zaterdag, maart 13, 2021

Lieke Marsman, De taal is te belangrijk om te verminken

Lees ik in de NRC eerst dat angst aanjagende verhaal over twee Groningers die zich ongeveer een leven lang teweer probeerden te stellen tegen gasgeile instanties en overheden, krijg ik daarna een loepzuiver stuk sprankelend proza  van Lieke Marsman onder ogen waarin ze zonder moeilijk te doen de principes van het liederlijke linguïstische mombakkes van het neoliberalisme uit de doeken doet.

Ik hoop dat Marsman het niet bezwaarlijk vindt dat ik haar vlijmscherpe  artikel hier kopieer, of nog makkelijker: er linkje naar maak (dan is de opmaak mooier, krijg je er illustraties bij, plus een gedicht).

Lezen! Nu. Eerst lezen. Dan pas stemmen.


"Na een opruiende speech van president Trump drong een woedende menigte begin januari het hart van de Amerikaanse democratie binnen. Nederlandse politici reageerden verontwaardigd: woorden doen ertoe. Bovendien moesten we ook hier waakzaam zijn voor populisten die mensen opzweepten tot rebellie en geweld.


Het is waar dat woorden ertoe doen, maar dat geldt niet alleen voor opruiende woorden. Alle woorden vóór het moment dat iemand letterlijk „Ten aanval!” roept, zijn minstens zo bepalend. We hekelen het afnemende vertrouwen in de wetenschap, maar vergeten voor het gemak dat onze eigen regering aan de wieg van dat wantrouwen stond door onze universiteiten kaal te plukken.


Zo nu en dan kijk ik op de site van de rijksoverheid, meestal na publicatie van een belangrijk rapport. Als dichter vind ik het leuk om te weten wat voor taal ze daar verzinnen. Een passage die me altijd is bijgebleven komt uit het MH17-rapport Strategische Politie Evaluatie MH17. De MH17-ramp is een van de grootste collectieve trauma’s van de afgelopen twintig jaar. In de nasleep wilde men daarom weten hoe de overheid met alle chaos en onzekerheid was omgegaan. Welke crisisplannen hadden er klaar gelegen, hoe konden we in de toekomst beter op zo’n grote crisis reageren?


Het rapport beantwoordt deze uiterst belangrijke vragen als volgt: „De geïdentificeerde lessen kunnen in het geval van MH17 worden samengebracht onder de ‘4B’s’: begrip, balans, bemensing en beeldvorming. […] Begrip doelt enerzijds op de kennis over de rijkscrississtructuur en de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van partners (extern) en anderzijds op de kennis van andere interne werkprocessen. Het gaat bij balans enerzijds om de afweging tussen de operationele politiek-bestuurlijke belangen (extern) en anderzijds om de verhouding tussen operationele processen en bedrijfsvoeringsonderdelen (intern).” Enzovoorts.


Zou er iemand in Nederland zijn die hier iets van kan maken? Ik kan me niet voorstellen dat er uit dit soort proza daadwerkelijke lessen worden getrokken. En mede om die reden zitten we nu, in een volgende crisis, met grotere problemen dan nodig.


Ik vrees dat veel mensen de taal uit bovenstaand voorbeeld herkennen uit eigen ervaring met (semi-) overheidsinstanties. Met de privatisering van de publieke sector is de taal van het bedrijfsleven tot in alle lagen van de samenleving doorgedrongen. In evaluaties is dit soort taal vooral een gemiste kans. Erger wordt het wanneer deze taal zelf problemen creëert of in stand houdt. Met dit soort taal kon de Belastingdienst jarenlang verantwoordelijkheid ontwijken in de Toeslagenaffaire. De hele affaire is een wirwar van Fraude Signalering Voorzieningen, Gegevensbeschermings Effect Beoordelingen en privacy-officers die iets met toezichtstrategieën en compatibiliteitswetten doen. Het maakte ingrijpen nóg lastiger. Als je het niet begrijpt, is het moeilijk er iets van te vinden, laat staan er iets mee te doen.


Dit alles zou een toevallig maar onbedoeld gevolg kunnen zijn van toegenomen marktwerking, ware het niet dat er tegelijkertijd hardnekkig campagne gevoerd is om de taal die ons hiertegen zou kunnen wapenen de mond te snoeren. Kunst en literatuur, bij uitstek geschikt om in een doolhof van vaagtaal toch de schuldigen te vinden, zijn gedegradeerd tot elitaire liefhebberij. Voormalig staatssecretaris Zijlstra (Cultuur, VVD) bezuinigde 200 miljoen per jaar op cultuur. Minister Wiebes (Economische Zaken, VVD) plaste daar triomfantelijk overheen en veroordeelde de kunstenaar tot de hobbykamer. Studenten Nederlands moesten plaatsmaken voor economie- en informatica-studenten en snel een beetje. Tekorten op de onderwijsbegroting van universiteiten werden gevuld door de ene na de andere talenstudie de nek om te draaien. En de volgende bezuinigingen op het hoger onderwijs zijn alweer uitgestippeld.


In Nederland is het verwijt elitair te zijn een van de ergste beschuldigingen die je ten deel k[unnen]n vallen, eentje die veel langer blijft plakken dan bijvoorbeeld de beschuldiging dat je een leugenaar bent, die te pas en te onpas zijn herinneringen verzint of vergeet. Zo kan het dat Mark Rutte op een klinkende verkiezingszege afstevent, terwijl Sigrid Kaag zich daags voor de verkiezingen nog steeds van het elitarisme-stigma moet ontdoen, hoe vaak ze zich ook met haar labradors laat fotograferen.


Als reactie op het verwijt elitair te zijn, zijn partijen als GroenLinks en D66 hun idealen in steeds flitsender en ‘behapbaarder’ brokjes gaan persen. Het resultaat is een utopia in bulletpoints: goed onderwijs, goed werk, meer kansen — een wereld waarin ik persoonlijk niet zou willen wonen, omdat ik geen idee zou hebben waar ik aan toe was. Het is helemaal niet altijd makkelijker om niet elitair te zijn. Er is bovendien niets zo elitair als je publiek stelselmatig onderschatten. En onderwijl verschuilt de financiële elite zich lachend achter dikke lagen van bemensing, balans en begrip. Taal waar misschien twee procent van de bevolking iets van begrijpt – hoe elitair wil je het hebben?


Dat partijen tegenover de ondoordringbare taal van ministeries een taal willen stellen die wel voor iedereen te begrijpen is, is logisch en goedbedoeld. In de praktijk leidt het helaas vaak tot een bevreemdende mengeling van kinderlijke woorden (‘jokken’, ‘huilie huilie doen’) en Grote Woorden (De Democratie, De Vrijheid) die geen gedeelde definities hebben.


Het kan niet anders of de democratie die Forum voor Democratie voor ogen heeft, verschilt wezenlijk van die van de SP, maar in debatten wordt hier gemakkelijk overheen gestapt. Als we zeggen dat onze democratie onder druk staat, is dat in de eerste plaats omdat niemand nog weet wat we precies bedoelen als we ‘democratie’ zeggen. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam bleek vorige week zelfs dat meer dan een vijfde van de tweedeklassers geen idee heeft of we überhaupt wel in een democratie leven.


Woorden als democratie en vrijheid moeten iedere dag opnieuw hun lading krijgen. Gebeurt dat niet, dan blijft er weinig meer van ze over dan een sleetse uitroep van afkeuring of instemming. Dit is van alle tijden. George Orwell schreef in zijn geweldige essay Politics and the English Language (in 1946, slechts een jaar na de grootste fascistische genocide uit de geschiedenis) al: „Het woord Fascisme heeft nu geen betekenis meer behalve dat het aanduidt dat iets ‘niet wenselijk’ is.”


Democratie: yay! Fascisme: boe! Iemand neemt het woord vrijheid op in zijn partijnaam? Zal wel goed zijn dan.


Het gevolg is dat het steeds moeilijker wordt om woorden te vinden die nog wel effect hebben. De status quo wordt steeds onvermurwbaarder. Politici zijn de grip op de werkelijkheid kwijtgeraakt. Dat dit inderdaad zo is, valt af te lezen aan hoe vaak ze het woord ‘echt’ gebruiken. In een laatste wanhoopspoging de werkelijkheid naar hun hand te zetten is iets ‘echt’ erg. We willen echte keuzes. Echte verandering. De verkiezingsslogan van de ChristenUnie: „Kiezen voor wat écht telt”.


Zonder een levendig cultureel debat waarin de definities van woorden steeds opnieuw worden bepaald en uitgesponnen, blijft het in de politieke arena pingpongen met holle woorden. Dat spel winnen demagogen met twee vingers in de neus.


Er is nog iets anders aan de hand. Neem die ‘4B’s’ uit het MH17-voorbeeld: die lijken mij nogal willekeurig gekozen. Onderzoeksresultaten dienen zich helemaal niet aan in kant en klare stukjes die ook nog eens met dezelfde letter beginnen. Hier spreekt de premisse dat kennis pas kennis is als ze in cijfers te vatten is. Het liefst in enen en nullen, maar in ieder geval in cijfers. Desnoods dwingen we onze resultaten zo’n mal in. We willen meten, doorrekenen en herberekenen.


Maar de meeste ervaringen van mensen zijn niet in cijfers uit te drukken. Beleid dat zich enkel op cijfers baseert, maakt op z’n best nummertjes van mensen en komt zo steeds verder van de menselijke ervaring af te staan. Deze vervreemding zie je in de jeugdzorg, op de woningmarkt, bij de belastingdienst – eigenlijk overal waar het kapitalistische cijferfetisjisme de afgelopen decennia heeft huisgehouden. Maar de werkelijkheid is gelaagd en genuanceerd en smeekt erom als zodanig te worden beschreven. Een kenniseconomie zonder levende geesteswetenschappen is dan ook geen knip voor de neus waard.


In twintig jaar CDA en VVD is een bloeiende Nederlandse taal tussen vuistdikke commissierapportages samengeperst tot een droogbloem die rijp is voor het herbarium. Een nieuw intellectualisme is daarom noodzakelijk. Kunst en cultuur zijn geen linkse hobby’s, ze zijn van essentieel belang voor het maatschappelijk debat en de democratische waarden die daaruit voortvloeien.


Tegenover de ondoordringbare managerstaal van beleidsmakers hoeft geen kinderlijk simpel en inhoudelijk leeg jargon te staan. Schoonheid en originaliteit kunnen de rookgordijnen van het McKinsey-idioom voor eens en altijd wegblazen. Gevoeligheid en gelaagdheid kunnen wel door teflon-taallagen heen beuken. De prachtige ironie van dit alles is dat kunst helemaal nooit per se links was, maar dat woorden in potentie wél krachtig zijn en gevolgen hebben – zozeer dat als de Zijlstra’s en Wiebessen van deze wereld maar vaak genoeg zeggen dat iets links is, het vanzelf zo wordt. Je zou dus kunnen zeggen dat rechts Nederland zichzelf de schoonheid van taal heeft afgepakt. Een nieuw intellectualisme is dan ook geenszins een uitsluitend linkse aangelegenheid.


Ik wens dat kunstenaars en schrijvers niet langer verdacht zijn zodra ze geen winstrekening kunnen presenteren. Hun winst is een samenleving die weerbaar is tegen populisme en ondermijning. Het moet afgelopen zijn met de bezuinigingen op cultuur en onderwijs: laat dit op de formatielijstjes van alle partijen staan. Een nieuw kabinet moet bovendien de geesteswetenschappen in ere herstellen. Niet alleen opruiende woorden doen er toe: de hele huidige destabilisatie van onze democratie (wat ik daar ook mee moge bedoelen) is een rechtstreeks gevolg van taalverminking en -vernietiging. Ik zie uit naar overheidscampagnes die kinderen oproepen om Geschiedenis, Nederlands of Theologie te studeren. Zou dat geen mooie verkiezingsbelofte zijn?"

De DJ met maar één, grijsgedraayde plaat

Afgaande op het gebruik van depreciërende of zodanig bedoelde concepten als 'het clubje antiracismeactivisten', 'de culturele wereld', 'de huidige generatie activisten', 'de kernstukken van de intersectionele Catechismus' en 'de postmoderne, welhaast religieuze overtuiging', behoort de zich als 'neerlandicus en journalist' afficherende columnist Elma Drayer zelf tot wat zij, met het schuim van haar verontwaardiging op de lippen, 'de structuurdenkers' noemt.

Woorden als 'weer' en 'opnieuw', en vooral het (ik durf het bijna niet te zeggen) vrijwel systematisch gebruik van op niets gebaseerde, quasi-kwantitatieve generalisaties 'Veruit de meeste', en niet te vergeten de op nog minder feitelijkheden gebaseerde veronderstellingen met betrekking tot wat anderen van mening zouden kunnen zijn ('Het zal op de geadresseerden geen indruk maken', bijvoorbeeld) maken duidelijk dat La Drayer tot op het bot versysteemd is, met daarbij de kanttekening dat het een bijzonder idiosyncratisch systeem is met Drayer als bleekwit middelpunt, een melkweg zonder andere sterren.

Dat alleen zou reden zijn haar een bijscholingscursus aan te bevelen, maar daar komt nog bij dat veel van de door haar geproduceerde zinnen getuigen van een zo grote logische brokkeligheid ('Want heel begrijpelijk hoor [...]. Maar [...]') dat ik me af ga vragen wanneer dat dan wel was, dat ze haar diploma behaalde. Zo schrijft ze tussen haakjes: 'Tip: scan een tekst op termen als "structureel", "systeem" en "institutioneel", tien tegen één dat je iemand treft die het gedachtengoed is toegedaan.'

Dat 'tien tegen één' getuigt van de systematiek van het noodlot, de loterij of de roulettetafel, niet van zelfs maar het begin van een vorm van gedegen onderzoek (ja ja, het is maar een column, maar dat genre heeft ook z'n grenzen van betamelijkheid en grondeloosheid). Iets dergelijks geldt voor 'scannen', wat volgens de dikke Van Dale van alles kan betekenen maar door Drayer overdrachtelijk wordt gebruikt in de zin van 'snel nakijken, diagonaal lezen'. Het woordenboek, waarin de woorden structureel', 'systeem' en 'institutioneel' ook voorkomen – dit wellicht tot Drayers eenvoudig te wekken verbazing – geeft er ironisch genoeg als voorbeeldzin bij: 'de krant scannen', iets wat ik onder invloed van het aftandse proza dat door Drayer wordt geproduceerd, geneigd ben in toenemende mate te doen, ware het niet dat er in dezelfde krant het overheerlijk antidotum is van de uitmuntende columns van Sheila Sitalsing.

Maar wat ik wilde zeggen? Dit: als je een tekst zo scant, kom je niemand tegen, ongeacht wat Drayer ervan denkt. Bijscholing zou haar om nog een reden goed doen: de 'huidige generatie' neerlandici en de neerlandici die thans in opleiding zijn, hebben heel wat meer kaas gegeten van distant reading dan Drayer pretendeert in huis te hebben. Dat blijkt onder meer uit onderzoek dat Saskia Pieterse met anderen heeft gedaan naar diversiteit van personages in Nederlandse romans. Maar: ik weet eigenlijk niet of ik haar wel als voorbeeld mag noemen. Zij is mijn collega, dus is kan bevooroordeeld zijn. Daarbij behoor ik tot een andere generatie dan zij (beleefdheid verhindert me hier met leeftijden voor de dag te komen), en ik weet zeker dat ik tot een andere generatie behoor dan de studenten die nu aan de UU en elders Nederlands studeren en rijkelijk voorzien worden van elementaire en nadere kennis op het gebied van de digitale humaniora.

Overigens is het mij niet duidelijk waarom mijn collega in dezelfde krant waarin Drayer haar eigen single maar blijft pluggen, eerst werd aangeduid als wat ze qua professie daadwerkelijk is en in welke hoedanigheid ze ook schreef: universitair docent moderne Nederlandse letterkunde, maar door Drayer neer of weg wordt gezet als 'Utrechtse letterkundedocent'. De specifieke aanduiding van het vakgebied van mijn collega is van belang in het licht van het onderwerp dat zij in haar heldere artikel bespreekt: ze refereert aan de geschiedenis van moderne Nederlandse letterkunde (die, zoals Drayer zich misschien nog herinnert, diep in de negentiende eeuw begint) om de visie te schetsen die zij heeft op een hedendaags en deels letterkundig onderwerp, dat ik hier maar even kort door de bocht noem: de zaak Gorman-Rijneveld. Daarbij teken ik aan dat de letterkundige van vandaag eigenlijk al lang een taal- en cultuurkundige is: wie nu Nederlands studeert, volgt de opleiding Nederlandse taal en cultuur.

Tot slot: hoe dol is het om een wetenschapper te verwijten de regelmatigheden te onderzoeken die schuilgaan onder de oppervlakte van het alledaagse, de patronen na te trekken en bloot te leggen die in de wereld verborgen kunnen zijn, met andere woorden: de werkelijkheid te duiden. De neerlandicus, voor alle duidelijkheid, richt zich vooral op het Nederlands, met name op het communicatieve en culturele aspect van dat stuk werkelijkheid. En geloof het of niet: daar zitten allerlei patronen in.

Hoe dom is het de wetenschapper te verwijten te werken met systematiek, met methoden, in disciplinaire kaders (let op het meervoud). Dat je dit anno 2021 nog moet uitleggen. Dan hebben we nog wel meer dan een heuveltje te gaan.

donderdag, maart 11, 2021

De roman - niet de serie

De roman, het is bekend, wordt regelmatig dood verklaard, of anders wel geacht stervende te zijn. Dit ondanks de niet aflatende stroom van romans die, tot op de dag van vandaag, blijven verschijnen en ook bewonderd, geprezen en bejubeld worden. Niet elke roman wordt door iedereen goed bevonden, ook dat is niets nieuws, maar zelfs een boek als De avond is ongemak weet bewonderaars te enthousiasmeren.

Onlangs was ik zelf als lezer helemaal in de ban van Douglas Stuarts met de Booker Prize 2020 bekroonde debuutroman Shuggie Bain (2020). En, noem het een moment van onnadenkendheid, ik dacht ter beschrijving van mijn leesplezier aan een vergelijking met het binge'n van een televisieserie, vooral om woorden te geven aan mijn drang om – voor, tussen en na de dagelijkse beslommeringen – steeds weer verder te lezen in dat lekker lange en dramatische en fel-realistische verhaal.

Maar nu heeft een heel ander stuk literatuur me bij de kladden, of lurven: de in september 2020 her-uitgegeven debuutroman Divorcing (1969) van Susan Taubes (1928-1969). Het is haar enige roman gebleven.

Divorcing heeft, bijna zonder overdrijving, niets gemeen met Shuggie Bain, of het moet zijn dat beide boeken gebaseerd zijn op autobiografisch materiaal. Maar welke roman is dat niet? En: dat materiaal kent nauwelijks overeenkomsten. Stuart werd pas zeven jaar na Taubes' dood geboren, en niet in Hongarije maar in Glasgow, Schotland, niet als vrouw, niet voor de Tweede Wereldoorlog, niet als hetero, niet als Jood, niet in een intellectueel milieu en misschien zelfs niet als schrijver. Ook verschilt de uitwerking door beide auteurs van hun materiaal tot een roman hemelsbreed.

In Shuggie Bain springt het verhaal lustig door de tijd heen, maar de grote perioden zijn expliciet aangegeven, en de vertelling blijft steeds van dezelfde, klassieke trant, met een rotsvast gevestigde  impliciete auctoriale vertelinstantie die de boel keurig regisseert en het licht nu eens op dit, dan weer op een ander personage zet.

Divorcing daarentegen (voorzichtig: ik ben nog niet eens halverwege met lezen) is een weelderig woekerend, schijnbaar vormeloos rif of oerwoud van tekstsoorten en vertelwijzen en tijdvakken en werkelijkheden, een schromeloos amalgaam van klassieke vertelkunst, directe of indirecte monologen, brieffragmenten, overdenkingen, descripties, dialogen, dromen, hallucinaties, theaterbrokken, essayistische flarden, retroversies, surrealistische scènes en metafictionele passages, om maar een begin van een opsomming te maken. Maar toch wekt deze roman niet de indruk een geforceerd, theoretisch onderbouwd, literair experiment te zijn; het is geen opzettelijke constructie, geen opzichtig spel met de fictionele mogelijkheden. Deze roman moest zo zijn als ze is, zoals ook Jennifer Schaffer zegt aan het eind van een prachtige, uitgebreide, borende beschouwing in The Nation:

It can sometimes seem as though the highest goal for a novel in our time is to be made into a television series. The result has been a procession of novels that read almost like background material for a script: plotted with the aim of being binged, more developed than written, more consumed than read. The reasons for this shift –t he narrowing of possibilities for economic sustainability in the arts, the mass screen-addiction with which analog art forms have been forced to contend – are obvious and therefore uninteresting, as are most of the results. But the power of a reissued novel, especially a mostly forgotten novel by an author long dead, lies in part in its ability to remind us of other goals, other purposes, other conditions for creation. In our era of made-for-adaptation fiction, Divorcing is thrillingly set apart by its manipulation of and deep faith in, the novel as a form. Taubes draws together a tangle of realities and perspectives that could not fit into a medium any less forgiving or less malleable than one lacking in all practical restrictions except that it must take the form of words on pages, bound together in some set order. It has been a while since I last read a novel that gave off that incandescent quality of needing to be exactly what it was, of being unsuitable for any other medium. I had almost forgotten how good it feels.