donderdag, april 16, 2020

Een grondig gepimpte Koeperus

Over oude mensen, over de dingen die voorbijgaan. Zou zo niet de titel moeten luiden van de door Michelle van Dijk hertaalde klassieker van Louis Couperus? Haar hertaling heet: Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan (uitgeverij kleine Uil, Groningen, 2019). Oorspronkelijk heet de roman: Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan… (de eerste druk verscheen in 1906, de voorpublicatie in afleveringen in het tijdschrift Groot Nederland in 1904).

Al aan de titel is te bespeuren hoezeer hertaling onderhevig is aan literaire smaak, aan gevoel voor stijl, aan ideeën omtrent wat inmiddels qua taalgebruik ouderwets is of verouderd en daardoor moeilijk(er) toegankelijk, en aan denkbeelden over wat de hedendaagse jeugd, die in een episch tempo literair ontleesd lijkt te raken, nog wel en wat ze niet meer kan behappen, en aan opinies over de fundamentele waarde en de unieke kracht van de oorspronkelijke eigenschappen van kunstwerken. Hertalen is een vak, een professie (al vrees ik dat het slecht betaald wordt), en vooral een ambacht dat veel wikken vergt en wegen, passen ook, en meten.

Michelle van Dijk is een deskundige: neerlandica en lerares Nederlands. Zij probeert haar leerlingen te enthousiasmeren voor de Nederlandse literatuur en zij bespeurde weerstand zodra oudere teksten in het geding kwamen. Multatuli’s Max Havelaarwas al hertaald; dat wilde zij ook met Couperus’ roman doen, eveneens ter wille van leerlingen, een zeer specifieke doelgroep

Inmiddels was ook in academia het tij gekeerd. Had bijvoorbeeld Marita Mathijsen zich in haar handboek voor editiewetenschap Naar de letter (1995) nog puristisch geprofileerd als streng verdedigster van de orthodoxie van het historisch-letterkundige meesterwerk in zijn vakkundig gereconstrueerde  oorspronkelijke en geautoriseerde vorm, inmiddels is zij – onder de indruk van de voortschrijdende scholaire ontlezing – stapsgewijs bekeerd tot een veel gematigder dogma, om niet te zeggen dat ze van haar editorisch geloof was gevallen: de knieval voor de ongeschoolde lezer kon haar bij wijze van spreken niet diep genoeg meer zijn: herspellen was gewoon geworden, hertalen een noodzaak en zelfs inkorten niet meer verboden. Ik hikte daar zelf nog wel een tijdje tegenaan, als bezorger van twee ouderwets-fundamentalistische kritische leesedities: Perks Gedichten (1999) en Alle gedichten van Achterberg (2005, met Edwin Lucas en Peter de Bruijn als mede-editeurs) moesten nog zo oorspronkelijk mogelijk zijn wat de primaire tekst betreft, alleen van evidente en niet-geïntendeerde feilen ontdaan.

Inkorten, dat heeft Van Dijk (anders dan Gijsbert van Es met Max Havelaar) gelukkig niet gedaan; als dat ook al mag, is het einde zoek. ‘[G]een zin is geschrapt’, klaroent het achterplat. Maar anderszins heeft ze talloze ingrepen en ingreepjes gedaan om de nu 116 jaar oude tekst toegankelijk te maken voor de jonge lezer van vandaag. De spelling is gemoderniseerd. Lange, samengestelde zinnen zijn op begrijpelijke wijze (ter hoogte van komma’s en puntkomma’s) opgeknipt tot minder complexe, enkelvoudige(r) zinnen. Ingewikkelde constructies zijn vereenvoudigd, bizarre woordomzettingen rechtgezet. In onbruik geraakte  woorden zijn vervangen door bekendere synoniemen of equivalenten. Ellenlange alinea’s heeft Van Dijk overzichtelijker gemaakt door ze, zoals de lange zinnen, op te delen in beslist beter behapbare brokjes. En al die puntjes, bijna al die puntjes waarin Couperus’ personages hun uitgesproken zinnen en hun gedachten in erlebte Rede laten vervliegen, bijna al die puntjes heeft ze vervangen door solistische punten (full stops, zoals ze pregnant in het Engels heten). Klaar. En veel komma’s, heel veel komma’s, die eveneens de vaart uit de tekst halen, menigten van die komma’s hebben de drukpers niet meer gehaald.

Toen ik de hertaling las, was het lang geleden dat ik überhaupt een versie van deze roman had gelezen. Ik kon dus mooi testen hoe het boek me beviel, in z’n nieuwe jas. En eerlijk gezegd viel het me eigenlijk niet eens op dat ik een bewerking aan het lezen was – het boek is en het blijft wat het volgens mij, wat het voor mij altijd al was: on-ge-loof-lijk traag... En dus draagt ook deze vernieuwde vorm weer bij aan de thematiek en de fysieke (lees)ervaring van het verstrijken van de tijd. Er gebeurt haast niks in dit boek, en zelfs dat wordt uitermate tergend lang en dradig uitgesponnen, herkauwd en herhaald.

Maar toen ik de oorspronkelijke tekst (althans de diplomatische editie van de kritische editie ervan in de DBNL) naast de hertaling legde, wist ik niet wat ik zag: overal, in ieder hoofdstuk, op iedere pagina, in vrijwel elke zin zelfs is het werk van Van Dijk te zien. Het is haast onvoorstelbaar hoeveel typografische, syntactische, grammaticale, lexicale en andere ingrepen zij heeft gedaan.

Ter illustratie volgt hier de eerste zin van het laatste hoofdstuk in de oorspronkelijke tekst, een notendopje typisch Couperus-proza:

Het waren de zonnige dagen in het laatst van April, in Napels, en Lot, uit zijn kamer over de groengelakte palmen heen van de Villa Nazionale, zag de zee blauw strekken een rustige azuurrechte vlakte, die zich verder naar den einder toe verwaasde in parelen mist, waaruit, droom-oneigenlijk, Castellamare opplekte met schellere vierkante witte vlekjes…

Een heel lange, zeer klankrijk beginnende zin, in ouderwetse spelling, met een deels in onbruik geraakt vocabulaire, een tangconstructie om ‘U’ tegen te zeggen, een accusativus cum infinitivo, inversies, nogal wat neologismen of op oneigenlijke wijze gebruikte woord(soort)en, metaforen en veel komma’s en niet te vergeten tot slot de alles verwazende drietallige puntjes.

Dit is dezelfde zin, na behandeling met Van Dijks pimp-applicatie (met de ingrepen cursief):

Het waren de zonnige dagen aan het eind van april in Napels. Lot keek vanuit zijn kamer over de groengelakte palmen van de Villa Nazionale naar de zee, die zich blauw uitstrekte tot een rustige azuurrechte vlakte, en verder naar de horizontoe vervaagde in een mist van parels. Daaruit verscheen Castellamare, als in een onechte droom, met felle vierkante witte vlekjes.

De Couperiaans-samengestelde zin is omgezet in drie Van Dijkse zinnen, waarvan de middelste nog steeds samengesteld is. Wat mij betreft had die nog verder gepimpt kunnen worden: 

Lot keek vanuit zijn kamer over de groengelakte palmen van de Villa Nazionale naar de zee. Die strekte zich blauw uit tot een rustige azuurrechte vlakte. En verder naar de horizon toe vervaagde ze in een mist van parels. En daar weer uit […]

Misschien dacht Van Dijk: met meer dan twintig ingrepen in één enkele zin heb ik de pimplimiet wel bereikt. Maar toch was het er al een te veel: ‘schellere’ had ‘fellere’ moeten en kunnen zijn (en niet felle moeten worden), om het crescendo van de bijvoeglijke naamwoorden te blijven weerspiegelen, dat gelijke voet houdt met het steeds verder reiken van de blik van Lot: ‘groen’, ‘blauw’ en ‘azuur’, ‘parelen’ en (feller) ‘wit’.

Grootste winst van de hertaling van deze zin lijkt me de vereenvoudiging van de aci-constructie ‘Lot […] zag de zee blauw strekken een rustige azuurrechte vlakte’, die misschien ook toegankelijker zou zijn geworden met een minder ingrijpende herschrijving zoals: ‘Lot […] zag de zee zich blauw uitstrekken tot een rustige azuurrechte vlakte’, of zelfs: ‘Lot […] zag de blauwe zee zich uitstrekken een rustige azuurrechte vlakte’. Hoe ver kan je gaan? Maar dan nog: wat is ‘azuurrecht’?

En hoeveel meer is er na de hertaling de jonge, moderne lezer in de weg blijven staan, hoeveel mogelijke begripsdrempels zijn er blijven liggen voor vwo-5… Wat doet dat ‘de’ voor ‘dagen’. Wat zijn ‘groengelakte’ palmen in een tekst die verder is ontdaan van veel van zijn typerende, laat-naturalistische en Couperiaanse sensorische neologismen, zoals ‘opplekken’. Voorts: wat is ziedend water, het openscheuren van een roman, suizend gas in een woonkamer, een avondblad? Allemaal woorden en realia waarvan ik me afvraag of de beoogde lezer, de leerling van Van Dijk, ze begrijpt of kent, of anders bereid is ze op te zoeken in een dictionaire. Doemt er geen smartphone op voor het geestesoog van een scholier bij het lezen van: ‘Ze belde, de meid zou afsluiten’? Wat stelt diezelfde leerling zich voor als daarna de meid naar bed gaat en Ottilie vervolgens het leeggieten van een kom hoort? En wat bij een maandgeld van tweehonderd gulden?

Zou niet een verklarende woordenlijst achterin het boek uitkomst kunnen bieden? In het college Literary Toolbox waar ik aan de UU aan meewerk, staat de klassieker Dubliners van James Joyce centraal. Dat boek is weinig minder oud dan Van oude menschen, de dingen die voorbij gaan…, maar er is een goedkope recente Engelstalige editie van, voorzien van een prachtige introductie, een editie die de oorspronkelijke tekst in zuivere staat aanbiedt, maar die ook heerlijk rijk geannoteerd is, met voorstellen dus tot duiding van inmiddels mogelijk duistere woorden en begrippen en referenties; gewoon een paperbackje, een pocketboek van Penguin. Zoiets gun ik Couperus ook (naast de door ingrijpende hertaling beslist toegankelijker gemaakte versie van Van Dijk) want zijn eigenzinnige taalgebruik lijkt mij niet onverstaanbaar en wel typerend, authentiek, onmisbaar en, het laatst niet het minst, leerzaam.

Deze post verscheen, in een verwante vorm, eerder in: Filter, 10 april 2020.