Daar werd ik wel zeer vroolijk van. Die avond over met Ali Smith gisteren in de Amstelkerk. Ik was nog nooit eerder in die kerk geweest. Mooi ding, in een heel leuke omgeving. Bijzonder druk was het (net als eergister bij de presentatie van Geert Buelens' grote cultuurgeschiedenis van de jaren zestig, maar dat was niet in een kerk, en ook was Ali Smith er niet bij, terwijl zij in Autumn heel uitgebreid vertelt over Pauline Boty, die Geert in zijn magnum opus maar eenmaal vermeldt, op pagina 380).
Wat kan die Smith enerverend, razendsnel en feilloos, en met mooie modulaties voordragen uit haar eigen werk. Verrassend, dat hoge tempo. Ik lees haar veel langzamer. En wat een gedrevenheid, wat een vrolijke gedrevenheid die deze schrijfster - die zich zeer bewust is van de lamentabele staat van de wereld anno heden - ten toon spreidt, ook wanneer ze over haar werk en opvattingen vertelt, gisteren terecht vooral over het kwartet seizoens-romans dat nu in aanbouw is en waarvan ze elk deel zo snel mogelijk na afronding in de winkel wil hebben, niet pas na een jaar, maar al na zes weken (ik meen echt dat ze dat zei, zes weken).
Wat een wervelwind aan ideeën en wat luchthartigheid ook. Een schrijver, zei ze onder andere, is als een vogeltje: als het van de tak springt, vertrouwt het erop dat het gaat vliegen; zoiets. Want iedere roman begint met niets. Gelukkig zitten haar romans boordevol als ze bij mij belanden.
Het experimentele karakter van haar werk vindt ze wel meevallen. Ze is, zo zei ze gisteren, in dat opzicht wel mild. En: "I'm a lucky inheritor of modernism." Met een rotsvast vertrouwen in de kracht van de roman, meer nog: de kracht van het vertellen. De beste manier om de waarheid te leren kennen en onderscheiden, is het lezen van fictie.
Maar daar was het me eigenlijk niet om te doen. Meer om wat er op de foto staat (klik om te vergroten). En dan nog niet eens het boek, Winter, want daar kan ik nog niets over zeggen, want ik ben pas op de helft (maar ik mag wel alvast zeggen dat het een razende roman is, met heerlijk eigenzinnige, niet gemakkelijke personages, om maar iets te noemen) (Smith zei trouwens dat ze met de herfst was begonnen, omdat ze dan lekker met de zomer kon eindigen). Bovendien is het omslag op de foto niet goed: er hoort nog een stofomslag bij, halve hoogte van het boek, met een repro van een iPad-schilderij van David Hockney, maar dat laat ik eraf tijdens het lezen, opdat het langer heel blijve, want het boek gaat van hand naar tafel naar hand naar andere tafel naar hand naar tas naar hand naar hoofdkussen en zo verder.
Het was me eigenlijk te doen om het bonnetje dat de gasten gister kregen bij hun toegangskaartje: zo'n viltig kartonnen, rechthoekig, roze kaartje met erop gedrukt in vette schreeflozen: Consumptie; zo'n kaartje, met links en rechts een perforatierandje, karteltjes die mijn geest regelrecht doorsturen naar de groene trommel van gemoffeld metaal waar een hele rol van die kaartjes, uitgerold minstens tientallen meters, op fascinerend cyclindrische wijze in verscholen zat.