woensdag, juli 18, 2012

Via de ene kunstenaar...

... kom je bij de andere terecht.

Aldus Patti Smith in een interview met Arjan Peters (Volkskrant 14 juli 2012, in het stapeltje oud nieuws, te huis aangetroffen na korte vakantie in Schotland).

Nu is de muziek van Smith niet van de soort die ik dagelijks beluister; ik heb één cd-tje van haar, dat ik alleen durf af te spelen als ik heel erg manisch ben. Maar ze is niet onopgemerkt gebleven. Dus las ik dat interview, en toen viel mijn oog op een citaat ernaast:

Ik heb koorden gespannen van kerktoren tot kerktoren; bloemslingers van raam tot raam; gouden kettingen van ster tot ster, en ik dans.
En bingo: die tekst kende ik. Maar dan wel in het Frans, en al na even memorierommelen kwam ze eruit:
J'ai tendu des cordes de clocher à clocher ; des guirlandes de fenêtre à fenêtre ; des chaînes d'or d'étoile à étoile et je danse.
Dat het een citaat van Rimbaud was, wist ik niet. Schande. Het is - maar iedereen weet dat - een van de 'Phrases' in de bundel Les illuminations, bijvoorbeeld te vinden in Oeuvres complètes, éd. Gallimard, 1972, p. 132, maar ook hier. Rimbaud, een dichter die onder anderen Smith - op haar zestiende - heeft geraakt en kennelijk nooit meer heeft losgelaten.

Het aardige is dat ik het citaat alleen maar kende uit een bron die een tikkeltje minder cultureel aanzien geniet: de intro van 'Le funambule' van Gérard Lenorman, op de dubbel-LP van een concert-opname in Olympia, 1975, twee vinylschijven die ik decennia geleden van zwart naar grijs heb gedraaid, maar die ik sinds lang niet meer heb gehoord. Op Youtube en Spotify staan alleen introloze en, wat zo mogelijk nog erger is, latere versies - die zijn al helemaal niet (meer) om aan te horen -, en op het stukje dat je via iTunes gratis kunt beluisteren van de '75 live-versie, ontbreekt de intro ook. Dommage.

De oorspronkelijke platen heb ik nog steeds; ik bezit een bijzonder exemplaar van deze dubbelaar: er ontbreekt een katern met foto's en een fors deel van de teksten, zelfs de nietjes waarmee het vast had moeten zitten, ontbreken (mijn vriendin had destijds een volledig exemplaar). Ik heb het geluid van deze analoge dragers niet gedigitaliseerd omdat ik veel te veel krassen en spetters, ruis en stof vrees te ontmoeten ('la poussière du passé', om het in woorden van de Franse bard te zeggen). Ik kan dus niet controleren dat Lenorman, in lyrisch opzicht vaak een vreselijke zijden sok, daadwerkelijk dat Rimbaudcitaat gebruikt. Maar dat de oorspronkelijke tekst, net als die van het chanson, vrijwel probleemloos in m'n knar opdook, zegt mij genoeg.

[Naschrift d.d. 20-07-2012, nog steeds onder de titel: via de ene kunstenaar naar de andere:
Op pagina 313 van De hemelse kamer merkt de Madrileense taxichauffeur m.b.t. John McEnroe op: ‘Bovendien is hij getrouwd met de popzangeres Patty Smyth, met twee keer ypsilon, in hemelsnaam niet te verwarren met Patti Smith met twee keer i!’
En ik, halfwas, schreef in de eerste versie van deze post domweg 'Patty Smith'. Gelukkig zijn er heel oplettende romanciers in Nederland.]

zaterdag, juli 07, 2012

Iets met taal

[hersteld bericht van woensdag, januari 11, 2012]

Vraag me niet waarom ik het raadpleeg, maar in de Syllabus centraal examen 2012 NEDERLANDS VWO lees ik (hier) het volgende: Bijlage 1. Examenprogramma Nederlandse taal en literatuur havo/vwo [...] Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen: Domein A Leesvaardigheid Domein B Mondelinge taalvaardigheid Domein C Schrijfvaardigheid Domein D Argumentatieve vaardigheden Domein E Literatuur Domein F Oriëntatie op studie en beroep. Ik vraag me dan onmiddellijk af of lezen, spreken/luisteren en schrijven zo veel eenvoudiger zijn dan argumenteren dat de leerling, om te kunnen slagen voor het examen, wat betreft elk van die als eerste genoemde domeinen over een enkele vaardigheid moet beschikken, en betreffende dat laatstgenoemde over meerdere vaardigheden?

Butterfly Black

[hersteld bericht van donderdag, februari 09, 2012]

Butterfly Black 300 grams
Arctic Volume White 200 grams
Acroprint Milk 100 grams

Zelden een beter recept gelezen. Maar pas op: er zijn nog andere ingrediënten, en ook de kok doet ertoe.

Het Genootschap Gerrit Achterberg - waarvan ik inmiddels niet meer wist of er nog adem in zat - verrast zijn donateurs sinds mensenheugenis ieder jaar met een nieuwjaarsgeschenk (ervaringsdeskundigheid; ik was donateur, en ooit lid en voorzitter van het genootschapsbestuur; dit opdat de grond van mijn blikvernauwing maar beter vooraf bekend is). Tot voor kort waren die geschenkjes meer of minder eenvoudige, en steevast uiterst fraaie, met de hand uit lood gezette unica, verzorgd door de Avalon Pers te Woubrugge.

Dit jaar - nogal ruim na de jaarwisseling, dat wel - ligt er opeens op de deurmat een boek. Vierentachtig bladzijden groot. Onder de titel: Gestalten tegenover Achterberg. Het bevat acht interviews met mensen van allerlei slag, die de dichter gekend en gesproken hebben. Van Simon Vinkenoog tot en met Hans Keilson, Van Mies Bouhuys tot en met Rien van Holland, Andries Middeldorp en H.U. Jessurun d'Oliveira, A.L Sötemann en Harry Mulisch. Allen spraken met Edwin Lucas. Stuk voor stuk zijn het bijzondere gesprekken, vol waardering voor en ook verbazing over het dichterschap van Achterberg, en niet minder over de mens Gerrit Achterberg.

De gesprekken hebben in de loop der jaren allemaal een plek gevonden in (voorheen) het Jaarboek Gerrit Achterberg, waarvan Lucas een der redacteuren was. Ze nu bijeen te zien, is, ook al ken je ze, toch weer een ander, een bijzonder genoegen. Het is alleen een beetje wrang dat de meeste geïnterviewden de neiging hadden niet lang na het gesprek het tijdelijke voor het eeuwige in te ruilen. Maar daar is een andere verklaring voor dan de aan Achterberg vaak toegeschreven beïnvloeding van het toeval, namelijk de platte demografie, of: tijdverstrijk.

Over de inhoud van het boek zal ik hier niet uitweiden, om dezelfde reden die de huidige voorzitter van de Stichting Genootschap Gerrit Achterberg, Jaap Breunesse, in het voorwoord noemt: 'Precies de diversiteit en de eigen toon van de geïnterviewden maakt de reeks zo aantrekkelijk.' Of, om wijlen Anthonie Mertens te citeren: Lezen, man!

Daar komt nog iets moois bij: dit is het eerste boek waarvan ik denk dat een te uitgebreide bespreking een spoiler kan bevatten met betrekking tot het omslag. Voor de vormgeving van dit boek tekent: studio frederik de wal, te Schelluinen. Die vormt de andere helft van de uitgeverij, GEBR. DE WAL, te Utrecht. Het omslag is geniaal eenvoudig (maar niet letterlijk, dat laatste). Als met pudding: the proof is in the eating.

Prijs € 20,– (excl.€ 2,– verzendkosten)

Bestellen? Maak € 22,– over op ING 9321842 t.n.v. J. de Wal, Utrecht, onder vermelding van uw naam, adres en 'bestelling Achterberg'. Na betaling ontvangt u het boek per post.

Van zout één korrel: Sötemann maakte onderscheid tussen een trema en een Umlaut.

Praedigitale poëzie

[hersteld bericht van vrijdag, februari 17, 2012]

Gisteravond bezocht ik weer eens i-Poetry Live van het Poëziecircus, vooral, geef ik toe, omdat ik wist dat Ramsey Nasr zou komen en omdat ik weet dat ik diens poëzie waardeer en nog meer als hij zelf voordraagt. Twee vliegen, één klap.

Daar komt bij dat ik de huisband Phinx erg leuk vind. Drie vliegen. Een biertje er niet duur is. Vier (en ik al één keer de quizz gewonnen heb).

Maar gisteren werd ik onverwacht overdonderd door de voordracht door Marjolijn van Heemstra. Vijf.

Eerlijk is eerlijk: nooit eerder van gehoord. Maar: midden in de roos. Zo iemand met teksten waar je in één keer heel oplettend naar zit te luisteren. Ik, in ieder geval; en de rest van het publiek, geloof ik, niet minder. Ik was meteen van de wereld en in de tekst. Ze droeg gedichten voor uit de bundel Als Mozes had doorgevraagd (een titel die staat als een huis, met de deur wagenwijd open) en uit een roman in wording. Mooi, mooi, driewerf mooi.

Het idiote is, dat ik een tijdje ervoor had gedacht: die poëzie van Nasr, die pluk je in één keer overal tussen uit. Al wat hij voorlas, kwam op me af als een oude vriend, en toch weer volkomen intrigerend.

En daarna dacht ik: wat nu, als Nasr een gedicht van Van Heemstra voor zou dragen? Er is iets in de poëzie van Van Heemstra wat ik denk te herkennen en wat me buitengewoon goed bevalt.

Ik heb nog niet de tijd genomen om daar echt over door te piekeren (en, houd me ten goede, met invloed of schoolvorming heeft mijn associatie niets te maken) maar ik zag inmiddels wel dat onder veel anderen Nasr een gedicht van Van Heemstra voordraagt op een website die de verkoop van de echte, de papieren bundel moet stimuleren. Eén exemplaar gaat er binnenkort weer over de toonbank, want ik wil die bundel. Ik zal 'm lezen. En dan pas ga ik luisteren naar de voordracht van Nasr en doorpiekeren, luisteren vooral.

Nostalgie

[hersteld bericht van donderdag, maart 01, 2012]

Kijk nou toch hier: is het proefschrift van Redbad Fokkema, de grote Achterberg-vorser, m'n mentor en co-promotor, opgenomen in de DBNL, bijna veertig jaar na dato en twaalf jaar na zijn dood.

Het werd hoog tijd, wat mij betreft: mijn exemplaar van de eerste druk ligt al jaren grotendeels losbladig in z'n kaftjes. Alles nu makkelijk doorzoekbaar, inclusief de stellingen, dus ook die leuke laatste:

12. Het begrip ‘laatste stelling’ is onuitsprekelijk vermoeiend.

Laus Bibliothecae Praefectum

[hersteld bericht van donderdag, maart 15, 2012]

Er was weer eens een aanleiding om de afdeling Bijzondere Collecties van de UB Utrecht te bezoeken. Ook al werd deze dag steeds lentelijker en warmer en stralender, toen het bericht op de digitale deurmat plofte dat mijn reservering was gearriveerd, toog ik zonder verwijl naar De Uithof. Maar niet dan nadat ik me - met bijstand van de overbuurman, mijn eermalige paranimf - had voorzien van muntstukken van een halve, een hele en een dubbele euro (want ik vergeet steeds in welke locker je welk bedrag moet droppen).

De zacht ruisende lift bracht me in een oogwenk naar de zesde verdieping van de Zwarte Doos. En daar trof ik in het lockersteegje niets dan afgesloten, sleutelloze kluisjes. Bizar: men is hier doorgaans zo zuinig op de spullen; geen bezoeker mag of kan zich in verleiding brengen per ongeluk boeken of stukken mee te nemen, dus tassen en dergelijke zijn op de leeszaal niet gewenst. Een peripatherende medewerker verlichtte me nog voor ik hem ernaar vroeg: men was in een proces van vernieuwing; de kluisjes waren tijdelijk ontoegankelijk. Daar stond ik met mijn klinkende munten.

Maar de feitelijke baliemedewerker van de Bijzondere Collecties redde mij uit de bagagenood: plek genoeg achter de balie. En: of hij me verder van dienst kon zijn?

Dra had ik het gevraagde en zette me aan een ruime werktafel met pc met internetverbinding waarmee ik mijn eigen vertrouwde virtuele bureaublad op het scherm kon oproepen, inclusief toegang naar al mijn mappen; handig, als je baas ook de baas van de UB is. Ik moest een tekst verwerken uit Den gulden winckel, het Geïllustreerd Maandschrift voor Boekenvrienden onder leiding van W.A. Kramers. Jaargang 32, die nog niet in de DBNL aanwezig is. Gelukkig maar, want ik vind het fascinerend om in oud materiaal te bladeren. En dat te meer omdat jaargang 32 die van 1933 is. Dat rampzalige jaar.

Ik moest de maart-aflevering inzien, en daar bleek niets van de omwenteling in het oosterbuurland. Maar een maand later zwichtte toch ook dit blad en kon het zijn neutraliteit of afzijdigheid niet bewaren en besprak Jan Greshoff de nieuwe geopolitieke situatie. Neutraal bleef het blad wel, in zoverre dat er ook ruim aandacht bleef voor de boekproductie in Duitsland. En Allart de Lange, boekhandelaar en uitgever van het blad, maakte bijvoorbeeld reclame voor zijn Nederlandse uitgaven van werken van Duitse literatoren.

Ter afsluiting van mijn bezigheden - waarover ik hier niet zal schrijven - legde ik mijn tijdelijke werkplek vast in 3.145.728 pixels; en een plaatje van de tekst waar het me om ging, kon er ook wel bij. Dacht ik.

Daar was de bibliothecaris - of zijn afgevaardigde. Dat zulks niet de bedoeling was. Dat zulks in principe wel mocht, maar dan onder bepaalde, welomschreven condities, en dan niet hier, maar aan de balie, onder zijn toeziend oog.

Waar hij en hoe snel vandaan kwam, ik weet het niet. Kaken roodbeschaamd stamelde ik mijn verontschuldigingen. Ik had immers best kunnen weten dat die Collecties daar niet voor niets Bijzonder zijn. Bijzonder kwetsbaar onder andere. Dus geen gedoe ermee. De goede man kon niet weten dat mijn telefoon niet eens flitsen kan, al zou ik het willen.

Waar kom je dat nog tegen: instellingsmedewerkers die stante pede en beleefd en terecht je erop wijzen hoe er gedaan en gelaten moet worden. In de leeszaal Bijzondere Collecties van de UB Utrecht.

E-lezer

[hersteld bericht van donderdag, april 05, 2012]

Het tij verandert, en ik heb maar eens een baken verzet. Het verlanglijstje, dat ik mocht indienen ter gelegenheid van mijn verjaardag, had dit jaar maar één onderwerp: een elektronische tekstdrager. Toch maar. Want het scherm van een telefoon is wel heel erg klein, hoe groot ook het geheugen mag zijn. Ik verkeerde in de tegen-theoretische veronderstelling dat het medium er niet toe doet, als de tekst maar goed is. Quod non, zou Sötemann in dat soort gevallen, meen ik, zeggen.

Volstrekt legaal heb ik een digitale dichtbundel aangeschaft, of eigenlijk niet een digitale dichtbundel maar de gedigitaliseerde versie van een dichtbundel, Underperformer (misschien, maar dan wel per ongeluk, een omineuze titel) van Erik Jan Harmens. Voorin - als je die spatiële metafoor nog kunt gebruiken met betrekking tot een elektronisch boek - staat netjes aangegeven: 'Deze digitale editie [bedoeld is: uitgave] is gemaakt naar de tweede druk, 2008.' Nog verder voorin staat, op wat dan waarschijnlijk de titelpagina is: 'Nijgh & Van Ditmar / Amsterdam 2009'. Dat is helder en volledig, dunkt me. Ik kan er nog aan toegooglen dat de bundel voor het eerst verscheen in 2005.

Maar hier zijn toch de problemen al begonnen. Het boek is in stemmige grijstinten, het gehele scala tussen zwart en wit, op mijn dragertje terechtgekomen. Prima, tenzij je het felrode origineel kent. En onderaan de pagina staat waar je bent. Zo staat onder het omslag: 'Pag. 1 van 16'. Nu was dit een aanbieding, maar € 9,95 voor zestien paginaatjes poëzie vind ik tamelijk kostbaar, en dan nog zonder kleur en leeslint en achterkaft met info en blurb.

Al lezende kwam ik evenwel in een andere tijdzone. Er blijken maar liefst vier pagina's te zijn met die mededeling. Was ik dan toch niet bekocht? Vier maal zestien is vierenzestig, en dat getal komt meer in de buurt van het aantal pagina's dat ik vermeld vond in beschrijvingen van de papieren uitgaven. Maar citeren met bronvermelding wordt een ramp. En citeren wil ik, want ik wil aangeven dat ik wat zenuwachtig werd toen ik dit las: 'VOOR N pa van de 24 7 mc j' op een van de vier eerste pagina's; was er toch enige programmeertaal in het bestand geslopen, of is dit de werkelijke opdracht?

Van een ingrijpender orde zijn de gevolgen van de mogelijkheid om de tekst aan te passen aan je eigen kippigheid: je kunt de lettergrootte variëren naar gelang je optische beperkingen, maar het scherm blijft van gelijke omvang. Ergo: de bladspiegel gaat faliekant naar de gallemiezen. En wat was nou nog net de laatste rots des dichters in alle genrevervagende ontwikkelingen? Juist: de dichter bepaalt hoe de regel, de strofen, de bladzijden eruit zien. Nou, mooi niet met zo'n e-tekstdrager. Daarmee kan de lezer de boel fors overhoop gooien.

En dan nog iets. Als lid van de vakjury van de Academica Literatuurprijs heb ik m'n eerste doosje met kandidaten weer ontvangen. Een ervan is Aan barrels van Harry Vaandrager. Ik heb nog geen letter gelezen in deze uitgave van het balanceer / Nijgh & van Ditmar, maar met of zonder varifocalia op mijn neus zie ik dat dit een prachtig boekwerk is waarvan ik me met geen mogelijkheid kan voorstellen dat de leeservaring ervan geëvenaard kan worden met een e-versie. Danny Gobbelaere heeft er iets schitterends van gemaakt; niet letterlijk, want het boek is zwart van buiten, matzwart, voor en achter en rondom (zwart op snee, dus), en dat gecombineerd met buitenop knalwitte schreeflozen en binnenin diepzwarte schreeflozen (URW Grotesk) op wit papier. Het formaat is niet doorsnee, en het boek is relatief zwaar; je voelt het in je handen wegen. Het is in z'n eentje nauwelijks groter, zelfs dunner, maar veel gewichtiger dan m'n e-tekstdrager waar 132 boeken in zijn opgeslagen.

Dat digitale gedoe, daar ga ik als lezer aan moeten wennen. Voor studie (alles bijeen, inclusief mogelijkheid tot zoeken en notities maken, snel eventjes iets opzoeken in het ingebouwde woordenboek of draadloos op 't internet) is zo'n digidingetje heel prettig. Vooralsnog blijf ik bij het papier, althans voor het leesplezier.

Trend

[hersteld bericht van zondag, april 29, 2012

Een nieuwe trend tekent zich af in de Nederlandse literatuur: de niet-plotgebonden oeuvre-interne personageconnectiviteit. Verschijningsvormen hiervan zijn de laatste tijd exponentieel frequenter geworden. Het gaat, voor alle duidelijkheid, niet om het herhaald voorkomen van dezelfde personages met eventueel personagespecifieke gegevens in verschillende boeken die tot een serie of reeks behoren, zoals Martin Beck in de tien detectives van Maj Sjöwall en Per Wahlöö, en Arie Roos, Jan Prins en Bob Evers in de classics van Willy van der Heide. Het gaat ook niet om het opnieuw inzetten van een personage of meerdere personages in verschillende werken die binnen eenzelfde oeuvre in verschillende settings en plots een kernthematiek concretiseren, zoals Laarmans en Boorman in het oeuvre van Willem Elsschot.

Het gaat om het her-optreden van een personage uit het ene boek in het andere (vaak met verandering van status) zonder dat er sprake is van een seriewerk of van het verder uitbouwen van een brede thematiek over meerdere werken, zoals het geval is in De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden, waarbij hele familie- en vriendenkringen boekenlang meegaan (en dan zwijg ik nog van Het bureau, want dat las ik niet).

Een eerste voorbeeld is de roman Oorlogskind (Meulenhoff 2009) die is geschreven door een zekere Loni Wolf, die daarin ook als vertelster optreedt. Achterop het boek staat dat zij geboren is in 1944 en woont in Ticino. Het copyright van het autobiografische boek berust bij Loni Lucatoni-Wolf te Monteforca, en J.M. Meulenhoff bv te Amsterdam. Maar het is inmiddels genoegzaam bekend dat het een roman van Huub Beurskens is. Meer kan ik er niet over zeggen, want het ligt nog steeds op de stapel ´graag te lezen werken´. Loni komt als personage, zij het slechts zijdelings, voor in de jongste roman van Huub Beurskens, De hemelse kamer (Wereldbibliotheek 2012); ze ontmoet daarin de hoofdpersoon Lino.

Een ander voorbeeld levert de recente publicatie van Pieter Boskma, Mensenhand (Prometheus, 2012), waarin Hera in optreedt, net als in De aardse komedie (Prometheus, 2002), met herinneringen aan het vliegtuigongeluk dat haar in dat gedicht uit overkwam; bovendien ontmoet ze in Mensenhand opnieuw Tosk, ook al wordt die hier expliciet omgedoopt tot Boske: 'en ze wist natuurlijk best wie hij was, / wat had ze vaak aan hem gedacht, / haar hele, lange, vorige / aardse komedie lang'.

Een laatste voorbeeld van deze overweldigende hausse dat ik wil noemen is Hoe staat het met de liefde? (Thomas Rap, 2012) van Bert Natter, waarin op bladzijde 219 opeens Damiaan Dembeck opduikt, als kinderboekenschrijfster, gehuwd nog steeds met tv-presentator Bikker en moeder van Didootje, genoemd naar haar ‘Veel te jong’ overleden zus, die we kennen als de spilfiguur van Natters debuut, Begeerte heeft ons aangeraakt (Thomas Rap, 2008).

Het leuke van deze niet-plotgebonden oeuvre-interne personageconnectiviteit is dat je het ene werk probleemloos kan lezen zonder kennis van het andere te hebben genomen, terwijl het het als bonus een prettig soort intimiteit oplevert als je wel kennis hebt van die andere verschijning; tevens genereert het een, merkwaardig genoeg, uiterst fictief effet de réel. Robert Anker werkt er ook mee, ook tussen proza en poëzie.

[overigens kom ik er nu, na het schrijven - pAnIeK - achter dat ik mijn zwaar van aantekeningen voorziene, want voor college gebruikte exemplaar van de eerste roman van Natter kwijt ben, nergens vinden kan, bibliothecair misplaatst heb, hopelijk dan maar uitgeleend heb, maar helemaal gerust ben ik er niet op]

Over plagiaat

[hersteld bericht van woensdag, mei 02, 2012

Tot op heden heb ik alleen nog over het probleem gelezen, in krant en op internet. Staande receptie (2012) van Jos Joosten heeft mijn boekhandel nog niet of al niet meer op de plank. Maar zijn onderzoek aangaande de geschiedenis van de Nederlandse literatuurkritiek ken ik bij benadering via zijn oratie en publicaties in vakbladen. Het gewraakte boekje van Etty, ABC van de literaire kritiek (2011) staat nog ongelezen op mijn bureau; en wel omdat in de verantwoording staat dat het boekje onder andere gebaseerd is op haar oratie uit 2005. Die ken ik al; dat is meer een literatuurkritisch credo dan een wetenschappelijke verhandeling over de Nederlandse literatuurkritiek; vandaar dat die oratie, een pleidooi van een critica die ertoe doet, al jaren stof is in mijn college over literatuurkritiek.

Over de materie van de discussie laat ik me vooralsnog niet uit. Maar misschien mag ik wel mijn verbazing delen over een deel van het kabaal. Etty verweerde zich tegen de beschuldiging van plagiaat aldus: zij 'noemt Joostens hoofdstuk over haar 'grote flauwekul' en 'een rancuneuze uithaal'. Zij benadrukt dat haar boek geen wetenschappelijke pretenties heeft.' (Volkskrant 26 april 2012) Mij wondert wat die rancune - if any - gaande gemaakt zou kunnen hebben. Rancune is volgens het WNT 'Stille haat, opgekropt haatgevoel, wraakgevoel'. Zonder nadere adstructie lijkt me dit verweer een populistische slag in het luchtledige. Mij verbaast het daarnaast dat Etty meent dat men in een niet-wetenschappelijke publicatie wel bronnen zonder vermelding zou mogen overschrijven en gegevens mag publiceren alsof het eigen (be)vindingen zijn; vreemd in een tijd waarin zelfs romanciers - toch algemeen erkende liegers der waarheid - hun bronnen bekendmaken. Mij verbijstert 't ten slotte dat Etty achterop haar ABC-tje glunderend prijkt met een baret op het fier geheven hoofd, en iets wat op een toga lijkt over haar schouderen; naar het mij voorkomt de uiterlijke kentekenen van haar bijzonder-professorale waardigheid.

Slightly overdressed?

Hoogmoed VI

[hersteld bericht van woensdag, juni 06, 2012]

Het is al weer enige tijd geleden dat ik hier iets postte. Welnu, dat is dan zo gelegen: ik moet relatief veel college geven en absoluut veel voorbereiden en nakijken. Moge dat een verklaring zijn. Ik dacht het wel allemaal te kunnen.

Het is een nog langere tijd terug dat ik aantekeningen maakte over de verhaspeling van de uitdrukking 'hoogmoed komt voor de val'. Men, niet alle, maar sommige men, lijkt niet te weten dat er (oorspronkelijk, zou ik haast toevoegen) sprake is van een temporeel verband (zie hier).

Een en een is twee.

Ik (her)las ter voorbereiding van aankomend nakijkwerk de roman Aan barrels van Harry Vaandrager (her-, want reeds gelezen als Academica Literatuurprijsjurylid). En daar staat er weer een in, op pagina 118, waar Peter aan het woord is:

Irene moet mijn kop uit geramd worden. Of ik kom voor de val.

Over de roman

[hersteld bericht van vrijdag, juni 22, 2012]

Eindelijk begonnen in Bas Heijne's essay Echt zien; literatuur in het mediatijdperk (Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 2011; nummer drie in de reeks Over de roman). Er wordt immers de laatste tijd nogal wat gepiekerd over die teloorgang, of anders minstens een ingrijpende verandering, van de roman, of zelfs van de literatuur. Heijne refereert ondermeer aan Baricco's Barbaren, Carrs Shallows en Vaessens' Revanche, dus ik weet waar het over gaat. Dat is ook wel eens prettig.

Het is trouwens een mooi boekje: 104 bladzijden, paperback met flappen, een omslag van Anneke Germers, het binnenwerk verzorgd door Hannie Pijnappels, een mooie letter (helaas ben ik slecht in determineren en kan ik hier geen naam noemen).

Ik ben nog niet ver, maar kwam al wel iets opmerkelijks tegen. Op pagina 15. Het lijkt me duidelijk dat de twitlitterende Heijne een literatuurliefhebber is en niet zal pleiten voor het opheffen van het genre. Hij zegt inderdaad dat hij 'altijd in het genre [is] blijven geloven', of beter: 'in de noodzaak van fictie om onze eigen ervaringen vorm te geven en te doorgronden.' Maar op diezelfde pagina 15 schrijft hij dat hij 'zelf al in geen jaren meer een roman [heeft] geschreven' én dat hij 'in de loop der jaren steeds minder romans [is] gaan lezen'.

Op z'n minst opmerkelijk, zelfs zorgelijk, dat een romangelover zowel productief als receptief het al jaren geheel respectievelijk in toenemende mate laat afweten. Ik lees nieuwsgierig verder.

Hoogmoed VII

[hersteld bericht van vrijdag, juni 22, 2012]

De volkskrant van 21 juni 2012 berichtte over het verschijnen van vier dikke, peperdure boeken met de verzamelde gravures en houtsneden van de voorbeeldige Hendrick Goltzius. Met een plaatje erbij, van die arme Icarus, die wel heel ongemakkelijk naar beneden klettert, met een in het Latijn gesteld randschrift, en voor de gewone lezer een onderschrift bij deze repro: 'Wie zich bij de goden waagt, wordt gestraft'. Leuke variant op de bekende zegswijze.

Helemaal los daarvan staat dat ik die neersuizende hemelbestormer van Goltzius in de Volksrant nog eens bekeek en dacht: die kop ken ik.

[in 2020 kijk je er toch weer anders naar...]

Over recensenten

[hersteld bericht d.d.vrijdag, maart 16, 2012]

Laatst las ik De hemelse kamer van Huub Beurskens. Een prikkelende roman die niet lijkt wat hij is en niet is wat hij lijkt. Ik heb 'm prompt verkeerd gelezen, geloof ik (zie hier). Ik wil het boek daarom herlezen. En ook omdat ik het proza van Beurskens alleen al stilistisch een verademing vind te midden van al het beroerde proza dat er ook in de Nederlandse literatuur te lezen is.

Er zit een knik in het boek. Het begint als een middelbareschool-romance die natuurlijk niet goed kan aflopen, maar zo'n clichéverhaal verwacht je niet van Beurskens; dat wringt. En dan, na bijna tweehonderd bladzijden, begint er van alles te kantelen en te draaien, en nog een keer en nog eens, totdat je aan het einde weer terug bent bij het begin dat dan niet meer hetzelfde is.

Ik was nieuwsgierig naar de ontvangst van deze roman. En deze week verscheen er een recensie in De groene Amsterdammer. Maar dat is vreemd: Kees 't Hart vindt het eerste deel van de roman, waar hij lang bij stilstaat en veel lof over tuit, hartverwarmend, indrukwekkend zelfs. Maar na de omslag vindt hij er weinig meer aan. Postmodern gedoe of zo. Beurskens, niet geheel en al geamuseerd, noteert het op zijn weblog.

Opmerkelijk vind ik dat 't Hart erbij noteert: 'Ik ben natuurlijk maar een gewone lezer. Wat kunnen mij de ontwikkelingen van literatuur, het literaire debat en het literaire circus schelen wanneer ik een roman als deze lees.' Dat lijkt me pertinente nonsens. De man is - onder veel literairs meer - romancier en criticus, en niet de eerste de beste (wat een rare uitdrukking is dat eigenlijk, als je niet goed oplet; ik bedoel: hij is (of: ik vind 'm) begaafd en respectabel in beide hoedanigheden). Dan kan je toch niet terugvallen op een zo simplistische achtergrond? Dan moet je je toch verdiepen in hoe die roman in elkaar steekt en wat ermee gezegd wil zijn? In een recensie kan je toch niet zeggen: nou doe mij alleen maar het eerste stuk van deze roman, de rest is niks aan. Alsof je alleen de lijnen van een Mondriaan mooi vindt en de kleurvlakken liever ongezien laat. Zet dan je stukjes op een blogje, waar je meer vrijheid hebt dan als officieel literair criticus in een algemeen en cultureel en ook literair serieus te nemen weekblad. Vind ik. Of beginnen de grenzen tussen deze media of genres te vervagen?

In hetzelfde nummer van de Groene staan twee recensies die op een andere, ietwat sympathiekere manier net niet diep genoeg doortasten. Lynn Berger weet niet precies wat te denken van de platitudes in de roman Of ik gek ben van Michiel Stroink: zijn het miskleunen of onderstrepen ze juist (en met opzet) de thematiek? Omdat het hier om een debuut gaat, is het niet zo vreemd dat de recensent een beetje blijft zweven.

Piet Gerbrandy schrijft aan het einde van zijn bespreking van het epos De oksels van de bok van Annemarie Estor: 'Is het een goed idee het beest in ons te associëren met ongewassen allochtonen? Ruim drie decennia geleden schreef Edward Said zijn befaamde Orientalism, sindsdien geldt het als doodzonde het exotische oosten met wellustige achterlijkheid te verbinden. Is het overdreven politiek correct Said nog steeds gelijk te geven? Of moet ik aannemen dat Estor het allemaal ironisch heeft bedoeld?'

Toch ook een respectabel criticus en dichter, die Gerbrandy. En hij weet de knoop niet door te hakken en legt zijn probleem duidelijk voor aan de lezer, die misschien geen kant en klaar oordeel gepresenteerd krijgt, maar wel nieuwsgierig wordt gemaakt.

Blunder

Door een stupiditeitje mijnerzijds (dat werd veroorzaakt door vakantiereikhalzing) zijn de vroolijke berichten van 2012 onnaspeurlijk verdwenen in, misschien zelfs wel uit, cyberspace.

Alleen deze weet ik nog uit het hoofd (niet waar: uit andere bron) op te duiken (het probleem met digitalia is juist dat er minder in mijn hoofd blijft zitten):

Taaltweet @FabianStolk

'Serena Williams [...] snoerde Victoria Azarenka met [...] 24 aces letterlijk de mond.' Volkskrant 6-7-2012, p. 35.

En daar zijn meer voorbeelden van. Maar die ga ik niet weer opzoeken. En er was een reactie van Marc van Oostendorp, dat het verschijnsel zich ook in het Engels voordoet, met een link, die nu dus ook pleite is. Excuses.

Er was ook een bericht over Hoogmoed nog, nummer VII in de reeks. Verdwenen. Een over recensenten. Gesuccombeerd.

En ze zeggen altijd dat wat er op internet geplaatst is, niet vergaat.

[iets later:] da's handig, zo'n verborgen geheugen: de oude meuk is inderdaad eenvoudig terug te vinden. Welaan: al die kostbare kleinodiën snel teruggezet. [aanvankelijk bedoeld als een adhortativus, maar inmiddels omgezet in een perfectum] [de vakantie begint neder te dalen]