zaterdag, februari 27, 2016

Nare mannen

De hoofdpersoon van de eerste roman van Sander Schwartz, de hoofdpersoon van De vergever, de jongste roman van Robert Anker, is volgens zijn geestelijke vader 'Een nare man'. En Schwartz vervolgt: 'Ik heb iets met nare mannen, ik weet niet waarom, ook mijn volgende boeken worden erdoor bevolkt.' En een eindje verder recapituleert hij nog eens:
Enfin, het waren echte mannenboeken die ik schreef, bevolkt door harde mannen. Misschien moet ik dat woord 'hard' een beetje nuanceren. Ze waren vooral hard voor zichzelf. Ze moesten zichzelf neerzetten in een weigerachtige wereld. Ze waren er niet op uit om anderen te benadelen maar dat gebeurde natuurlijk wel, en dat ze daarbij op gespannen voet stonden met de heersende moraal, laat zich raden. Zulke mensen vinden wij al snel onaardige, nare mensen.
Klopt, zou ik ook zeggen als dit een analytische beschrijving was geweest van het oeuvre van Robert Anker. Zo'n gast als die Schwartz noem ik elders een pro-actieve seksist. En dat was niet als compliment bedoeld, let wel: als het om een mens zou gaan; maar nu het om een personage van een roman van Anker gaat, maak ik me er minder zorgen over. Bovendien gaat het lancet van Anker heel diep in het wezen van die Schwartz. Nadat hij hem tot leven heeft gewekt en even zijn woeste gang heeft laten gaan, sloopt hij hem ongenadig. Hij slaat zijn gewapendbetonnen bolster aan barrels zodat zijn eigenste werkelijke zieltje bloot komt te liggen. Dat laat Anker die Schwartz natuurlijk zogenaamd zelf doen. Maar we moeten niet vergeten dat binnen de romanwereld die snerpende analyse wordt opgesteld en uitgesproken door Schwartz' grote (inmiddels ex-)geliefde Kim. Kim dringt tot zijn wezen door, en vertrekt, en als ze elkaar per ongeluk weer ontmoeten in de Bijenkorf, stelt ze de diagnose.
En toen ik dat las, dacht ik: iets vergelijkbaars heb ik eerder gelezen. Bijvoorbeeld in Een kleine moeite van Hans Blom. En toen ik daar iets over noteerde, moest ik weer aan een ander vergelijkbaar boek denken, Een mooie jonge vrouw van Tommy Wieringa. En nu schiet me te binnen dat ook in Compassie van Stephan Enter een empathieloze hork ten tonele wordt gevoerd en door de psychologisch-analytische gehaktmolen wordt gedraaid.
Al met al een aardig tuiltje recente romans met antipathieke hoofdpersonages, die door een meestal niet erg prominent vrouwelijk personage doorzien worden en op een ander, beter spoor worden gezet. Vergelijk dat eens met een roman als Het smelt van Lise Spit: de heldin lijkt wel een aanminnig meisje en jonge vrouw, en haar jeugdvriendjes zijn inderdaad zelfingenomen seksistische rotpubers, maar die Eefje, later Eva, komt niet op een beter spoor. Zij onderneemt de ijselijkste wraak die maar denkbaar is. Niks geen compassie of katharsis, althans niet een ten goede.

vrijdag, februari 19, 2016

Geesje, muze

In de Volkskrant vandaag las ik een vast wel heel verkeerde, ongewenste, politiek incorrecte, want heteroseksueel-mannelijk-chauvinistisch-zwijnerige beschrijving van een belangrijk model van de schilder G.H. Breitner; alle de werken die hij maakte met haar als model hangen nu bijeen in het Rijks Museum. Stefan Kuiper noemt haar in die krant '[e]en frêle antilope met flaporen'.

Ik heb, ook al is het niet correct, een zwak voor die kimonodoeken van George, en voor Geesje, en nu ook voor die rare omschrijving van meneer Kuiper. Er zou eens een romancier of romancière het verhaal van Geesjes leven moeten optekenen, in de trant van die roman van Margriet de Moor over dat gewurgde meisje dat Rembrandt tekende, om maar een voorbeeld te noemen.

Een beetje rondbladerend in de ether vond ik een itempje van DWDD over de tentoonstelling (wat me eigenlijk meteen deed besluiten die maar niet in het echt te gaan bezoeken: ik ga me daar een beetje m'n nek staan te verdraaien tussen al die honderden Van Nieuwkerk-adepten die zelf niet weten wat de moeite waard is; dank je feestelijk). De als 'directeur collecties' geafficheerde Taco Dibbits mocht er zijn licht over laten schijnen en zei, toen hij de naam van Geesje Kwak had genoemd: "wat natuurlijk al een grappige naam is". Kunsthistorische lulkoek, lijkt me.

Daarna vertelde hij dat Geesje en haar zus Anna, die ook modelleerde voor Breitner, afkomstig waren uit de Zaanstreek en in Amsterdam kwamen wonen, in de Pijp, om in een naaiatelier te werken waarschijnlijk. Toen wist hij zich gelukkig beter te gedragen.

Verder zei Dibbits, waarschijnlijk om de bijzonderheid van de tentoonstelling aan te prijzen, dat Breitner zelf al die werken nooit bij elkaar had zien hangen in één ruimte. Tsja, maar heeft Van Gogh wel ooit al zijn zonnebloemen bijeen gezien, Pollock al zijn druppels, Warhol zijn soupen, Mondriaan z'n vlakken en lijnen? Vul het rijtje zelf aan en maak er een mooie tekening bij.

Breitner zag ze nooit bijeen want hij verkocht al dat werk. Wat weer een leuk licht werpt op het klassieke beeld van de laat-negentiende-eeuwse artisten als bohémiens. Maar in dit geval een vals licht, want Breitner had inderdaad een voortdurend, chronisch en ongeneeslijk gebrek aan poen. Zijn vrienden, om van zijn gebedel af te zijn, hebben toen maar een fonds in het leven geroepen, waar de schilder uit kon putten. Over een tijdje* kan ik hier een hyperlinkje aanleggen naar een paar woorden over deze kwestie en aanverwante zaken...

* Dat tijdje is nu voorbij: hier is m'n opgraving.

maandag, februari 01, 2016

Quotum, of: geconsolideerd inzicht, dan wel: Bel, 'spits', Bloed en rozen

[E]ind vorige [= 19e] eeuw ontstond er een diepe kloof tussen kunstenaar en maatschappij. Het gevolg was dat er zich een even wijde gaping dreigde te openen tussen de nieuwe literatuur en het publiek. De tegenstelling tussen de hoge kunst en de ontspanningslectuur, die waarschijnlijk al in de hele negentiende eeuw aanwijsbaar is, werd opeens op de spits gedreven.
Ton Anbeek en Jaap Goedegebuure, Het literaire leven in de twintigste eeuw. Leiden: Martinus Nijhoff 1988: 18-19.

De Tachtigers [...] staken hun minachting voor het grote publiek niet onder stoelen of banken. Hiermee dreven ze de tegenstelling tussen 'hoge kunst' en ontspanningslectuur, die al de hele negentiende eeuw aanwijsbaar was, welbewust op de spits.
Helleke van den Braber, Geven om te krijgen. Literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940. Nijmegen: Vantilt 2002: 61-63.
Aan het eind van de negentiende eeuw hadden veel kunstenaars zich afgekeerd van de samenleving. Er ontstond een breuk tussen auteur en publiek, tussen kunstenaar en maatschappij. De tegenstelling tussen hoge literatuur en ontspanningslectuur, die al in de negentiende eeuw bestond, werd toen door sommige auteurs op de spits gedreven.
Jacqueline Bel, Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945. Amsterdam: Bert Bakker 2015: 78.