Voor een af en toe nog Kopland lezende Giacometti-fan is het wel verwarrend om, even een paar daagjes met dochter uitwaaiend en shoppend in Parijs, dit tegen het dommelige lijf te lopen:
Wat je niet op deze foto ziet, is de onwaarschijnlijk grote menigte agenten van politie die men daar met bussen tegelijk had opgetrommeld terzij des generaals. Naar ons later bleek was dat ter gelegenheid van de veiling van het interieur van YSL die de dag na onze passage zou plaats gaan vinden. L'argent des autres, c'est le moindre de mes soucis, om Couperus maar weer eens aan te halen.
donderdag, februari 26, 2009
zondag, februari 08, 2009
Typografie e.t.q.
Uit doorgaans goedgeïnformeerde hoek werd me aangeraden de bundel De zieken breken (Contact, Amsterdam-Antwerpen 2008) van Wouter Godijn eens te bezien in het kader van WoepS. Een interessant, om niet te zeggen: prolematisch geval; en daar is het precies om te doen, met die lange en/of verhalende gedichten. Maar hier en nu wil ik stilstaan bij het uiterlijk van het boek.
Als je de bundel (?) hebt gelezen, zie je pas dat de vormgeving van de voorkant niet alleen maar voor de mooiïgheid is (de boekverzorging is van Melle Hammer). Dat de woorden zieken en breken (af)gebroken zijn, is relevant in het licht van hun betekenis, die in de bundel natuurlijk nog verder wordt uitgewerkt. Dat zieken zwart en breken rood is, weerspiegelt een tweedeling die ook in de bundel te zien is. Dat de hoofdletter G én gebroken, én deels zwart - deels rood is, zegt ook wel wat; net als het gegeven dat de auteur zowel Godijn heet als ook onder die naam als personage in deze poëzie een (hoofd)rol speelt (zoals, naar ik vernam, ook in ander werk). En bij dat alles komt natuurlijk dat Wouter Godijn, niet alleen het personage, maar ook de auteur, ziek is (MS). Het omslag, en meer nog de Franse titel, laat zich dan ook tevens lezen als een beangstigende volzin: De zieken breken Wouder Godijn (waarbij de zieken een tot meerdere personages versplinterde ziekte is, of zelfs: een versplintering van de zieke, Wouter Godijn).
Als gezegd: die typografische tweedeling zie je in de bundel terug. Om te beginnen in de inhoudsopgave:
Geen een-voudige tweedeling is het, want er is meer dan alleen zwart en rood, en schreefletters en schreefloze letters. Van de afdeling 'De zieken spreken' is alleen de afdelingstitel rood, van 'De zieken leggen Wouter Godijn het zwijgen op en spreken verder' zijn ook de gedichttitels rood gezet. Inderdaad: de verbeelding van een progressieve ziekte.
Er is in deze bundel nog veel meer te genieten op typografisch gebied. Ik noem hier slechts twee zaken (koop de bundel zelf om de rest te zien en de gedichten te lezen, en laat me even weten: is het een bundel of een (één) gedicht'). De afdelingstitel 'De zieken spreken' is in een Telegraafgrote schreefletter (contradictio in terminis) in dieprood gezet, en past niet op de pagina: het woord 'spreken' (nota bene) is op pagina [13] midden in de tweede e gebroken en gaat pas verder na het eerste gedicht van die afdeling, op pagina [16]. Zetter, drukker en binder hebben dat perfect uitgevoerd!
De verdeling van rode en zware inkt is, tot slot, in de bundel wat anders dan in de inhoudsopgave. Een fijnzinnig extraatje voor de lezer ten einde toe is de 'Epiloog' die, anders dan in de inhoudsopgave, niet in zwart, maar in een verzoenende vermenging van rood en zwart, in een diep rouwig paars is gedrukt.
Deze uitgave deed me teruglopen naar de boekenkast; de gewone boekenkast, niet het zelf getimmerde en viltgevoerde kastje met zeldzame, oude en/of bijzondere uitgaven. In de gewone kast zijn gewone uitgaven van gewone uitgevers te vinden die bijzonder zijn vormgegeven. Van een min of meer private press kan je zoiets wel verwachten (Exponent, De Avalon Pers, Uitgeverij Herik), maar van reguliere producenten valt het me - wie weet wel steeds vaker - vrolijk op. En dan bedoel ik niet des Bezigen Bij's uitgave Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen van Tonnus Oosterhoff (2002; Piet Schreuders), waarin de dichter quasi met een pen heeft geschreven door het drukwerk heen (beetje flauw); noch Meulenhoff-Manteau's Ik, en andere gedichten van Erik Spinoy (2007; Herman Houbrechts), waarin behalve dergelijk penwerk en verdergaande, Bezette stad-achtige maaksels, ook grijze afdelingscheidende pagina's met witte motto's te vinden zijn, en dat een geestig omslag heeft: zesmaal zelfgenoegzaamgroot ik, op de voorkant, in rode schaduwletters op een blauwe ondergrond.
Zie een Contact-uitgave als Krang en zing van Piet Gerbrandy (2006; Melle Hammer), die de inhoudsopgave, fraai gevormd, in twee kleuren op het voorplat heeft staan inclusief paginanummers, en in spiegelschrift en andere kleuren en zonder die nummers op het achterplat, waar nog bijkomt dat binnenin de gedichten geen titels hebben, maar bodems, in vette zwarte schreeflozen (helaas op een beetje glanzend papier; dat vond ik op school al niet fijn lezen in Raamwerk en zo).
Zie Querido's Totaal witte kamer van Gerrit Kouwenaar (2002; Kees Nieuwenhuijzen). Die is van een schone eenvoud, de meester volkomen waardig: matzwart omslag met flappen, titel en dergelijke in een hoek van 45 graden, schreeflozen, lichtblauw en wit, gestyleerde o in totaal, ook op de titelpagina; binnenwerk lekker ruim op het papier, dikke schreefloze initialen bij een tekstletter met schreef, en lichtblauwe afdelingstitels.
Niet te vergeten van Contact De grote verdwijntruc van Onno Kosters (2007; Melle Hammer), waarin uitbundig gespeeld wordt met allerlei lettergrootten, schreven en cursiveringen, waarin een gedicht op z'n kant staat, waarin twee soorten papier verwerkt zijn, en waar de tekst al begint aan de binnenkant van het omslag, waar namelijk de motto's staan afgedrukt.
Ook aardig is van De arbeiderspers Infauste dienstprognose door Rob Schouten (2000; Jaap Meijer), dat typografisch misschien niets bijzonders biedt (nogals klassieke opmaak met de Scala), maar in een dun kartonnen kaft steekt dat de bundel tot een ambtelijke archiefmap maakt (stofmapblauw met etiket erop). Dan heb je iets anders dan alleen maar een dichtbundeltje in handen.
En natuurlijk de Prometheus-uitgave Resitent van Saskia de Jong (2006, Michaël Snitker), met een bloedrood schreefloos lettertje gedrukt op chirurgengroen papier, gestoken in een klinisch plastic stofomslag.
Kunst- en dichtwerk.
Als je de bundel (?) hebt gelezen, zie je pas dat de vormgeving van de voorkant niet alleen maar voor de mooiïgheid is (de boekverzorging is van Melle Hammer). Dat de woorden zieken en breken (af)gebroken zijn, is relevant in het licht van hun betekenis, die in de bundel natuurlijk nog verder wordt uitgewerkt. Dat zieken zwart en breken rood is, weerspiegelt een tweedeling die ook in de bundel te zien is. Dat de hoofdletter G én gebroken, én deels zwart - deels rood is, zegt ook wel wat; net als het gegeven dat de auteur zowel Godijn heet als ook onder die naam als personage in deze poëzie een (hoofd)rol speelt (zoals, naar ik vernam, ook in ander werk). En bij dat alles komt natuurlijk dat Wouter Godijn, niet alleen het personage, maar ook de auteur, ziek is (MS). Het omslag, en meer nog de Franse titel, laat zich dan ook tevens lezen als een beangstigende volzin: De zieken breken Wouder Godijn (waarbij de zieken een tot meerdere personages versplinterde ziekte is, of zelfs: een versplintering van de zieke, Wouter Godijn).
Als gezegd: die typografische tweedeling zie je in de bundel terug. Om te beginnen in de inhoudsopgave:
Geen een-voudige tweedeling is het, want er is meer dan alleen zwart en rood, en schreefletters en schreefloze letters. Van de afdeling 'De zieken spreken' is alleen de afdelingstitel rood, van 'De zieken leggen Wouter Godijn het zwijgen op en spreken verder' zijn ook de gedichttitels rood gezet. Inderdaad: de verbeelding van een progressieve ziekte.
Er is in deze bundel nog veel meer te genieten op typografisch gebied. Ik noem hier slechts twee zaken (koop de bundel zelf om de rest te zien en de gedichten te lezen, en laat me even weten: is het een bundel of een (één) gedicht'). De afdelingstitel 'De zieken spreken' is in een Telegraafgrote schreefletter (contradictio in terminis) in dieprood gezet, en past niet op de pagina: het woord 'spreken' (nota bene) is op pagina [13] midden in de tweede e gebroken en gaat pas verder na het eerste gedicht van die afdeling, op pagina [16]. Zetter, drukker en binder hebben dat perfect uitgevoerd!
De verdeling van rode en zware inkt is, tot slot, in de bundel wat anders dan in de inhoudsopgave. Een fijnzinnig extraatje voor de lezer ten einde toe is de 'Epiloog' die, anders dan in de inhoudsopgave, niet in zwart, maar in een verzoenende vermenging van rood en zwart, in een diep rouwig paars is gedrukt.
Deze uitgave deed me teruglopen naar de boekenkast; de gewone boekenkast, niet het zelf getimmerde en viltgevoerde kastje met zeldzame, oude en/of bijzondere uitgaven. In de gewone kast zijn gewone uitgaven van gewone uitgevers te vinden die bijzonder zijn vormgegeven. Van een min of meer private press kan je zoiets wel verwachten (Exponent, De Avalon Pers, Uitgeverij Herik), maar van reguliere producenten valt het me - wie weet wel steeds vaker - vrolijk op. En dan bedoel ik niet des Bezigen Bij's uitgave Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen van Tonnus Oosterhoff (2002; Piet Schreuders), waarin de dichter quasi met een pen heeft geschreven door het drukwerk heen (beetje flauw); noch Meulenhoff-Manteau's Ik, en andere gedichten van Erik Spinoy (2007; Herman Houbrechts), waarin behalve dergelijk penwerk en verdergaande, Bezette stad-achtige maaksels, ook grijze afdelingscheidende pagina's met witte motto's te vinden zijn, en dat een geestig omslag heeft: zesmaal zelfgenoegzaamgroot ik, op de voorkant, in rode schaduwletters op een blauwe ondergrond.
Zie een Contact-uitgave als Krang en zing van Piet Gerbrandy (2006; Melle Hammer), die de inhoudsopgave, fraai gevormd, in twee kleuren op het voorplat heeft staan inclusief paginanummers, en in spiegelschrift en andere kleuren en zonder die nummers op het achterplat, waar nog bijkomt dat binnenin de gedichten geen titels hebben, maar bodems, in vette zwarte schreeflozen (helaas op een beetje glanzend papier; dat vond ik op school al niet fijn lezen in Raamwerk en zo).
Zie Querido's Totaal witte kamer van Gerrit Kouwenaar (2002; Kees Nieuwenhuijzen). Die is van een schone eenvoud, de meester volkomen waardig: matzwart omslag met flappen, titel en dergelijke in een hoek van 45 graden, schreeflozen, lichtblauw en wit, gestyleerde o in totaal, ook op de titelpagina; binnenwerk lekker ruim op het papier, dikke schreefloze initialen bij een tekstletter met schreef, en lichtblauwe afdelingstitels.
Niet te vergeten van Contact De grote verdwijntruc van Onno Kosters (2007; Melle Hammer), waarin uitbundig gespeeld wordt met allerlei lettergrootten, schreven en cursiveringen, waarin een gedicht op z'n kant staat, waarin twee soorten papier verwerkt zijn, en waar de tekst al begint aan de binnenkant van het omslag, waar namelijk de motto's staan afgedrukt.
Ook aardig is van De arbeiderspers Infauste dienstprognose door Rob Schouten (2000; Jaap Meijer), dat typografisch misschien niets bijzonders biedt (nogals klassieke opmaak met de Scala), maar in een dun kartonnen kaft steekt dat de bundel tot een ambtelijke archiefmap maakt (stofmapblauw met etiket erop). Dan heb je iets anders dan alleen maar een dichtbundeltje in handen.
En natuurlijk de Prometheus-uitgave Resitent van Saskia de Jong (2006, Michaël Snitker), met een bloedrood schreefloos lettertje gedrukt op chirurgengroen papier, gestoken in een klinisch plastic stofomslag.
Kunst- en dichtwerk.
Abonneren op:
Posts (Atom)