dinsdag, december 06, 2016

Vertalen

Als het niet hoeft, lees ik geen vertalingen. Dante lees ik dus alleen maar in vertaling. Mijn Italiaans is nog niet eens toereikend om bij Roberto's een aardbeienijsje te bestellen. "Twee bolletjes, graag. Nee, dank u, zonder slagroom". En dan houd ik nog niet eens van aardbeienijs.

Milton lees ik liever in vertaling. Niet omdat ik in het Engels geen ijsje kan bestellen, maar omdat Miltons Engels, in het bijzonder zijn zinsconstructies en zijn vocabulaire, van dien aard is dat ik Het paradijs verloren sneller en veel beter begrijp wanneer mogelijke hindernissen voor me zijn geslecht terwijl ik ze in een goede vertaling toch in een staat kan lezen die zo goed mogelijk equivalent aan het origineel is. Gemak dient de mens, zou mijn moeder zeggen.

En dan, zoals in het geval van Dante of Milton, vaar ik absoluut blind op de vertaling; ik neem er niet eens het origineel bij. En, ja, ik kijk dan wel even naar wie de vertaling heeft gemaakt. En dan lees ik 'm alsnog. Frans? Ongeveer eenzelfde pak van een vergelijkbaar laken soms. Flauberts Bovary bleek te hoog gegrepen met al die minutieuze, realistische beschrijvingen, maar Modiano, Claudel en Camus gaan er origineel in als koek. Korte zinnen, helder vocabulaire.

Als het niet echt nodig is, of lijkt te zijn, dan lees ik dus liever het origineel. Nou geniet ik - achteraf!, laat dat duidelijk zijn - van een best wel brede opleiding, al was het maar doordat mijn moeder bang was dat ik geen kei zou zijn in wiskunde. Resultaat van deze ouderlijke voorwaartse vlucht was de gedachte: hoe meer taal, hoe beter de (hoop op de) kans op enig succes. En verdomd, alsof het darten-voor-slechtzienden was: Nederlands, Duits, Engels, Frans, Latijn en Grieks, dat zat allemaal in mijn post-babyboom-pakket, maar (Gott was kennelijk toch nog niet dood, wel barmhartig) Duits mocht ik na twee jaar al laten vallen; en ook dat kwam, wellicht, mede door mijn moeder, want als er iemand een grenzeloze teringhekel had gekregen aan Duitsers en aan alles wat maar in de verte op iets Duits' en Duitstaligs leek, dan wel die achttienjarige schone die haar bloedeigen stad (Rotterdam, of all places) had moeten ontvluchten anno 1940, de stad waar haar lief woonde en aanvankelijk bleef (totdat hij in de bossen onderdook voor de Arbeitseinsatz).

Nu ja, het kwam nog goed. Het is niet gelukt me een hekel te laten krijgen aan Duitsers of Duitse taal en cultuur. Sorry, Mutti. Dus lees ik nu Juli Zehs Spieltrieb. Een overdonderend mooi boek, weet ik nu al, net over de helft. Hoewel het speelt in en handelt over de nabije actualiteit - de wereld van 2004 en al haar problemen zijn nog lang niet verdwenen immers - zijn de hoofdpersonages tegelijk zo vergroot, dat ik steeds op twee sporen lees, dat van het meegesleept worden en het me verbazen over dat meeslepende (en als ik het uit heb, wil ik nu al Robert Ankers Oorlogshond herlezen). En de taal, de taal van Zeh is fenomenaal. Razendlange zinnen weet ze feilloos te construeren zonder aan zeggingskracht in te boeten, en steeds ook weer gooit ze er korte brokken tussendoor, zodat het geheel een weergaloos ritme krijgt.

Maar: argwanend jegens de ware effectiviteit van het kortdurend onderricht dat ik genoot van de heer Wachter op 's Rijks Scholengemeenschap Schoonoord te Zeist, heb ik naast m'n prachtige papieren pocketuitgave uit 2011 toch ook een digitale Nederlandse uitvoering aangeschaft. Voor de zekerheid; om geen dingetjes te missen wanneer ik daarover zorgen heb althans; ik gebruik, met andere woorden, de e-boek-vertaling heel oneerbiedig en oneigenlijk als een ad hoc-woordenboek.

Dusdoende stuitte ik op de volgende, mijns inziens niet volledig goed geslaagde vertaling van een passage uit een vrij cruciaal hoofdstuk vlak na het midden van het boek.
Kurz nach Schulschluss, genau in der Sekunde, da ein einzelner Sonnenstrahl aus dem leeren Himmel schoss und am Dachfirst von Ernst-Bloch [zo heet de school] die doppelseitige Klinge wetzte, ging Höfi [de geschiedenisleraar] in die Knie und drückte sich mit beiden Beinen ab.
In de vertaling is dat:
Kort na het einde van de lessen, precies op het ogenblik dat één enkele zonnestraal uit de lege hemel schoot en de scherpe kanten van de nok van het Ernst Bloch aan beide zijden deed glanzen, zakte Höfi door zijn knieën en zette zich met beide benen af.
Zonder dat ik het beter kan vertalen, vraag ik me toch af waarom een seconde tot een ogenblik geworden is, waarom een tot één moest worden, maar vooral waarom dat hele beeld van het tweesnijdend zwaard dat aan de nok wordt gewet, aan gort is gegaan. Dat glanzen slaat als een drol op een sluisdeur in deze context. Höfi jaagt zichzelf, welbewust, maar daartoe door uiterste wanhoop gedwongen, over de kling. Wat, in des hemels naam, zijn hier de scherpe kanten van de nok die ook nog eens aan beide zijden in het zonnetje liggen te glanzen? De binnen- en de buitenzijde van de linker- en de rechterkant? Er wordt helemaal niet geglansd hier. Er wordt gewet. Het helse zwaard, de hemelse kling is plots getrokken en wordt gescherpt voor het eindoordeel, dat in een flits wordt geveld.

Geen opmerkingen: