woensdag, januari 02, 2008

Over het lezen van klassieken

Het lezen van klassieken - klassiekers, zo u wilt - is niet altijd een onverdroten pretje. En dan denk ik nu niet eens aan een echt klassieke tekst, maar meer aan een klassieker, binnenkort zestig jaren oud: Oeroeg, van Hella S. Haasse.

Zij - dit ter zijde - mocht toen de tekst voor het eerst verscheen, nog geen naam hebben, want het boekje werd in 1948 anoniem uitgegeven als 'geschenk ter gelegenheid van de Nederlandse boekenweek van 26 februari tot 6 maart 1948' door de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels; met een prijsvraag voor de lezers: wie schreef dit? En dan mocht men kiezen uit negentien namen, waarvan er denk ik thans twaalf niet meer als die van een literator zullen worden herkend of herinnerd. In mijn exemplaar heeft een brave burger het antwoord ingevuld, met potlood:


De kans bestaat dat ik Oeroeg voor het eerst las halverwege de jaren negentig der twintigste eeuw als leraar Nederlands te Gorinchem, in een poging mee te kunnen praten tijdens de examens die ik bleek af te moeten nemen (de bandopnames heb ik recent maar eens gedeponeerd bij het restafval). Ik weet zeker dat ik het als scholier niet las (Beatrijs, echt waar en het hoefde niet eens van de leraar - hè, Pim?! -, en alles, dus niet alleen Kaas, van Elsschot, behalve dan Villa des Roses).

Vorig jaar heb ik het boek geloof ik driemaal gelezen. Eenmaal per ongeluk, als dat kan; wellicht ook uit nieuwsgierigheid naar oudheden. Toen nog eens, omdat ik de eerste druk op de kop had getikt; en dat had ik gedaan omdat ik wist dat ik er aandacht aan wilde besteden in een college (dat nog moet plaatsvinden... ik kan soms zo ver vooruit denken). Vervolgens nog eens omdat ik ook een Sonderausgabe tegen het antiquarische lijf liep (Hofman forever!!!), die inmiddels als volgt in mijn bibliografie-van-alles terecht is gekomen:

Haasse, Hella S., Oeroeg – een begin. Amsterdam, Em. Querido’s Uitgeverij BV, 2004.
[Bevat:
- Peter van Zonneveld, ‘Het onbereikbare geboorteland’;
- Kees Snoek, ‘”Dat geheim van vlees en bloed”’ uit Indische letteren 13 resp. 14 (1998 resp. 1999);
- [Hella S. Haasse], ‘De tovervogel’ [facsimile van opstel van vijftienjarig Haasje, met transcriptie];
- [Hella S. Haasse], Oeroeg facsimile;
- [Idem], Oeroeg tekst [heremijntijd: geen verantwoording what soever];
- Juryrapport Prijs der Nederlandse Letteren 2004;
- Verantwoording [groot: zes regels, met bijna alleen de vermelding dat die twee artikelen uit Indische letteren 1998 en 1999 komen. Niets over de manuscripten, hun heromst, hun afschriften, hun verhouding tot het boek].
[Kortom: een schitterend uitgevoerd, gebonden, groot formaat-boek met stofomslag, maar een - vakkundig bezien - ronduit ondermaatse 'editie'. Een vergelijkbare (d.i. ondermaatse) collatie van de alleen eerste alinea van Oeroeg leert al in een minuut dat de ‘tekst’ in dit boek niet gelijk is aan die van de eerste druk, noch aan die van de (laatste) (gereproduceerde) manuscriptversie].

Maar goed: onlangs deze klassieke novelle ten derden male gelezen. Geen onbekookt oordeel dus. Literaire papillen recentelijk opgepept met Het grote uitstel en Multatuli (nog mee bezig). Mmjaa, dan is Oeroeg maar een laf hapje. Hoe kan een mens zich zo verschuilen achter de onwetendheid van de belevende ik... ‘Nooit heb ik geweten […]’ staat er dan. En: ‘Van dit alles was ik maar heel onvolledig op de hoogte.’ En: ‘Ik beschrijf de gebeurtenissen zoals ze zich in die tijd aan mij voordeden.’ En, of het al niet erg genoeg is zo: ‘Ik wist weinig of niets [...] van het gistingsproces dat zich in bepaalde lagen van de inlandse maatschappij voltrok.’ Maar geen kwade wil of wat ook, hoor: ‘Het koloniale denken, in het naoorlogse vaderland zo vaak, al dan niet ten onrechte, bekritiseerd, was mij vreemd.’ En de bottom line (op drie na): ‘De diepte peilde ik nooit.’ Mag je dan nog zeggen dat het koloniale denken je vreemd is, of moet je juist besluiten dat dit koloniaal negeren bij uitstek is??? Niet willen weten is ook een vorm van denken, immers. Zo bezien, met wat misschien een ideologische blik mag heten, kan het toch een interessante tekst zijn. Ik zal dan ook die begeleidende teksten van Van Zonneveld en Snoek gaan herlezen (want ik ben niet echt thuis in deze materie).

Maar wat de literaire kantjes ervan betreft, laten we zeggen: stijl en taalgebruik, is er toch echt geen enkele lol aan te beleven. Dit alles gevoegd bij die kunstmatig volgehouden onwetendheid van de vertellende ik en de lachwekkende iteratieve vertellingen alsmede de monstrueuze blokkarakteriseringen en de stereotiepe ondoorgrondelijkheid van Oeroeg, maken me het boekje enigszins ongenietbaar, als ik het zo eens mag zeggen. Maar ik realiseer me dat ik behoor tot een minderheid en dat ik dit eigenlijk heel goed moet vinden.

Geen opmerkingen: