woensdag, september 22, 2021

Zegswijze

Deze dagen ben ik bezig met het herlezen van de roman De eeuwige jachtvelden (1995) van Nanne Tepper (1962-2012), de heruitgave ervan in één band met De vaders van de gedachte (1998) en De avonturen van Hillebillie Veen (2002) door uitgeverij Pluim in 2018.

Een mooi boekwerk is het. En het is een opmerkelijk samengestelde roman (die werd bekroond met de Anton Wachter-prijs 1996), verdeeld in vier 'boeken' met verschillende vertelsituaties en focalisaties, elk met als motto de tempo-aanduiding van een deel van (tweede versie van) Gustaf Mahlers eerste symfonie. Opmerkelijk van inhoud ook door de uitgebreide beschrijving van de verhouding van een broer en een zusje, alsmede door het gebruik van allerlei middelen door onder anderen die twee. Woest-romantisch, en (dus) moreel volkomen tegen de vleug van het alledaagse.

Onberispelijk Nederlands schreef die Tepper. Daar kunnen niet velen aan tippen. Maar op pagina 188 laat zijn personage Victor, die verder qua schrijfvaardigheid niet voor zijn auctor intellectualis onderdoet, een steekje vallen in een brief van juli 1990 uit Parijs aan zijn moeder. Daar schrijft hij, en ik weet natuurlijk niet of de auteur dit opzettelijk deed (maar ik denk van niet, want verder struikelt Victor voor zover ik kan zien nergens):

Men moet – dat weet ik beter dan geen ander – op de vlucht slaan niet verwarren met een moedig optreden.

Juist in de opvallende, ingelaste zin, die eigenlijk een cliché-wending lijkt te moeten bevatten, gaat Victor onderuit. Ik las er eerst overheen. Maar daar had, denk ik, moeten staan: 'dat weet ik als geen ander'. Nu staat er het tegenovergestelde.

dinsdag, september 14, 2021

Interruptus

In de tijd dat in nog in de jury zitting had van de proza-debuutprijs (die in de loop veler jaren onder verschillende namen heeft bestaan en door even zo veel instanties werd gesponsord) had ik soms het lef om een boek, waarvan ik al bij aanvang van het lezen de indruk kreeg dat het niks was noch iets zou kunnen worden als ik verder las, in mijn notities voor het juryberaad te stigmatiseren met L.I., de afkorting van mijn opzettelijke onbeholpen Latijnse aanduiding Lecturus Interruptus, oftewel: afgebroken lectuur (en: de lezer zegt saluut), namelijk: voordat ik het boek geheel uit had gelezen, maar altijd pas nadat ik minimaal 10% van het totaal aantal bladzijden tot me had genomen. De overige juryleden, hoewel dankbaar voor mijn eerlijkheid, pasten deze methode om ergernis te sparen voor belangrijker zaken en om navenant meer tijd over te houden voor leukere bezigheden, niet toe omdat ze haar niet kies vonden jegens de door de auteur geleverde inspanning, ook al vonden ze haar wel begrijpelijk en misschien zelfs navolgenswaard.

Inmiddels, nu de debuutprijs niet meer bestaat, probeer ik me alsnog vrijwillig te plooien naar de mores van die oud-collega-juryleden (ik ben hardleers, maar met mate), ook al heb ik weinig fiducie in de juistheid van de veronderstelling dat een boek, dat aan het begin van de leesgang zo goed als waardeloos lijkt, in het laatste kwart bijvoorbeeld opeens briljant of minstens goed of misschien maar passabel zou kunnen blijken te zijn. Vandaag echter heb ik, nadat ik volgens mijn e-lezer 38% van het boek had gelezen, toch weer een lectuur afgebroken, meer in het bijzonder toen ik me uitermate te ergeren begon aan enkele stilistische eigenaardigheden in combinatie met mijn goed onderhouden weerzin (daar zorgen de nieuwbakken auteurs wel voor) tegen ik-vertellers, zeker als die evident autobiografisch van aard zijn en gelieerd zijn aan een auteur van jeugdige leeftijd, wie het interessant heeft geleken maar weer eens iets te vertellen over hoe het is om, weerspannig en wel, volwassen te worden. Het lezend oog stokte definitief onder invloed van het onbeholpen debutantentaalgebruik, in combinatie met een door een overweldigende hoeveelheid schrijversnavelpluis aan het oog onttrokken zicht op interessante gebeurtenissen en dito personages, om het anders te zeggen.

Zo'n coming-of-age-roman, zo'n adolescentenvertelling waar ik niet doorheen kom, heeft steevast geen interessante verhaallijn, laat staan een iets complexere structuur met meerdere verhaallijnen, en struikelt slechts voort van de ene lullige anekdote naar het andere losse voorvalletje met als kantelpunten 'oh ja, ook dit nog' en 'en toen'. Omdat het perspectief van de jeugdige held of heldin benepen is en het kleine privé-leed toch imponerend moet lijken, ondergaat de vertelling, niet gehinderd door verstandig ingrijpen door een redacteur, een linguïstische botox-behandeling met als hoofdingrediënten een rijke verzameling aan zogeheten intensiveerders. Iets wat niet leuk is, wordt dan dus de hel genoemd, huilen gaat door het leven als janken. En als er geen (vergrotende) synoniemen voorhanden zijn, plakt de zich meestal stierlijk vervelende, als hoofdfiguur van de roman nauwelijks verhulde auteur 69 keer verschrikkelijk voor een bijvoeglijke of bijwoordelijke bepaling, en 298 maal heel, waarvan 38 keer in de vorm van de collatie echt heel. De lezer mocht eens twijfelen. Echt lijkt sowieso het goedkoopste bestanddeel van de literaire pimp-actie want het is niet minder dan 313 maal aan te treffen in het boek dat ik vandaag niet uit las. Nooit heeft  er iemand iets alleen gedaan, maar het zijn ze allemaal (69 maal) die het doen en iedereen (78). En wat ze doen, zijn dan vaak dingen (71).

Vaste begeleider van dit ongezond gezwollen proza is een patina van spreektalige stoplappen als trouwens (13), precies (43), weet je wel (46), natuurlijk (67), de of het of een soort (69), dus (174), gewoon (227), wel (245), om nog maar te zwijgen van het ook in alle overdadigheid uit de kroeg bekende ik (500).*


*Naam van de auteur en titel van de betreffende roman zijn bekend bij de redactie.

Vergelijking/Relativering: het net niet geheel betekenisloze, weliswaar functionele maar stilistisch volkomen smaak- en kleurloze woordje is komt er ook 500 maal in voor. Voor Contouren van Rachel Cusk zijn de respectieve frequenties 500 en 211, voor Woeste hoogten van Emily Brontë 500 en 500, voor Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman 500 en 422, voor De geruchten van Hugo Claus 500 en 500, Concept M van Aafke Romeijn 464 en 500, Wij zijn licht van Gerda Blees 500 en 500, Dublinezen van James Joyce 500 en 417, Vertel het iemand van Rachida Lamrabet 500 en 262. Kortom: ik geloof dat mijn e-lezer niet verder tellen kan dan 500... of ik ben hier gestuit op een mij onbekende subliminale literaire limiet.


zaterdag, september 04, 2021

Wonderlijke kerel

Kocht ik onlangs in de uitverkoop bij Hijman Ongerijmd voor werkelijk een prikkie de beknopte, intrigerende, prachtig uitgevoerde biografie* van Johan Polak (1928-1992), blijkt die zonderlinge uitgever en boekhandelaar hier vlakbij mijn woonst 'in een kantoor boven een groenteboer in de Arnhemse Steenstraat' (p. 210) op 25 mei 1992 te zijn overleden. Dat einde klinkt niet zo glorieus als zijn leven in zekere zin – vooral voor de buitenstaander – is geweest. Waarmee ik niets slechts over de Steenstraat bedoel te zeggen. Ik kom er graag; je kunt er terecht voor boterige Californische Chardonnay (van Francis Ford Coppola), modelvliegtuigjes en -treinen, overheerlijke baklava, smartphonereparaties, tweedehands suède schoenen, verse vis... noem het maar op, alleen literatuur is er niet te koop.

Een forse Bourdieuse analyse van 's mans positie zou wel eens op kunnen leveren dat er in zijn geval nauwelijks een cent verschil bestond tussen ordinair financieel kapitaal (pure pegels, bedoel ik) en symbolisch of cultureel kapitaal, terwijl er anderzijds een gruwelijke kloof gaapte tussen wat er destijds daadwerkelijk in de actuele republiek der letteren gaande was en de souvereine literatuuropvatting van deze mastodont.

Toevallig bestaat dit jaar de Athenaeum Boekhandel 55 jaar (zijn uitgeverij bestaat ook nog steeds, al vier jaar langer zelfs). Proficiat.

* Koen Hilberdink, J.B.W.P. Het leven van Johan Polak. Van Oorschot, Amsterdam, 2017. Gebonden, met stofomslag en leeslint. 232 blz.- exclusief Nawoord, Noten, Bronnen, Bibliografie en Personenregister (p. 235-313).