Afgelopen donderdag schreef ik, geheel ex tempore, een 'schema' op het bord voor de studenten in mijn college Instituties: literatuurkritiek. Ik wil even controleren of ik toen niet ijlde, want woensdag al bekroop me een vreselijke vermoeidheid, naar ik dacht door het correctie- en Toelatingscommissiewerk, maar donderdag begon ik te duizelen (die troostrijke Duvel in de drie kwartier pauze deed me geen goed), en sinds vrijdag vertoef ik tussen de klamme lappen, zoals m'n broer dan zegt (ander kader: Met het oog op Morgen: Buiten is het 25 graden, binnen lijdt Stolk met pieken tot 39.0 graden Celsius en verveelt zich wezenloos doordat hij bijna niets meer kan).
Het schema ontstond naar aanleiding van Graig Pools eye opening boek Faint Praise (2007) over the Plight of Book Reviewing in America, en Nico Laans artikelen in Nederlandse letterkunde (2007) over de ‘Vormen van samenwerking tussen kritiek en uitgeverij’. De eerste waarschuwt ernstig en met voorbeelden en argumenten dat de recensent zijn/haar onafhankelijkheid moet zien te behouden tegen de druk in van allerlei belemmerende externe factoren; de tweede adviseert om ‘het beeld dat we hebben van de verhouding tussen kritiek en uitgeverij […] bij te stellen en om de rol van de criticus als beoordelaar en controleur met enige scepsis te bezien.’ (Laan 2007 b: 272)
Mijn schema bevat de volgende elementen:
A Docent moderne Nederlandse letterkunde aan instituut J
B Auteur van roman C, uitgegeven door D
E Bespreker van C in tijdschrift F van uitgeverij G
H Promotor van A en E en P
I Redacteur van F (zie E)
K Redacteur, met A en E, van jaarboek L
M Redacteur bij uitgeverij D (zie B)
N Auteur (van) wiens werk (een editie) bij D verscheen.
O Co-promotor van A
P Hoogleraar aan instituut Q
Q Een tweede instituut Neerlandistiek
R Auteur van roman S, uitgegeven door T
T Uitgever van werk van R en U
U Dichter van poëziebundel V
W Een ander instituut
X Een boekhandel
Y Partner van A.
De onderlinge relaties zijn betrekkelijk overzichtelijk:
1) Docent A leest de intrigerende roman C, verschenen bij uitgeverij D.
2) A leest, geïnteresseerd als hij is, een uitgebreide bespreking/beschouwing (geen recensie) van C door E in tijdschrift F van uitgeverij G.
3) E heeft, net als A, gestudeerd aan J; zij hebben samen een onderzoekscollege gegeven toen E onderzoeker in opleiding (of hoe het heet) was geworden. A en E zijn beiden gepromoveerd bij H.
4) De partner van E, en moeder van zijn kinderschare, I, die eveneens aan J gestudeerd heeft, is, onder veel meer, redacteur van tijdschrift F waarin E zijn stuk over C van B publiceerde.
5) A en E zijn, samen met K, die ook aan J studeerde, redacteur van een specialistisch jaarboek L dat niet op de vrije markt verschijnt.
6) Bij D werkt M als redacteur; ook M studeerde aan J en heeft - als een uitloper van die studie - een editie van het werk van N verzorgd, verschenen bij D; mede-editeurs van M zijn H en O, welke laatste tevens de co-promotor van A was. M is de partner van P, die eveneens heeft gestudeerd aan J en promovendus was van H; P is thans hoogleraar aan instituut Q.
7) Zoals het hoort, mijns inziens, zocht A contact met E over die bespreking van C in F, waarop E niet alleen informatief antwoordde, maar ook nog vroeg of A geïnteresseerd was in een roman van R, getiteld S, een werk met een vergelijkbare structuur als die van B; die roman S was verschenen bij uitgeverij T. Na bevestiging van A stuurde E een exemplaar, om A de mogelijkheid te bieden tot nadere genreverkenning. E weet dat A een college zal wijden aan de bundel V van U, eveneens een uitgave van T. A vond, anders dan E, S trouwens lang niet zo intrigerend als C.
8) Interessant is, wellicht, dat E redacteur is bij uitgeverij T, waar S en V dus verschenen.
9) En, wellicht, is ook interessant dat U werkt aan instituut W, onderdeel van dezelfde faculteit als J, maar dat U en A elkaar nog nooit waren tegengekomen, behalve heel recent op een poëzieavond, waar A optrad als beschouwer en U als dichter, dus met heel verschillende petten op.
Ik heb geprobeerd mijn white board-schema van het college digitaal na te maken, maar dat werd een puinhoop, een warboel, en knoedel, een kluwen, een Gordiaaanse knoop.
Moraal van mijn verhaal is echter niet een vlot maar flauw oordeel als: niet eerlijk, en: vriendjespolitiek. Ik pleit juist voor een andere interpretatie: een onontkoombaar en onmisbaar, veelkantig literair kennisnetwerk.
[De volgende dag:]
Om J. te N. meteen tevreden te stellen en te vriendje te houden natuurlijk, zo gaat dat: hij is een hoog capabele collega, bijgaand het - gezien mijn huidige beperkte mogelijkheden (koorts daalt, maar alles doet zeer) - best mogelijke schema. Ik heb geprobeerd de relaties zo enkelvoudig mogelijk te houden; ik zag dat ik een lettertje vergeten was voor E's bespreking (het zij zo); gebrekkig wis- en meetkundige competentie (ook zonder koorts kreeg ik meteen visioenen van mijn wisknuddeleraar, dr. Koster: 'Netjes werken, jongen') boden me ruimte voor een bijna symbolische X, maar zelfs die is, doordat het personeel kennelijk wordt geworven onder (ex-)studenten van J, toch goed verweven; en A koopt er vrijwel al A's literaire boeken.
En wat ik nou het leukste vind: de meest intieme relatie (waarvoor de betrokkenen enigszins vrezen, qua beeldvorming) is wellicht die tussen Y en A: levenspartners, en collega's aan hetzelfde instituut, en dat al zo lang. En toch springen daar niet de kennisnetwerkkundige vonken van af, althans niet aangaande die twee romans en een dichtbundel waar het hier allemaal om begonnen was.
[Weer een dag later]
De knoedel blijkt mee te vallen, al zijn er erg veel relaties in het geding bij zo iets eenvoudigs. Verdere complicatie is trouwens ook niet moeilijk aan te brengen: M bijvoorbeeld, recenseerde ook, net als P trouwens, en wel in Z; I recenseert ook. Dat is niet direct van belang voor de hier behandelde boeken, maar het geeft eens te meer aan hoe nauw alles en iedereen en verweven is.
zondag, mei 11, 2008
woensdag, mei 07, 2008
Yang 1.2008, april: Actief in de rij
...met daarin een heel dossier over literatuurkritiek: 'Kritische massa', met bijdragen van Reugebrink, Barthes, 't Hart, Vestdijk, Rovers, Lindner, De Vries, Harmens, Joostens, Theunissen, Sonnenschein, Bru, Hertmans en Palazzeschi. 't Nummer heb ik net ontvangen, in totaal maar liefst 183 pagina's. Blij toe dat het een driemaandelijks tijdschrift is (hoewel ik het weer sneller gelezen moet hebben, natuurlijk). En van 't Hart (in de lijst van medewerkers gealfabetiseerd op t) las ik dan laatst weer de laatste, dat wil zeggen: tweede bundel, Ik weet nu alles weer, wat weer samenhangt met mijn belangstelling voor epische poëzie, en van die bundel, waar ik eigener beweging weinig over te zeggen had, om niet te zeggen dat ik 'm zo nietszeggend vond dat ik bij wijze van niet aardig spreken niet eens aan het verhalende gedicht over 'Het leven van Franciscus was toegekomen, schreef Ilja Leonard Pfeijffer in de NRC onlangs een klaterende recensie, die me niet van smaak deed veranderen, maar wel de ogen opende en het licht boven de herleestafel deed aanknippen. Nooit te oud om te leren; nooit tijd genoeg om rustig te lezen, laat staan om te herlezen, om nog te zwijgen over het alsnog uitlezen van halverwege even weggelegde boeken, en al helemaal stilte aangaande het schrijven van iets zinnig over het gelezene. Waarvan akte. Inderdaad: onderwijsblok 4 is gaande.
Abonneren op:
Posts (Atom)