Het vak ‘Lezen, en laten lezen’, waarin onder meer gebruik werd gemaakt van Naar de letter (1995), het handboek editiewetenschap van Marita Mathijsen, is inmiddels al een aantal jaar geschrapt uit het BA-curriculum Nederlandse Taal en Cultuur van de UU. En nu zie ik dat de destijds al zeer-, en later zelfs hooggeleerde auteur van dat handboek het niet meer eens is met haar eigen voormalige, wetenschappelijk gefundeerde standpunt; een geharnast vakstandpunt, dat ik jarenlang devoot onder studenten verspreid heb: een wetenschappelijk verantwoorde editie is per definitie volledig en onveranderd; editeursingrepen zijn alleen toegestaan als er evidente fouten recht te zetten zijn die de historische vorm van de oorspronkelijke tekst geweld aan zouden doen.
Zo was dat, en niet anders. Een kwestie van fatsoen en respect. Respect voor de auteur en voor zijn/haar gezwoeg om de tekst zo goed mogelijk te noteren opdat zijn/haar ideeën en visies, waar het uiteindelijk om gaat, zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen. Fatsoen van de lezer om de schrijver hierin te volgen en op zijn/haar beurt zijn/haar best te doen de schrijver zo goed mogelijk te begrijpen. Er schuilt een beetje Bordewijk in: de schrijver moet niet dalen, de lezer moet klimmen. Dit geldt zeker waar het gaat om historische teksten (en dat zijn inmiddels teksten van voor de Tweede Wereldoorlog, vrees ik). De schrijver kan er als het ware niets aan doen dat literatuur soms zo goed is dat ze lang meegaat en gewaardeerd wordt door docenten en andere enthousiasten, ook al veranderen de taal en de wereld zodanig dat de (latere) lezer er moeite voor moet doen de tekst mede in z’n oorspronkelijke vorm te begrijpen, te verstaan.
In de Volkskrant van 14 april 2018 laat Mathijsen echter een nieuw standpunt optekenen:
Liever een luie lezer dan geen lezer. Hertalen mag. Het is de enige manier om literatuur uit het verleden te redden van de vergetelheid. We leven in een cultuur van haast en snelheid, van korte zinnen. Je kunt niet verwachten dat lezers van nu de tijd nemen voor alle uitweidingen en bijzinnen in literatuur uit vroegere eeuwen. Ze gaan ook niet meer te voet naar Parijs. Ik ben nu zelfs voor inkorten.
Het lijkt er een beetje op dat Mathijsen de krant inmiddels verheven heeft tot een wetenschappelijk platform: ze zette daarin recentelijk ook haar biografiestandaard uiteen. Maar ze heeft haar nieuwe editievisie ook geventileerd in ‘de nieuwste digitale editie’ van haar eigen handboek, ‘in een nawoord’. Hartstikke actueel dus, die krant in die rubriek over mensen die een ommezwaai maken...
... blijkt het te gaan om het onderdeel ‘Vijftien jaar Naar de letter’ (een titel die lijkt te zinspelen op Beets’ Na vijftig jaar’), opgenomen in die digitale edite van de ‘vierde, ongewijzigde oplaag’ van de ‘grijze bijbel’, zoals haar handboek met ironisch ontzag door vakgenoten wordt genoemd. Die ‘vierde, ongewijzigde oplaag’ stamt uit 2010, en is kennelijk ongewijzigd wat betreft de hoofdtekst, maar ze is wel uitgebreid met dat nawoord en dus niet ongewijzigd, maar kortweg gewijzigd (het gaat - dit terzijde - via de krant hollend achteruit met de editietechnische vakkennis).
Terugkijkend op haar oorspronkelijke handboek, constateert Mathijsen anno 2010 in haar handboek: ‘Inkortingen, herspellingen, hertalingen, selectieve variantenapparaten, edities zonder onderzoek van alle aanwezige bronnen wees ik zonder pardon af.’ En: ‘Inmiddels ben ik milder geworden.’
Maar... dat nieuwe, milde standpunt is een herhaling van het standpunt dat ze niet acht, maar al zo’n vijftien jaar geleden, met andere woorden al acht, en niet pas vijftien jaar na het verschijnen van Naar de letter, al had ingenomen, en wel in het artikel ‘Een knieval voor de luie lezer? Hertaling als enig redmiddel historische literatuur’ in Nederlandse letterkunde 8 (2003), nr. 2, p. 116-129. Oud nieuws, dus in de krant.
En: in de krant passen kennelijk niet alle nuances die de wetenschap eigen zijn. In het genoemde vakblad luidt de eerste en belangrijkste van de vijf basisregels die Mathijsen formuleerde en ‘onverbreekbaar’ noemde:
er mag geen hertaling gemaakt worden van een tekst als er geen betrouwbare editie voorhanden is. Voor historici en literair-historici moet eerst de brontekst betrouwbaar uitgegven zijn, voor je mag gaan stoeien. (p. 127; mijn cursief, IDVH)
Ik hoop van harte dat Mathijsen de eerste basisregel nu ook nog even in de krant wil herhalen. Dan kan ook wat mij betreft het speelkwartier voor de tekstbezorgers beginnen, parallel aan het gewone tropenrooster.