In de tijd dat in nog in de jury zitting had van de proza-debuutprijs (die in de loop veler jaren onder verschillende namen heeft bestaan en door even zo veel instanties werd gesponsord) had ik soms het lef om een boek, waarvan ik al bij aanvang van het lezen de indruk kreeg dat het niks was noch iets zou kunnen worden als ik verder las, in mijn notities voor het juryberaad te stigmatiseren met L.I., de afkorting van mijn opzettelijke onbeholpen Latijnse aanduiding Lecturus Interruptus, oftewel: afgebroken lectuur (en: de lezer zegt saluut), namelijk: voordat ik het boek geheel uit had gelezen, maar altijd pas nadat ik minimaal 10% van het totaal aantal bladzijden tot me had genomen. De overige juryleden, hoewel dankbaar voor mijn eerlijkheid, pasten deze methode om ergernis te sparen voor belangrijker zaken en om navenant meer tijd over te houden voor leukere bezigheden, niet toe omdat ze haar niet kies vonden jegens de door de auteur geleverde inspanning, ook al vonden ze haar wel begrijpelijk en misschien zelfs navolgenswaard.
Inmiddels, nu de debuutprijs niet meer bestaat, probeer ik me alsnog vrijwillig te plooien naar de mores van die oud-collega-juryleden (ik ben hardleers, maar met mate), ook al heb ik weinig fiducie in de juistheid van de veronderstelling dat een boek, dat aan het begin van de leesgang zo goed als waardeloos lijkt, in het laatste kwart bijvoorbeeld opeens briljant of minstens goed of misschien maar passabel zou kunnen blijken te zijn. Vandaag echter heb ik, nadat ik volgens mijn e-lezer 38% van het boek had gelezen, toch weer een lectuur afgebroken, meer in het bijzonder toen ik me uitermate te ergeren begon aan enkele stilistische eigenaardigheden in combinatie met mijn goed onderhouden weerzin (daar zorgen de nieuwbakken auteurs wel voor) tegen ik-vertellers, zeker als die evident autobiografisch van aard zijn en gelieerd zijn aan een auteur van jeugdige leeftijd, wie het interessant heeft geleken maar weer eens iets te vertellen over hoe het is om, weerspannig en wel, volwassen te worden. Het lezend oog stokte definitief onder invloed van het onbeholpen debutantentaalgebruik, in combinatie met een door een overweldigende hoeveelheid schrijversnavelpluis aan het oog onttrokken zicht op interessante gebeurtenissen en dito personages, om het anders te zeggen.
Zo'n coming-of-age-roman, zo'n adolescentenvertelling waar ik niet doorheen kom, heeft steevast geen interessante verhaallijn, laat staan een iets complexere structuur met meerdere verhaallijnen, en struikelt slechts voort van de ene lullige anekdote naar het andere losse voorvalletje met als kantelpunten 'oh ja, ook dit nog' en 'en toen'. Omdat het perspectief van de jeugdige held of heldin benepen is en het kleine privé-leed toch imponerend moet lijken, ondergaat de vertelling, niet gehinderd door verstandig ingrijpen door een redacteur, een linguïstische botox-behandeling met als hoofdingrediënten een rijke verzameling aan zogeheten intensiveerders. Iets wat niet leuk is, wordt dan dus de hel genoemd, huilen gaat door het leven als janken. En als er geen (vergrotende) synoniemen voorhanden zijn, plakt de zich meestal stierlijk vervelende, als hoofdfiguur van de roman nauwelijks verhulde auteur 69 keer verschrikkelijk voor een bijvoeglijke of bijwoordelijke bepaling, en 298 maal heel, waarvan 38 keer in de vorm van de collatie echt heel. De lezer mocht eens twijfelen. Echt lijkt sowieso het goedkoopste bestanddeel van de literaire pimp-actie want het is niet minder dan 313 maal aan te treffen in het boek dat ik vandaag niet uit las. Nooit heeft er iemand iets alleen gedaan, maar het zijn ze allemaal (69 maal) die het doen en iedereen (78). En wat ze doen, zijn dan vaak dingen (71).
Vaste begeleider van dit ongezond gezwollen proza is een patina van spreektalige stoplappen als trouwens (13), precies (43), weet je wel (46), natuurlijk (67), de of het of een soort (69), dus (174), gewoon (227), wel (245), om nog maar te zwijgen van het ook in alle overdadigheid uit de kroeg bekende ik (500).*
*Naam van de auteur en titel van de betreffende roman zijn bekend bij de redactie.
Vergelijking/Relativering: het net niet geheel betekenisloze, weliswaar functionele maar stilistisch volkomen smaak- en kleurloze woordje is komt er ook 500 maal in voor. Voor Contouren van Rachel Cusk zijn de respectieve frequenties 500 en 211, voor Woeste hoogten van Emily Brontë 500 en 500, voor Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman 500 en 422, voor De geruchten van Hugo Claus 500 en 500, Concept M van Aafke Romeijn 464 en 500, Wij zijn licht van Gerda Blees 500 en 500, Dublinezen van James Joyce 500 en 417, Vertel het iemand van Rachida Lamrabet 500 en 262. Kortom: ik geloof dat mijn e-lezer niet verder tellen kan dan 500... of ik ben hier gestuit op een mij onbekende subliminale literaire limiet.