In een commentaar bij het nieuws dat een commissie van de KNAW vindt dat het schoolvak en de studie Nederlands aandacht en steun en verbetering behoeven (mee eens, mee eens, driewerf mee eens), noteert Peter Giesen in de Volkskrant van 1 november 2019:
Het is echter zeer de vraag of studenten zich bij een beslissing over hun toekomst laten leiden door geld, zeker niet door zo'n tamelijk bescheiden bedrag.
Deze zin behoeft mijns inziens (het gaat hier dus slechts om een inzicht van een niet institutioneel ingekaderde een-mens adviescommissie) geen steun, maar wel aandacht en herformulering, uitgaande van de opvatting dat de lezer misschien wel kan gissen wat er precies bedoeld wordt maar dat het beter is dat de schrijver precies noteert wat hij/zij bedoelt zodat de lezer niet zijn/haar bedoeling hoeft te raden, en de kans op misverstand op voorhand zo klein mogelijk wordt gehouden (het is een oude opvatting, te vangen onder het hoedje van de significa, een taal- en begripskritiek die onder anderen Frederik van Eeden een warm hart toedroeg).
Het gaat in het citaat trouwens over het volgende: "De commissie bepleit [...] een eenmalige premie van 3 duizend euro voor studenten die zich voor een onderwijsmaster Nederlands inschrijven."
Het lijkt mij helemaal niet 'zeer de vraag' of studenten zich bij een beslissing over hun toekomst zeker niet laten leiden door zo'n tamelijk bescheiden bedrag. Maar dat is wel een mededeling die in de beroerd geformuleerde uiting van Giesen meegebakken is, doordat er in de hoofdzin staat dat iets uiterst onzeker is ('Het is [...] zeer de vraag of [...] door [x]') en in de op ondoorzichtige wijze erachter gemonteerde beknopte zin dat iets anders juist zeker is ('zeker niet door [y]').
Wat Giesen misschien heeft bedoeld, is dit:
Het is echter volgens mij zeer de vraag of studenten zich bij een beslissing over hun toekomst laten leiden door geld, en het lijkt mij zeker niet een juiste veronderstelling dat zij zich daarbij zouden laten leiden door zo'n klein bedrag.
Zo geformuleerd wordt duidelijker dat Giesen in zijn eentje zijn opinie tegenover die van een hele KNAW-commissie stelt - een schoolvoorbeeld van wat je een Drayertje zou kunnen noemen. Dat is een individueel Volkskrantcolumnistenopinietje dat zonder enige vorm van naslag of onderzoek als stellige en algemeen geldige waarheid wordt geponeerd tegenover de uitkomst van een grondige meerkoppige verkenning door deskundigen van een specifieke problematiek.
Giesen had trouwens ook kunnen veronderstellen dat studenten zich bij uitstek laten leiden door geld als ze moeten beslissen welk pad in te slaan naar een toekomst - ze kiezen immers in meerderheid voor opleidingen die min of meer rechtstreeks naar een beroep leiden, terwijl het professionele perspectief van geesteswetenschappelijke studenten minder duidelijk afgebakend is (maar ze doorgaans op zeer interessante posities in de maatschappij terecht komen).
Een parafrase die de strekking van Giesens zin beter weergeeft, kan deze zijn:
Studenten laten zich bij hun studiekeuze volgens mij niet leiden door geld, en als je wilt dat ze zich daar wel door laten leiden moet je ze gewoon echt een heel dikke zak pegels cadeau doen bij aanvang de studie.
De veronderstelling van Giesen dat studenten wel voor een opleiding in een van de geesteswetenschappen zouden kiezen als er een tomeloos onbescheiden bonus aan zou zijn gekoppeld (een fors veelvoud van € 3000) lijkt een opstapje naar een aansporing die in de categorie 'perverse prikkels' zou vallen, een verschijnsel dat een geesteswetenschapper in spe paradoxaal genoeg juist snel zou doorzien (en vermijden en bestrijden).