zondag, mei 26, 2013

Overbodig maar genoeglijk

In principe, beter: door omstandigheden gedwongen, koop ik geen papieren boeken meer. Ze passen er niet meer bij. Alle boekenplanken in huis zijn bezet en overbezet (sommige oeuvres staan voor de helft regulier op de plank; de andere helft staat erachter, op de tweede rij). En als ik er dan soms toch nog één koop, moet er een ander voor wijken. Weg. Verdwijn, met pijn in het hart. Het huis uit, via digitale tweedehandshandel of - oh gruwel, maar soms is het niet te vermijden - oudpapierbak.

Afgelopen zaterdag zag ik in de kelder van De Slegte opeens dat mooie witte boek staan, Nieuwe veters, Robert Ankers verzamelde gedichten uit de periode 1979-2006. Lastige dichter: er was al een bundel met die titel, en in die bundel staat een gedicht met ook die titel, waarvan de dichter eens gezegd heeft dat het niet het titelgedicht is, als in: het thema-aanduidende, belangrijkste gedicht. En waarom die 27 jaar? Ah, oh, nee: de dichter werd toen 60. Ik heb alle bundels van Anker al, in eerste druk; ook de bundels die na 2006 verschenen. Anker is een van de weinige dichters van wie ik alles hebben wil, van wie ik alles lees, en van wie ik alles meerdere malen al las. Dit boek is een (vrijwel ongewijzigde) heruitgave van al die bundels tot en met 2006. Niets nieuws. Voor mij volkomen overbodig.

Toch gekocht. Zo'n mooi boek. Voor maar een tientje. En moet je zien: het omslag onder het kaft is prachtig paarsachtig blauw, met de naam van de dichter en de titel in blinddruk.

En sla je het omslag open, dan blijkt het bindwerk heel apart te zijn, met bindgaren in hetzelfde blauw als dat omslag. In het midden van elk van de dertien katernen lacht je dat blauwe garen weer tegemoet. En: het boek heeft een leeslint, ook blauw. Het is - terzijde opgemerkt - eenzelfde blauw als van het - losse - leeslint in Staphorst van Koos Geerds.

Nu moeten dus wel die losse bundels uit de kast. Maar ik doe ze niet weg. Deed ik ook niet met de losse bundels van Jellema en Van Eyck. Ze gaan naar boven, naar zolder, bij of in de studeerkamer. Daar is weliswaar evenmin plaats maar dat is een probleem dat opgelost moet worden, dat zich misschien wel (van)zelf oplost. Goede manieren staat trouwens al boven, op de eliteplank, de plank met epische poëzie. Dat gaat nog een heel gevecht om ruimte worden hier boven. Planknijd, ik voel het nu al zinderen.

Inmiddels las ik Waar ik nog ben weer. Stille poëzie met veel wit en poëticale symboliek ('Het potlood geeft contour aan / wat de radar nog niet ziet'). Een olijk, maar niet typerend citaat, het envoi van het laatste gedicht van de deels nostalgische afdeling 'Hout':

Hemelse prins, uw laatste zuidwester
doorstonden we glansrijk in polyester.
PS [28-05-2013]
'k Lees inmiddels verder. Kijk:

maandag, mei 20, 2013

Old School: leesclub

Op 18 mei 2013 nam ik deel aan een leesclub, aan één van de dertig leesclubben van die avond, georganiseerd door Das Magazin. Voortreffelijk georganiseerd. Vijfentwintig mens, voornamelijk vrouw, trouwens (ik denk eenentwintig), die zich wilden bezighouden met Dit blijft tussen ons, de tweede roman van Daphne Huisden. Mijn persoonlijke belangstelling voor deze roman was gewekt door haar debuut, dat op de shortlist had gestaan van de Academica Literatuurprijs 2012. De vakjury had voor dit boek gekozen, en Erik Menkvelds historische roman Het grote zwijgen en Een gat in de lucht van Erik Nieuwenhuis. Het publiek koos voor de historische roman, niet ten onrechte, want alle drie de genomineerde teksten waren goed, zij het op grond van uiteenlopende criteria; ik had een relatieve voorkeur voor Alles is altijd fictie, omdat het een on-gewone roman is, een verkennende roman, een comming of age-roman over een persoon van wie je niet eens weet of het een jongeman of een vrouw is; een roman met een goede sfeer, nee: een goed opgeroepen maar bizarre sfeer, met weinig maar intrigerende personages in een gesuggereerde, meer dan een uitgebreid geschetste ruimte (groot,oud huis, afgezonderde zolder, nieuwbouwkaantoorachtig iets er tegenover, dreigende sloop van het woonhuis, meen ik).

Van Dit blijft tussen ons kregen de leesclubleden ter voorbereiding een ongeredigeerde drukproef toegezonden. Dat maakte het clublezen extra intiem: het boek zou pas na de clublezing verschijnen. De organisatie wees erop dat de clubleden dus extra ruimhartig moesten lezen: er moest nog worden gevijld aan de nodige feilen. Achteraf kan ik wel opmerken hoe verbazingwekkend veel er in zo'n late redactiefase nog recht wordt gezet, op het gebied van komma's, grammatica, en verwarringen van muggen met spinnen, om maar iets te noemen; leuk om een blik in dat productieproces te krijgen. En tijdens de bijeenkomst vertelde Huisden nog het nodige over het ontstaan van de roman, het moeizame ontstaan.

De samenstelling van de leesclub was zeer diffuus: Jantine en Alleman deden eraan mee, en vooral gewone lezers. Er zat, geloof ik, geen professionele lezer bij. Ik was wat dat betreft een vreemde eend in deze bijt, net als de moderator, Wim Brands, en twee afgevaardigden van de uitgeverij van Huisden. Er was trouwens ook maar één persoon die Nederlands had gestudeerd, een Hongaarse die nu werkt als vertaalster. Geen idee waar al die studenten Nederlands blijven als er een boek in zicht komt.

Op merkelijk vond ik dat de lezers vrijwel allemaal geïnteresseerd waren in de personages, de personages als mensen. Dat die zo sympathiek was, dat die andere bij nader inzien alles behalve leuk was, en meer van dat soort observaties. En ook de vraag wat Huisdens favoriete personage was, duidde mijns inziens op een hoog gehalte psychologisch realisme in de belangstelling. Daarnaast was er veel aandacht voor de persoonlijke achtergronden van de roman. Een van de leesclubleden vatte deze visie Huisdens tweede roman samen onder de alternatieve titel: Alles is altijd autobiografisch.

Ik vind dat opmerkelijk, omdat ik maar niet geboeid kon raken door de personages; het zijn er maar liefst zestien (een heet Gizmo, zoals de vage man op zolder in Huisdens debuut). In zekere zin lijkt Samuel Cohen, een wannabe schrijver, centraal te staan: hij krijgt als eerste de volle personale aandacht, het vertelperspectief en de focalisatie, van de vertelinstantie, en hij ontbreekt in de lijst van namen die, onder de noemer 'De buren' voorafgaat aan het eigenlijke verhaal, als betrof het een lijst van personages in een toneelstuk; er wordt ook een plattegrondje bij gegeven, van de verschillende woningen om het plein heen als een scèneaanduiding (het boek is ook verdeeld in vier bedrijven). De vijftien anderen zijn dus zijn buren. Oh, nee: in de drukproef ontbreekt Sam in die lijst, maar niet meer in het uiteindelijk gedrukte boek. Vreemd enerzijds.

Maar die correctie is wel terecht, anderzijds, want mijns inziens is er niet een centraal personage. Het boek is juist een smeltkroes van krioelende, elkaar bespiedende en beroddelende figuren die enigszins geïsoleerd rondom dat plein wonen, een onvrijwillge gemeenschap vormen (met een buurtkroeg en eenmaal per jaar de gezamenlijke verjaardagsviering) en die allemaal over en weer zich ideeën vormen over elkaar, maar steeds het naadje niet van de kous te weten komen. Daar gaat het hele boek over, lijkt me: over de abstractie die mensen ondanks alles voor elkaar blijven.

Jammer dat de personages zelf ook wat abstract blijven, wel allemaal een tikje van een molen hebben, maar niet goed als karakters uit de verf komen en des niet tegenstaande, en niet gehinderd door een krachtige vertelinstantie, tomeloos mogen ouwehoeren in mono- en dialogen en hele lappen erlebte Rede. 'Het was heerlijk op zijn balkon, heerlijk alleen. En het was prachtig weer; niet te warm, niet te koud, een tikkeltje bewolkt, hier en daar wat opklaringen, zo nu en dan kans op een bui; een gebalanceerd klimaat.'

Na de grondige en boeiende bespreking van het boek met al die enthousiaste lezers en een verheugde Huisden was er een after in De Melkweg, waar dan alle dertig leesclubs samenkwamen. Ik struinde voor het eerste van mijn leven die tent binnen, sloeg linksaf naar waar het levendig leek en kwam terecht in een oord waar mijn zolen aan de grond kleefden van wat niet alleen maar bier geweest kon zijn en waar het orchideeënkwekerijheet was, alleen de schrijver C.W. mismoedig op zijn mobiel starend tegen de toog houvast vond maar bovenal geen zinnig woord meer te wisselen was met welke andere lezer of schrijver dan ook. Men liet er muziek horen. Ik was in een disco beland.

Om kort te gaan: bij het verlaten van het pand ontmoette ik toch nog die ene student Nederlandse taal en cultuur. Uit Utrecht ook nog. Van mijn werkgroep Modern Tijd zelfs. En hij was naar de leesclub van Bonita Avenue geweest. Bingo.

zondag, mei 12, 2013

De kloof tussen proza en poëzie II

Op het stofomslag heet dit boek red doc> maar volgens de Franse en de gewone titel, en ook op de rug, heet het Red Doc>. Geeft niet. Het is een mooi, gebonden boek, gezet uit de Minion, ruim 170 alleen boven en onder afgesneden pagina's; dat uiterlijk geeft een aangenaam vakkundige indruk. Voorop staat onder de auteursnaam: 'author of autobiography of red. Dat je het maar weet. De 'Note about the author' achterin is erg leuk: 'Anne Carson was born in Canada and teaches ancient Greek / for a living'. Ik geef het maar weer zoals het er staat, als betrof het een stukje poëzie, want het levert een mooi, ironisch enjambement op. Dat antieke Grieks doceren is kennelijk niet het grootst plezier in Carsons leven; ermee spelen en met de antieke Griekse verhalen aan de haal gaan in haar hedendaagse taal, dat is de spil.

Personages in dit werk zijn G (die in Autobiography of Red, zoals dat boek op de achterflap van Red Doc> heet, nog Geryon heette) en Sad, voluit: Sad But Great, die in dat andere boek nog Herakles heette, maar nu een zwaar getraumatiseerde oorlogsveteraan is, en Ida, die het frontispice getekend schijnt te hebben. Verder zijn er nog 4NO en CMO en een man in een zilveren smoking, die Heres blijkt te kunnen zijn; ook Io krijgt een rol, en zij is niet zozeer de door Hera uit wraak tot een koe omgetoverde geliefde van Zeus als wel een van de muskusossen uit de kudde van G, de zorg waarvoor hij even aan Ida had overgedragen, die dat weer deed aan aan ene M'hek; en dat allemaal in een niet nader aangeduid vulkanisch en glaciaal gebied alwaar een psychiatrisch ziekenhuis te vinden is als je tenminste de weg weet in een gletsjer en niet bang bent voor een vlucht ijsvleermuizen zo groot als broodroosters.

Maar is plotjes navertellen toch al niet mijn grootste hobby, in dit geval zou het ook niet helpen, want Red Doc> is een postmoderne karnton vol verhalende en essayistische en poëtische en tragische bestanddelen, inclusief een soort rei van Wife (meervoud) of Brain: 'we enter we tell you / we are the Wife of Brain / at this point you have little grounds to complain we say / a red man unfolding his wings is how it begins [...]'.

Het boek heeft een motto dat is ontleend aan Becketts Worstward Ho: 'Try again. Fail again. Fail better.' Je hebt het er maar mee te doen. Het geheel is opgedragen aan 'the randomizer'. De willekeurder? Of 'a device (of een mens met een dergelijke functie) that transposes or inverts signals or otherwise encodes a message at the transmitter to make the message unintelligible at a receiver not equipped with an appropriately set descrambling device', aldus 't internet. Gek genoeg doet het woord, dank zij Carsons uitbundige spelen met woorden en haar veelvuldige etymologische parentheses, denken aan 'randonnizer', maar dat woord bestaat niet; jammer want er wordt veel rondgereisd in deze vertelling, en ook als vertelling zelf is het boek nogal dolend (en Carson had een broer die het gezin verliet, door Europa dwaalde en stierf).

Ik kan het niet uitleggen. Het is een irritant boek, nee: een boek van de soort die ik doorgaans bloedkokend irritant vind, maar dit exemplaar wilde ik snel en graag ten einde toe lezen, zelfs wetende dat het einde me weinig meer helderheid verschaffen zou dan het begin, als dat er al is, want in zekere zin begint dit boek al in Autobiography of Red, en dat begint weer met de fragmenten van Stesíchoros, en die had dat verhaal van Geryon ook niet zelf verzonnen.

Tijdens het lezen was ik me er voortdurend van bewust dat ik zat te lezen en niet precies wist wat ik aan het lezen was, qua genre en qua strekking; en die onzekerheid werd vrolijk gevoed door de zeer gedifferentieerde vormgeving. De teksten van de rei zijn gecentreerd gezet en zijn geheel interpunctieloos; andere teksten zijn opgebouwd uit blokjes van 38 mm breed en drie tot zes regels lang die dialogen bevatten wederom zonder enige interpunctie en ook zonder rolverdeling behalve dan een / tussen de clausen. En het merendeel van de tekst bestaat uit zowel links als rechts uitgevulde kolommen van 38 mm breed, midden op de pagina die plm. 155 mm breed is.

Geen ontkomen aan haast dat je aan auto-eye-tracking gaat doen. Fysiek, narratologisch en semantisch ben je domweg hard aan het werk met dit boek. Het vraagt al je aandacht. Daardoor is het ongewone literatuur; je raakt betrokken in de tekst. Of zoo, zou Gerrit Achterberg erachter schrijven.

dinsdag, mei 07, 2013

De kloof tussen poëzie en proza

Waarom en/of waardoor die er is, blijft me een raadsel. En wat die is, als ze er is. Ze is er. Poëzie doet het slechter in de winkel dan proza, maar wordt op begrafenissen en crematies vaker ingezet ter verwoording of leniging van verdriet en afscheid, en nooit leest een uitverkoren scholier tijdens de dodenherdenking een kort verhaal of een mininovelle voor, of een essaytje. Poëzie is moeilijk, vinden studenten tijdens een cursus literatuurgeschiedenis, waarin beide aan bod komen. Dan vergeten ze, denk ik, even dat hele lappen proza van Multatuli, Van Deyssel, Brakman, Krol, Jongstra misschien wel lollig lijken maar alles behalve 'makkelijk' zijn.

Mede door die kloof ben ik zo geïnteresseerd, nog steeds, in wat wel genoemd word epische of verhalende poëzie, en dan vooral dergelijke poëzie sinds eind negentiende eeuw. Toen immers, kan men met een gerust hart en slechts weinig overdrijving zeggen, ging de lyriek de poëzie overheersen. En uit veel uitspraken over poëzie sinds dien blijkt dat het onderliggend concept van poëzie is: formeel strak georganiseerd taalbouwsel met regels korter dan een bladzij breed is en met minder regels dan er op een 'gewone' bladzij passen (waarbij ik vrees dat proza de norm is); eventuele eisen met betrekking tot rijm en metrum zijn eenvoudig te pareren met praktische tegenvoorbeelden, zelfs waar het om sonnetten gaat. Blijft over iets als 'Marc groet 's morgens de dingen' als oerbeeld van een gedicht.

(ja, ik denk dat dit 'chargeren' heet, maar dat mag soms, pour besoin de la cause).

Lang geleden, op 17 januari 2003, kocht ik, om die kloof weer eens te verkennen, de Nederlandse vertaling, door Marijke Emeis, van Anne Carsons Autobiography of Red; het werk verscheen oorspronkelijk in 1998 bij Knopf, de vertaling in 2000 bij Meulenhoff. Carson is een Canadese dichteres. En op het achterplat van Autobiografie van rood staat: 'In haar eerste roman in verzen overbrugt Anne Carson de kloof tussen poëzie en proza door een meeslepende zielenreis te beschrijven van een gevleugeld monster dat Gerion heet.' (mij wondert tussen haakjes waarom Geryon in vertaling Gerion is geworden; Wikipedia en Van Dale doen dat ook niet). Jammer, ik zie niet hoe je die kloof kan overbruggen door een reis te beschrijven. Reizen verenigt, weet ik, maar niet dat het op proza en poëzie sloeg.

Al snel wordt duidelijk dat het geen eenvoudige, traditionele dichtbundel is. Op pagina [7] staat de inhoudsopgave. Daaruit blijkt al dat je niet bepaald direct die beschrijving van de zielenreis in wordt gesleept. Integendeel: eerst allerlei gedoe rondom Stesíchoros, van wie gezegd wordt: 'Hij kwam na Homeros en vóór Gertrude Stein, in een moeilijke tussentijd voor een dichter.' In geen van de drie perioden ben ik echt thuis. Vervolgens (quasi-?)vertalingen van diens overgeleverde fragmenten en appendices. Carson is classica en steekt dat onder stoel noch bank. Aan het eind een interview met Stesíchoros. Daarvoor dan, in 47 Romeins genummerde en van titel en korte scénebeschrijving voorziene hoofdstukken, 'Autobiografie van rood; een romance'. Daarin wordt van alles overhoop gehaald; niet alleen de mythische achtergrond van Geryon en Herakles, die tegelijkertijd wordt tegengesproken, doordat beiden als hedendaagse jongelieden worden neergezet, maar ook Emily Dickinson, fotografie, puberliefde, verlatenheid, verlangen, vulkanisme, Zuid-Amerika, Heidegger, Leibniz, noem maar op. En dat allemaal niet bepaald in een helder discursieve stijl.

Wat bijzonder opvalt, daarnaast, is de zet- en bladspiegel. Wat die betreft, hangt deze tekst inderdaad tussen proza en poëzie in. De versregels zijn doorgaans veel langer dan dat ze voluit op één zetregel passen, terwijl tegelijkertijd de rechtermarge alles behalve dwingend lijkt te zijn geweest; en als je alles optelt en aftrekt zou je kunnen calculeren dat ieder gedicht is opgebouwd uit eenheden van één heel lange versregel; stichische poëzie kan dat dan heten, geloof ik, met dien verstande dat hier de versregels niet van gelijke omvang zijn. Anders gezegd: ik heb de indruk, enerzijds, dat die regellengte opzettelijk vormgegeven is, maar, anderzijds, dat er geen enkele maatvoering voor was. Het is een soort poëzie die mij niet uitnodigt lettergrepen te tellen of accentverhoudingen te verkennen en te scanderen. Da's lastig, omdat ik van lekker lopende kunstteksten houd, of het nou om Verweys Demeter of Miltons Paradise Lost gaat. Zulke teksten kunnen iets te weeg brengen wat het meeste vertellende proza niet kan: dat ik lees en meemompel, of zelfs hardop lezen ga, en vergeet waar het over gaat.

Bij het lezen van Autobiografie van rood raakte ik de inhoudelijke draad ook steeds kwijt, maar dat kwam veeleer, vrees ik, doordat de tekst betrekkelijk onoverzichtelijk, althans associatief geconstrueerd is. Nou ja, zo'n kop tussen titel en tekst als op pagina 50 laat weinig aan de verbeelding over. En als je weet dat Geryon hier in Lima op het dak van een huis overnacht, waar vele gasten zijn, valt er wel een verhalende lijn in te ontdekken, maar hoe hier bijvoorbeeld de verhouding precies is tussen de realiteit/het bewustzijn van Geryon, Herakles en diens Oma, durf ik niet te zeggen. Geryon heeft stevig geslapen, zijn ex-geliefde Herakles zegt dat zijn wereld heel langzaam gaat, en diens oma praat over de dood, tot er twee vlinders langsvliegen, uitmondend in een uitnodiging tot een bezoek aan de vulkaan, die al voorkomt in het gedicht van Dickinson dat als motto voorafgaat aan deze romance. Dit is voor mij misschien poëzie zoals studenten poëzie ervaren: er moet toch enig systeem in te vinden zijn, maar ik zie het nog niet. En dan ga ik me afvragen: waarom toch deze 'vorm'?

Vreemd, al lezende kwam ik erachter dat ik Autobiografie in rood pas nog gelezen had. Ik wist dat niet meer; gaande weg kwamen scènes me bekend voor. Leuke leeservaring. En: het betrof herinneringen aan scènes, fragmenten van gebeurtenissen. Van poëzie beklijven doorgaans beelden en verwoordingen. Hoe dan ook, nu pas mag ik Red Doc> gaan lezen, het dit jaar verschenen, prachtig uitgevoerde vervolg.