stuk van mijn hand onder de titel 'Nep echt; namaak en literatuur, in het bijzonder in de zaak-Julia'. Daarin probeerde ik woorden te vinden voor mijn verbazing over de verhouding tussen de waardering voor drie teksten: Eene liefde in het Zuiden (1881) van Fiore della Neve, de Mathilde-cyclus uit Perks Gedichten (1882) en Julia, een verhaal van Sicilië (1885) van Guido (oftewel Kloos, Verwey en kompanen).

De teksten zijn respectievelijk te karakteriseren als een in zijn tijd goed ontvangen en in zestien jaar zeswerf herdrukt verhalend gedicht, een niet onmiddellijk juichend ontvangen en pas vijftien jaar later voor het eerst herdrukte verhalende sonnettenreeks die maatgevend kon zijn voor een nieuwe, vooruitstrevende poëzieopvatting, en een mild ontvangen maar als pastiche bedoelde navolging van de eerste tekst, geschreven door liefhebbers van de tweede tekst.

Vanuit 2007 bezien, betoogde ik, denk ik, was het maar moeilijk te begrijpen dat men aan het eind van de negentiende eeuw esthetisch onderscheid kon maken tussen die drie teksten. Onaardig geformuleerd, en grof generaliserend vanuit mijn eigen optiek, zijn die teksten namelijk, voor een eenentwintigste-eeuwer, één pot nat, om niet te zeggen: blubber. Dat zou kunnen blijken uit de poëtische clichés die elk van deze liefdes-poëtische verhalen bevat.

Della Neve noch Perk noch Guido schuwt op weg naar publieke erkenning de platgetreden retorische paden van de vocabulaire wandelgids te begaan: 'hart' (rijmt inderdaad op 'smart'), 'ziel' en 'duizend'. Dat laatste lijkt me een op grensoverschrijdende wijze misbruikte hyperbool; check het zelf even via de DBNL in Perks Gedichten; het gaat van 'kleurenbogen' en 'blijde keren' langs 'bloemen' en 'zielen' en 'oogen' naar 'eeuwen', 'nare droomen' en 'echoos', maar het betekent steeds niets meer dan: 'veel'.

Om die overeenkomst in clichégebruik te staven, was ik daadwerkelijk aan het turven geslagen. En geheel on-hermeneutisch had ik die bevindingen in een tabel weergegeven (zie figuur 1, of pagina 180 van de eerder genoemde publicatie voor het origineel).


Figuur 1: Drie clichés in drie teksten; aantallen in absolute getallen en als percentage van het totaal aantal versregels per tekst. Vooral, om niet te zeggen: alleen, doordat ik momenteel doende ben met het geven van het college Schrijven & Presenteren, kwam ik erachter dat die tabel van mij anno 2007 werkelijk van geen enkele kant deugt. In dat S&P-college is Helder rapporteren van Peter Nederhoed het voorgeschreven handboek (en een van mijn dubbel gebodemde motto's daarvoor is: Wat Nederhoed doet, is goed). En Nederhoed leert: een tabel moet een opschrift hebben en alleen maar horizontale lijnen, en zo voorts (zie Nederhoed, 2011, pp. 159-171).

Dus legde ik (utile dulce) mijn studenten de problematiek voor, en dit (zie figuur 2) is wat ze me, in grove lijnen, adviseerden:


Figuur 2: Het absolute voorkomen van drie als lexicale clichés gedefinieerde woorden in drie historische literaire teksten uitgedrukt als percentage van het totaal aantal versregels per tekst. Over de precieze tekst van het onderschrift (want een grafiek heeft, anders dan een tabel, geen op- maar een onderschrift) moeten we nog een uurtje overleggen, denk ik, want zo eenvoudig is het niet om de do's en don't's van de empirische en de hermeneutische traditie te combineren. Feit blijft (om maar eens een ongefundeerde, maar populair-wetenschappelijke wending te gebruiken) dat de redactie van Nederlandse letterkunde destijds niet minder diep heeft zitten dutten dan ik. De grafiek anno nu is domweg dik duidelijker dan de tabel van destijds.

Grappig is wel dat tabel noch grafiek iets zinnigs te berde brengt. Althans, niet iets zinnigs over de contemporaine smaak. Anders gezegd: vanuit nu zou je op basis van die turfgegevens kunnen zeggen dat de Mathilde veel clichématiger is dan de tekst waar ze tegenover werd gesteld en zelfs dan de tekst, die de tekst waar ze tegenover werd gesteld, beoogde te pasticheren.

Mooi en aardig allemaal, maar al die clichés in Mathilde hebben er niet toe geleid dat de Tachtigers c.s. dachten dat die tekst clichématiger was dan Eene liefde, en zelfs niet dan de als 'bagger' bedoelde Julia. Ergo: het positieve oordeel van die lui over Mathilde en/of hun negatieve oordeel over Eene liefde en het door hen veronderstelde negatieve oordeel over Julia werd door iets anders veroorzaakt dan door het gebruik van (die drie) clichés.

Mijn eermalige interpretatie blijft denk ik wel gerechtvaardigd: 'dat Guido er goed in is geslaagd zijn tekst te laten lijken op wat in zijn tijd literair gangbaar en acceptabel was, althans geaccepteerd werd' (Stolk, 2007, p. 180). Geen voortschrijdend inzicht nog, bij nader inzien, maar voortschrijdende illuminatie.








donderdag, december 13, 2012

Nobody said it was easy

En ik kan het weten: eenendertig fouten in het dictee gisteren (wel heel erg streng geteld, elk streep je bijvoorbeeld, dus was ik extra blij dat ik die twee-onder-een-kapwoningwijk wel goed had). Maar de categorie van verkeerd gevat figuurlijk taalgebruik is vermakelijker dan die van de gewone spelfout (en no-goarea vind ik een fout gespeld woord, trouwens, of, omdat het goed is, afschuwelijk lelijk en ondoorzichtig). Als een schrijver de plank van de beeldspraak mist, krijg je als lezer de kans die misformulering beeldend op te vatten. Zoals eerder in dit sfeertje die Azarenka met heur bakkes vol tennisballen.

Maar nu dan ene Jordan Selburn die - met of zonder hulpmiddelen - verwachtingen een of andere meer of minder weke bodem in slaat of laat slaan. Ik zie dan een bezwete iSupplyer met zo'n ouderwetse kop-van-jutterige kermishamer een stel geconcretiseerde, puntige, hypertrofische verkoopverwachtingen de grond in meppen, net zo lang tot ze ver onder het maaiveld verdwenen zijn. De Amerikaanse marktonderzoeker recht na afloop grimlachend en modderbespat de stropdas. Voer voor striptekenaars.

Van die laatste beroepsgroep zou Onze taal er een in vaste dienst moeten nemen. Voor de lol, want aan de verbale uitleg van hoe een en ander in elkaar steekt, is mijns inziens niets mis.

Dat laatste kan niet van Van Dale gezegd worden. Die schrijft alleen maar: 'de bodem inslaan, vernietigen, verijdelen'. Daar schiet een Jordan Selburn niets mee op.

Of zou toch de Volkskrant-journalist die het stuk schreef over de terugval van de e-readers (13-12-2012, p. 25), verantwoordelijk zijn voor deze bijzondere wending? Kent het Engels wel een dergelijke uitdrukking? Ja, 'to dash', verbrijzelen, vermorzelen. Hmm, doe mij dan toch maar die bodem en dat onzichtbare, niet geheel vrijwillig meewerkende voorwerp, dat vat vol verwachtingen.

donderdag, december 06, 2012

Laus Bibliothecae Praefectum - II

Heden bezocht ik een bijeenkomst - in die fraaie, van buiten donkere, bibliodoos op de Uithof - over academische vaardigheden en wetenschappelijke integriteit, in het kader van de lancering van LibGuides, een stek, een portaal, hoe heet het, over de bronnen van wetenschap, en met tips voor, achtergronden van en training in het zoeken naar en omgaan met wetenschappelijke informatie. Een mond vol, maar de invulling van de bijeenkomst was overzichtelijk. En aangenaam. En die ene naam viel niet één keer, terwijl ik een hele stapel referenties had verwacht juist aan die figuur. Los daarvan sowieso (of moet ik zeggen: überhaupt) goed dat de UB zijn/haar handen uit de mouwen steekt om docenten ter zijde te staan.

Dat (handen uit de mouwen steken) deed ze (de UBU) altijd al, maar ik denk dat er wel iets veranderd is. Vroeger (reikwijdte: onbestemd) staken er uit die mouwen de tastbare handen der concrete bibliothecaris/bibliothecaresse, tegenwoordig zijn het de digitale webtengels van de universitair-bibliothecaire organisatie.

Gelukkigerwijze kwam ik vandaag te zitten naast 'mijn' oer-bibliothecaresse, Bertine Bouwman, thans druk doende met zaken waar ik geen weet van heb (toch wel: ze is vakspecialist Geschiedenis en Cultuur), maar ooit (vorige eeuw) dé bibliothecaresse van het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde: ze wist niet alleen waar alle boeken stonden, dacht ik toen ik studeerde, maar ook feilloos wat erin stond.

Nu, ouder, wijzer, droever, naast haar gezeten sprak ik - af en toe dwars door de officiële sprekers heen - met haar over allerlei ontwikkelingen, en in die context signaleerde zij het volgende. Opleidingen verdwijnen, geleerden vergaan, instituten worden departementen en ontdaan van hun naam; wat eerst kortweg 'De Vooys' was, werd Nederlandse taal en cultuur, en gaat dra op in het Departement Talen en communicatie. Maar de materie, de stenen, de universitaire gebouwen, die krijgen namen; (Trans II heet nu het (Willem C.) Van Unnikgebouw, om maar iets te noemen. Vooralsnog is het een Uithofeigenaardigheidje, die naamgeving, want het gedeelte van (bijna voorheen) Departement Nederlands waartoe ik behoor, heeft geen naam en als adres Trans 10, terwijl het in werkelijkheid ligt aan het Domplein, alwaar we werken aan de grenzen van het weten.

Omdat deze tekst toch al een structuur heeft die ik mijn studenten verbied toe te passen, sluit ik af met de suggestie om - zeker voor neerlandici - die Libguides om te dopen tot: Bibgids.