zaterdag, juni 06, 2020

Hardnekkige framing op lexicaal niveau

In De groene van 4 juni las ik in de rubriek 'In Den Haag' een stuk van Aukje van Roessel onder de titel 'Hardnekkig'. Het handelt, afgaand op het begin van de laatste alinea, over "Pelsdierenhouders, veehouders, eigenaren van slachterijen en het CDA" en de verbanden daartussen die door het coronavirus scherper aan het licht komen (altijd handig als iemand d'r eigen stuk samenvat). 

Maar deze hermeneut heeft de eigenaardige afwijking dat hij zich vaak in eerste instantie aangetrokken voelt door de inhoud van een tekst – zoals ook in dit geval –, maar in tweede instantie wordt afgeleid door iets in de vorm ervan – zoals ook in dit geval. Dat gebrek wordt versterkt door dat hij, althans als hij zijn professionele pet even opzet, anno heden, samen met een zeer des communicatie kundige collega, tot over zijn spreekwoordelijke oren gedompeld is in het zalige bad van de stilistiek, of beter: de cursus 'Stilistische analyse van Nederlandse teksten', het slotstuk van Verdiepingspakket 1: "Nederlands: de taal en het gebruik" van de BA-opleiding Nederlandse Taal en cultuur van de UU (U weet wel, die van de sol iustitiae illustra nos). Deze aberratie leidt ook tot het struikelen over wervend bedoelde zinsnedes als deze:


en deze:


Maar terug naar Van Roessel in De groene. De column begint met een mededeling over de coronabesmetting van mensen door nertsen. Vervolgens gaat de tekst over slachthuizen als tweede situatie met dier-op-mens-besmetting. In de derde alinea gaat het over "deze twee sectoren". Die woordgroep wordt geƫxpliciteerd als: "de pelsdierhouderij en de slachterijen", en deze twee worden vervolgens samengenomen onder de abstracte noemer "beide bedrijfstakken". Het is steeds duidelijk waar het over gaat, en de woordkeus is aangenaam gevarieerd.

In het vervolg van de tekst komt eerst de nertsindustrie ter sprake met achtereenvolgens de aanduidingen: "het bedrijfsmatig houden van nertsen", "het houden van pelsdieren", "pelsdierhouders", "pelsdierenhouders", "de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders" en "pelsdierenhouders".

Daarna komt de andere bedrijfstak ter sprake met "de slachterijen", "consumptievlees", "vlees", nog eens "vlees", "slachterijen", "consumptiedieren" en "de stallen waarin al die miljoenen varkens, koeien en kippen zijn gehuisvest".

In de slotalinea komt alles samen in de prachtige woordgroep "Pelsdierenhouders, veehouders, eigenaren van slachterijen en het CDA". EĆ©n pot nat. Een vleugje ironie van Van Roessel. Maar waar ik over struikel is dat over die nertsen niets anders wordt gezegd dan dat ze worden ge-"houden". Die dieren worden kennelijk niet gefokt, niet gevangengehouden, niet opgehokt in kleine kooitjes en vooral worden ze kennelijk niet gedood, omgebracht, vermoord, vergast, of doodgeschoten met een pin door hun kleine hersentjes. Nee, er staat dat ze worden ge-"houden". Een pertinente leugen. Geen enkele nerts wordt door een edelpelsierenslachter gehouden: ze gaan er allemaal aan zodra hun vachtje mooi is, ze gaan kapot, ze worden gedood en gesloopt. Terwille van de mode-industrie.

Bijenhouders houden van bijen en houden hun bijen, zoals duivenhouders hun duiven en melkveehouders hun melkvee. Maar pelsdierenhouders is het louter om de pels te doen, het dier is afval, bij de geboorte al dode materie; en zelfs de pels houden ze niet; die verkopen ze. Kortom: edelpelsdierenhouders zijn slachters. Zo zouden ze ook genoemd moeten worden: "pelsdierenslachters". En laat dat "edel" maar weg. Noem het beestje bij zijn naam.