zaterdag, september 19, 2020

Het Drayertje

Op 1 november 2019 definieerde de Vroolijke Hermeneut uit de losse pols de volksverlakkende stijlfiguur het ‘Drayertje’:

een individueel Volkskrantcolumnistenopinietje dat zonder enige vorm van naslag of onderzoek als stellige en algemeen geldige waarheid wordt geponeerd tegenover de uitkomst van een grondige meerkoppige verkenning door deskundigen van een specifieke problematiek.

In de krant van 18 september jongstleden slingert de naamgeefster ervan een zoveelste voorbeeld de wereld in, en weer in een column-achtig schrijven waarin het gaat over iets academisch’, in dit geval over een extra moeilijk onderwerp omdat het ook literatuur betreft. Aanleiding, om niet te zeggen: steen des aanstoots was de publieksuitgave van de dissertatie van Corina Koolen, Dit is geen vrouwenboek.


Al in de titel van het stukje probeert Drayer verbaal gehakt te maken van Koolens onderzoek: 'Juist in de literaire wereld maakt het écht niet meer uit of je man of vrouw bent'. Hoe slager-achtig ze ook te keer wil gaan, het onambachtelijke van haar poging blijkt al uit het nooddruftige accent op 'echt', een woord dat zelf al een versterker voor een ander woord is en dat zijn werking verspeelt als er een versterking overheen wordt gezet. Des niet tegenstaande schrijft La Drayer verderop:

Alle academische telwerkzaamheden ten spijt, we leven écht niet meer in de jaren vijftig. Het klimaat is écht veranderd. Dat vrouwelijke auteurs minder vaak in de prijzen vallen is écht een kwestie van tijd.


En dan nog. Mij blijft ontgaan waarom het land der letteren zou moeten voldoen aan eisen die gelden voor een parlementaire democratie [...].

De eigenschappen van het Drayertje komen steeds duidelijker in beeld: er kan namelijk ook een schitterende wending in het Drayertje verwerkt zijn (de naam wordt steeds toepasselijker). In een goed Drayertje haalt de schrijver of schrijfster de strekking van de eigen, net nog met aplomb neergekalkte woorden met een spreektalige flux de bouche volledig onderuit. Dat kan heel vlot: 'En wat dan nog.' Vrij vertaald: 'Het maakt geen moer uit wat ik hiervoor noteerde.' Het enige wat fier overeind blijft, is het onbenul van de columnist/e.

woensdag, september 09, 2020

Visie en ideologie (en ironie)

Het is gelukkig weer zo ver: weer een nieuw academisch jaar, weer meer nieuwe studenten dan vorig jaar, en wederom nieuwe onderwijstechnieken (het Teamsen of Teamen, wat je maar beter niet op moet zoeken in een woordenboek van straattaal) en – verrassend – weer een frisse blik op oude materie. We zijn weer lekker met het schuitje van Literair mechaniek van wal gestoken richting de woelige baren van de analyse en interpretatie van de literaire teksten-zee. Altijd deining.

Onderweg ligt in de vaargeul van  hoofdstuk 9, de boei van de ideologie...
hier gebruikt in de zin van ideeën, voorstellingen en beelden die vanzelfsprekend en natuurlijk lijken, maar in feite gekleurd en partijdig zijn. Doordat ze gepresenteerd worden als natuurlijke, eeuwige waarheden lijken ideologische betekenissen onvermijdelijk en onveranderlijk: zo is het nu eenmaal. (p. 263)
En dan volgen er twee voorbeelden. Een ervan is uit een tekst van (een interview met) Harry Mulisch:
Dat gebeurt waarschijnlijk wanneer vrouwen aan het woord zijn (en vrouwen moeten maar beoordelen of de vrouw in dit boek een echte vrouw is). Die magische, hermetische wereld, dat is, denk ik, toch een mannelijke wereld. Ik ken de vrouwen meer als straight.

Ik bespeur hier inderdaad wel een  'mannelijke' visie, beter: een achterliggende, essentialistische generalisering van wat vrouwen zouden zijn, maar ik zie ook het tegendeel van een presentatie van een idee, voorstelling of beeld als zijnde natuurlijk en vanzelfsprekend, want er staat: 'waarschijnlijk' en 'denk ik' en 'Ik ken [...] als [...]', plus – al is het tussen haakjes – de suggestie dat het betere oordeel door vrouwen moet worden geveld. Het gaat in dit fragment in mijn visie om weinig meer dan een uitgesproken persoonlijk idee van de (mannelijke) spreker, juist niet om een visie die gepresenteerd wordt 'als vanzelfsprekendheid, als feit.'

Het andere voorbeeld bevat wel zo'n (zogenaamd) feit. Het is een citaat van Jan Engelman.*

Kunst is een mannelijke aangelegenheid.

Klaar. Duidelijk. Zo is het. Dàt is de pretentie van deze uitspraak. En wat het erger maakt: erna volgt nog een uiteenzetting, een verklaring waarmee de spreker zijn gelijk wil proberen te funderen:

Want haar grond, haar kern is een werkelijkheid, een hervonden werkelijkheid, en geen droom

Heel deze mannelijke hogeborstzetterij (in een essay over Charley Toorop in De vrije bladen) valt evenwel – in mijn lectuur – meteen aan gruizelementen door het loutere (contemporaine) gebruik van het van het taalkundige geslachtsonderscheid van zelfstandige naamwoorden: 'kunst' is – nog steeds – een vrouwelijk woord. Engelmans tekst laat, wat mij betreft, al aan de oppervlakte een contradictie zien die heel zijn betoog onderuithaalt; een stijlfiguur die elders in het handboek wel behandeld, maar hier ter plekke niet herkend wordt.

* Waar is De Lezeres des Vaderlands als je haar nodig hebt: ze zou eens moeten turven hoe de man-vrouwverhouding is van de in dit handboek aangehaalde auteurs.