maandag, oktober 02, 2023

Nog een keer Rilke, 'De dood van de geliefde'

Aan de aflevering van 1000 Dichters in Zwolle (28 september jongstleden) deed ik mee met C.O. Jellema's vertaling (1988) van 'Der Tod der Geliebten' (1908) van R.M. Rilke. Ik raakte bij de voorbereiding van die voordracht natuurlijk opnieuw in gepeins over de vertaling(en) van het gedicht en hoe aan elke overzetting wel iets ontbreekt en hoe elke ook een goede vondst heeft als oplossing van steeds een ander vertaalprobleem. Ik ben begonnen aan een eigen vertaling, tegen beter weten in, in zekere zin, want ik ben vertaler noch dichter, maar ik hoopte wel goed te kunnen lenen van alle andere vertalers, en het geleende te combineren; eveneens vergeefs, vooralsnog.

Wat een toeval is het dan dat ik vandaag (2 oktober 2023) aanschuif bij Hijman Ongerijmd in Arnhem om te luisteren naar bijdragen aan de negende aflevering van 1000 Dichters en al dwalend daar tussen de gedrukte bundels een voor mijn vergeetachtig brein nieuwe vertaling van dat gedicht tegenkom; Erik de Smedt had me in november 2015 al op het bestaan van deze vertaling gewezen, zij het in een andere bron: Rainer Maria Rilke, De mooiste gedichten, vertaald door Piet Thomas. Davidsfonds/Literair, Leuven, 1999, p. 21. Anno 2023 las ik deze vertaling, als ware ze nieuw, in: Rainer Maria Rilke, Gedichten. Bloemlezing en vertaling door Piet Thomas; een uitgave van Sterck & De Vreese [Gorredijk], 2022. In de tussenliggende vijfentwintig jaar heeft Thomas zijn vertaling niet aangepast, opgepoetst of gepimpt.

Thomas doet in de eerste regel, anders dan bijvoorbeeld Jellema ooit in zijn vertaling, wat voor de hand ligt, wat ook Wigman doet: letterlijk vertalen wat er staat; zo min mogelijk erbij, niets eraf. Dat kan zonder problemen wat betreft metrum en inhoud; de enige hindernis is dat je in de derde regel een goed op weten rijmend alternatief voor fortgerissen moet hebben. Dat rijmwoord is bij Thomas, net als bij Wigman: weggereten. Omdat het over een geliefde gaat, zou wat mij betreft losgereten ook goed kunnen, misschien wel beter. Kwestie van smaak, of lood om oud ijzer?

Dit geconstateerd hebbend, nam ik een foto van de tekst en luisterde verder naar enkele van de duizend dichters. Die kenden dat probleem helemaal niet; die zaten daar niet mee. Weer thuis, na een late lunch, las ik op mijn gemak Thomas' hele vertaling:

Hij wist slechts van de dood wat allen weten: 
dat hij ons neemt en in verstomming stoot.
En toch, toen zij, niet van hem weggereten,
nee, zachtjes uit zijn ogen weggenood,

naar onbekende schaduwen vergleed,
en toen hij voelde dat die verre stad
nu 't maanlicht van haar meisjesglimlach had
en de manier waarop ze 't goede deed,

toen werden hem de doden zo bekend
als was hij dankzij haar met elk van hen
innig verwant. Wat anderen zeiden,

hij kon het niet geloven. Was niet aan gindse zijde
het goedgelegen land, 't oneindig zoete?
De weg aftasten wou hij voor haar voeten.


Die verstomming in regel 2 klinkt me wat te abstract; het stomme zou al wat sterker staan, maar wat mij betreft is ook de stilte een heel goed alternatief.

In regel drie zou, denk ik, beter Maar of Echter kunnen staan dan En, ook al komt er nog toch na. Rilke poneert immers een tegenstelling met zijn Als aberToen echter zou goed passen. Dat zou ook die extra komma schelen.

Wel weet Thomas de mooie constructie van Rilke te behouden met een deelwoord in regel 3 en ook een in regel 4, waarna pas in regel 5 de persoonsvorm volgt. Maar... dat weggenood in regel 4 is me een gruwel, een vreemd, quasi- of schijnbaar ouderwets klinkend neologisme (het digitale Woordenboek der Nederlandsche taal kent en noemt wegnoden niet). 

Je kunt het maar nodig hebben, wellicht, maar in mijn optiek is de nergens in de brontekst terug te vinden verre stad een forse vertaalbrug te ver; dat geldt eens te meer voor de nieuw aangelegde weg in de slotregel; daar heeft Rilke het helemaal niet over; nergens.

In regel 7 en 8 rommelt Thomas, mede gedwongen door rijm, ook stiekem een heel eind weg van de wijze waarop Rilke zijn woorden gebruikt. Zowel licht als glim- zijn specificerende elementen die niet expliciet in de Duitse bron te vinden zijn. En de verandering van wohlzutun in 't goede deed komt me ongelukkig voor. 'Weldoen' (weldadigheid) is toch iets anders dan 'het goede doen'. Bovendien is de verleden tijd (deed) hier inhoudelijk een stap te ver, omdat de dood van de geliefde, en daarmee haar verleden-zijn, in dit gedicht niet zo absoluut lijkt te zijn (zie nun in regel 6 en -tun in regel 8) dat er over haar in het hiernamaals in de verleden tijd zou moeten worden gesproken. En: bij Rilke is regel 8 twee lettergrepen korter dan alle andere. Waarom dat ook is, zou dat in een vertaling van een formeel strak opgezet gedicht niet gerespecteerd moeten worden?

Regel 9 en 10 zijn weer overeenkomstig de vertaling van Wigman; ze volgen het Duits op de voet, zonder extra's, zonder iets weg te moffelen. In regel 11 biedt Thomas een mooie parallel van ganz nah verwandt, namelijk: innig verwant, met behoud van de antimetrie in de eerste lettergreep. Daarna construeert hij echter weer een zin van eigen vinding, met andere implicaties dan het origineel.

In de slotstrofe haalt Thomas' vertaling het in de verste verte niet bij Rilke's woorden. Het originele gedicht geeft mij althans de indruk dat aan het eind een verworven inzicht, een nieuw en zeker weten wordt geformuleerd, dat tegengesteld is aan het nog niet goed-geïnformeerde gissen waarvan sprake was in de eerste strofe. Rilke vraagt in de slotterzine niet, zelfs niet retorisch, maar stelt. In de slotzin formuleert hij niet een wens of een voornemen, maar beschrijft hij een daad, een actie, een handeling. De hij-figuur (volgens mij een vermomming van het lyrisch ik, wellicht zelfs de tekstgestalte van de dichter) verkent bij leven het dodenrijk voor en ten behoeve van zijn gestorven geliefde; zo innig is hij nog steeds met haar vereend.


P.S.
d.d. 3 oktober 2023

Hierbij, bij het bovenstaande, kon ik het niet laten. Toch nog maar eens zitten knippen en vijlen aan die bijeen geflarfte, dus collectieve, vertaling en tot de volgende, nog steeds niet geheel bevredigende, omzetting gekomen. Dat regel 2 een stuk forser is geworden dan bij Rilke, is een bewuste extrapolatie, dat het rijm in regel 2 en 4 en 6 en 8 maar half is, een noodsprong.

De dood van de geliefde

Hij wist slechts van de dood wat allen weten:
dat hij ons grijpt en in de stilte ramt.
Toen echter zij, niet van hem losgereten,
nee, haast zorgvuldig uit zijn zicht verdampt,

naar onbekenden gleed aan gene zijde,
en toen hij voelde, dat die schimmen daar
haar meisjeslach nu als een maan verblijdde
en haar weldadige bestaan:

toen werden hem de doden zo verwant,
als was hij met elk van hen dankzij haar
innig bekend. Die anderen praatten maar;

hij geloofde hen niet, noemde ’t gindse land
het welgelegene, het altijd zoete -

En verkende het tastend voor haar voeten.

Geen opmerkingen: