vrijdag, november 28, 2008

De dijk

'In 1937 schreef Engelman een episch gedicht over de afsluitdam van de Zuiderzee: "De dijk".' Aldus Paul Claes in zijn Lyriek van de lage landen; de canon in tachtig gedichten (Amsterdam 2008: 319).

Dan is mijn aandacht gewekt. Een mij nog niet bekend modern epos!
Kopen!
Lezen!

Ah, de Lutetia van Jan van Krimpen. Wat een sterke letter. Maar dit terzij.

Teleurstelling. Zesendertig kwatrijnen van negen- en zeslettergrepige, jambische, gekruist rijmende verzen die (zonder dat ik het mooi vind) de lof tuiten van een dijk, die enigszins tijdloos en als een levend wezen wordt voorgesteld; wie wil kan er mythische, nou vooruit: epische proporties in zien.

Maar ik lees de eerste regels:

De dijk ligt tusschen ’t land en ’t water
met palen en bazalt. (5)

Sinds Vasalis en uit eigen reiservaring weet ik dat de Afsluitdijk ligt tussen water en water; tussen zee en wat sindsdien geen zee meer maar meer is. Hoezo afsluitdam van de Zuiderzee, zoals Claes dat noemt?

De tweede strofe begint aldus: 'Hij heeft de zee het land ontstolen' en in deel II staat:

De molens slaan de horizonnen
met wieken, kruis na kruis,
de polder is een vat vol sponnen [=vulgaten]
en heimelijk geruisch.

Molens aan de Afsluitdijk? Een polder? En waarom zegt Engelman in deel III: 'Ligt hij er pas, ligt hij er eeuwen, / met zijn geduchten zoom?' (9) Dat is wel een heel idiote vraag met betrekking tot een net voltooide dijk?! Maar: waar staat dat deze dijk net voltooid is? Heeft Engelman willen dichten als een tweede Nijhoff: 'Ik ging naar Den Oever om de dijk te zien. Ik zag de afsluitdijk'? Dan was hij er bepaald niet vlot bij: ‘Op 28 mei 1932, vijf jaar na het begin van het werk, kon het laatste gat in de dijk worden gesloten.’ [http://www.afsluitdijk.org/NL%20BOUW%201.htm - 28-11-2008]. Dat ding was anno 1937 dus al vijf jaar klaar. Komt Engelman nog eens aan met zijn lofdicht? Hij had wel Achterberg ver vooruit kunnen zijn: 'Eindelijk is het grote gat gedicht.'

Maar wie schetst mij mijn schrik bij 't naslaan van een Engelmanboek, Op gezang en vlees belust; over leven, werk en stad van Jan Engelman (Utrecht 2000), want daarin staat De dijk aangeduid als 'een werk dat was geschreven bij gelegenheid van de voltooiing van de Afsluitdijk.' (28) En bij een foto van Johanna Diepenbrock, de dame die De dijk voordroeg 'bij het ingebruiknemen van de schouwburgzaal in de Studio der Algemeene Vereeniging Radio-Omroep te Hilversum' op 22 april 1937 (aldus de colofon van De dijk, Amsterdam 1937: [15]), en voor wie Engelman viel, welnu, bij die foto staat nog eens: 'Het gedicht "De dijk" schrijft Engelman ter gelegenheid van het gereedkomen van de afsluitdijk.' (118)

En ook G.P.M. Knuvelder noemt in zijn Schets geschiedenis Nederlandse letterkunde (37e dr. Den Bosch 1972, p. 167) 'het grotere gedicht De Dijk (1937) over de Afsluitdijk'. Als Claes fabuleeert, weet hij zich dus door kenners gedekt.

En er zijn er meer die De dijk verbinden aan de Afsluitdijk. Bijvoorbeeld Sanne Duyve en Lian Zigterman van de Hogeschool Van Hall – Larenstein (Kust- en zeemanagement) in hun ontwerp De dijk in z’n element; ontwerpvisie voor een nieuwe Afsluitdijk, gedateerd 22 mei 2008 (zie hier). En ook een boze blogger. En ook het WestFries Museum citeert Engelmans De dijk in de context van de Afsluitdijk.

Maar ik geloof toch en ondanks dat alles echt dat Engelmans De dijk er losser van staat. Engelman bezingt op alternatieve wijze iets waar ons kleine landje groot in is: de aloude strijd tegen het water, en het letterlijk winnen van terrein; kortom, een oeroude toop in vaderlandslievende poëzie ('gewijde grond der Vaderen, / Gij niet op mijn verzoek ontwoekerd aan de zee', dichtte De Génestet), maar nu eens benaderd vanuit het fenomeen 'dijk'. Niet die ene dijk, nee: een dijk, iedere dijk, de ideale dijk, de Hollandse dijk van alle tijden, der dijken dijk. De dijk die, al ligt hij stil, door Engelman toch als een grote held wordt voorgesteld. De impliciete zanger van De dijk vraagt zich niet voor niets af of de dijk wellicht nog 'het schip van Bran' ziet en 'Tromp nog of De Ruyter' bespeurt. (9) Deze dijk is geen echte dijk, maar, zoals Engelman op pagina 12 dicht: 'van dat onophoudlijk streven [namelijk: van de menselijke geest] het eeuwig zinnebeeld.'

maandag, november 24, 2008

Toch weer Achterberg

Soms denk je dat de aandacht verflauwt, soms lijkt die weer opgeleefd.

In de bloemlezing Lyriek van de lage landen; de canon in tachtig gedichten De Bezige Bij 2008) heeft Paul Claes aandacht voor Achterberg. Zoals van al zijn canonieken, beschrijft Claes heel in het kort des dichters leven en werken alsmede de situering, techniek en thematiek van het opgenomen gedicht, in het geval van Achterberg is dat 'Eben Haëzer', een leuke keuze want, zoals de canoniquer opmerkt: 'Ongewoon voor Achterberg is het ontbreken van het grondthema en de aanwezigheid van jeugdherineringen.' Erg veel wijzer word je er verder niet van, want een mededeling als 'Achterberg publiceerde bijna duizend gedichten, waaronder veel sonnetten' is maar een beetje, net niet helemaal waar. De historisch-kritische editie van het werk van Achterberg (Constantijn Huygens Instituut 2000) telt immers 1016 gepubliceerde gedichten, dus iets meer dan duizend; en in zijn proefschrift uit 1982 heeft Gerrit Otterloo net één meer dan een kwart daarvan, om precies te zijn 255, als sonnet geïdentificeerd; en de meeste daar weer van, net als 'Eben Haëzer', zijn geschreven na de Tweede Wereldoorlog, wat het nog minder begrijpelijk maakt dat er in Claes' canon een foto van de dichter uit 1936 is opgenomen. Maar goed, '1016' is een vorm van 'bijna duizend', en één meer dan een kwart van duizend is een vorm van 'veel'. Het is dan ook meer een (schitterend uitgevoerde!) salontafelbloemlezing dan een feitelijk naslagwerk.

Atte Jongstra refereert aan de Langbroekse bard in het hoofdstuk 'In de gekkenschemer' van zijn privé-domein-uitgave Klinkende ikken; bekentenissen van een zelfontwijker (De Arbeiderspers 2008) in - hoe kan het anders - een voetnoot, nummer 87 om precies te zijn, op pagina 188: 'Het zou me verbazen als hetzelfde niet opgaat voor een flink aantal gedichten van Gerrit Achterberg.' En 'hetzelfde' refereert dan aan 'het doen en ontdoen, na het trauma van de moord', wat weer (in het Engels) terug te lezen is op www.ncbi.nlm.nih.gov. Hoeveel 'een flink aantal' is in het denkraam van deze zelfontwijker met perifere blik, is vooralsnog onduidelijk.

Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries nemen in De canon van de Europese poëzie; 500 gedichten die iedereen gelezen moet hebben (Meulenhoff 2008) (zonder foto van de samenstellers op het achterplat, gelukkig) welgeteld twee gedichten van Achterberg op: 'Code' en 'Werkster' (inderdaad, mijnheer Claes: weer twee sonnetten). Ook een mooie keuze. Het aantal van twee moet overigens niet gerelateerd worden aan Komrij's loftuitende maximum van tien destijds.

Frank Noë heeft met de roman Spellbound (Ailantus 2008) het leven van Achterberg verfictionaliseerd, blijkens alleen al de titel van de recensie in de NRC-bijlage 'Boeken' d.d. 21 november 2008: 'Achterberg in het koekoeksnest.' Maar ook de titel van de roman doet bellen rinkelen in het brein van de Achterberglecteur. Ik moet het boek nog lezen; zie hier alvast een andere recensie.

dinsdag, november 04, 2008

Prijzen, prees, geprezen

‘hard en scherp, maar ook liefdevol en humorvol, en spannend en geraffineerd’. Laat ik daar enige maanden geleden toch heel anders over gedacht hebben... Moet ik er dan echt opnieuw aan beginnen? Maar ik zit midden in Vriendinnen van Piet Gerbrandy: hard, scherp, liefdevol en humorvol, tergend en denderend.