Lang, heel lang geleden, in een grijs maar hemels blauw verleden, ging ik in het weekeind 's zomers (waarschijnlijker op zater- dan op zondag, vrees ik) op de fiets (id est: op mijn fietsje) van Zeist, waar ik toen woonde, naar wat nu waarschijnlijk Kamp Zeist heet, maar wat ik toen eenvoudigweg 'Soesterberg' noemde. Het was in de tijd nog vóór de zogenoemde en bij nader inzien zogenaamde 'gastarbeiders', toen een pension bij ons in de straat al bijna evenmin-verantwoord vol was gestouwd met Amerikaanse militairen.
In die dagen, toen Starfighters de zomerse hemel regelmatig aan flarden reten, verwees 'Soesterberg' mij minder naar het gelijknamige dorp dan naar de heerlijke heidevelden daar in de buurt. In die zorgeloze jaren ging ik in hiervoor bedoelde weekeinden graag kijken naar liefhebberende mensen die er genoegen in schepten om uit een sportvliegtuigje te springen en aan een valscherm (ach, wat een mooi, efficient woord) langzaam ter aarde te zijgen. Zo ruischend als zij toen doorgaans landden.
Een enkeling was dat (nog) niet gegeven, en landde, al trekkend en gaandeweg meer rukkend aan lijnen en touwen, met een onbeschrijflijke rotvaart in een boom, die er lol in had om op dat heideveld in bloei of zo maar te staan; of nog erger: zo'n luchtduivel denderde regelrecht richting nonchalant neergepote bungalowtent van een dagrecreant. Zo'n - althans vanuit het oogpunt des valschermspringers onverhoopte - landing ging meer dan eens gepaard van een knetterende wolk van tamelijk ongerichte, maar welgemeende en krachtige verwensingen, afkomstig vanonder het flapperende scherm.
Bij een van die onfortuinlijke gelegenheden - waarvoor ik waarschijnlijk eigenlijk kwam, zoals de Jacky Ickx-adept voor walmend rubber en verpulverde strobalen, zoals de Cassius Clay-bewonderaar voor de ongenadige knock-out, zoals de El Cordobés-volgeling voor de woedende hoorn in de zachte ruggengraat, zoals de Alwin Schockemöhle-volgeling voor de versplinterde balk en de armzalige Julia Mestern-fan voor het dito bot - reageerde een onbekommerde heidevelddagjescampeerder laconiek: 'Zo, daar was geen woord Frans bij.'
Nu is Nederland inderdaad doorgaans zo georganiseerd dat zowel het een (naar beneden springen uit een zich horizontaal voortbewegend luchtvaartuig) als het ander (schuilen voor/tegen iets geheel anders onder een lap katoen, omhooggehouden door wat licht-metalen stokjes) tegelijkertijd mogelijk moet zijn. Dat heet dan: een compromis. Spring niet op tenten, tent niet onder springers. Volgens het internet-WNT:
'znw. onz. Ontleend aan fr. compromis.
1. De overeenkomst een geschilpunt aan de uitspraak van scheidsrechters te onderwerpen.
2. Eene overeenkomst, eene schikking tusschen partijen, waarbij ieder iets toegeeft, en vervolgens: eene handeling, waarbij men, om eenig doel te bereiken, zijne beginselen ten deele prijsgeeft.
3. In eene bet., overigens niet eigen aan fr. compromis, doch wel aan lat. compromissum: eene verbintenis door wederzijdsche beloften, een verbond. Alleen in toepassing op het verbond der edelen uit 1566.'
Kortom: alles goed en aardig, en: samen komen we er wel uit, uit de lucht, uit de boom, uit de tent, van de hei, uit de klei. Maar bedrieg ik mij niet, dan is er de klad in geslopen, zeker nu het sluiten van een compromis meer regel dan uitzondering geworden is, om niet te zeggen: zeer frequent wordt toegepast, beleidsbepalende gedragscode is, zozeer dat er een zelfs werkwoord voor verzonnen is, dat op zijn beurt weer, zoals alle werkwoorden die wat te zeggen hebben, een tegenwoordig deelwoord heeft. De betekenis daarvan echter is heel..., hoe zeg ik het zonder te vervallen in een woordkeus als van die valschermzandruiter? Volgens hetzelfde woordenboek betekent het:
'Blootstellen, t.w. zijn of iemands goeden naam; zich of iemand in opspraak brengen; het er naar maken dat men of dat iemand blijkt betrokken te zijn bij eene zaak, waarmede zijn goede naam, positie of veiligheid gemoeid is.' Dat werkwoord is net als 'compromis' ontleend aan het Frans, aan 'compromettre'. Compromitteren.
Gênant, klinkt het vanonder het taalvalscherm.
zondag, juni 28, 2009
zondag, juni 21, 2009
Via (lang) gedicht naar roman
Dit is niet de plaats om een uitgebreide evaluatie te noteren van de Workshop Lange Gedichten. Als je daar meer over wilt weten, had je er maar bij moeten zijn. Met bruut voorbijgaan aan de bijdragen van Lotte, Jan-Willem, Johan, Hans, Yves, Kim en Paul, over allerlei uiteenlopende soorten teksten (van gedichten tot bijna proza, van klassiek tot postmodern) van uiteenlopende lengte (van net honderd regels tot vele duizenden) uit allerlei perioden of tijdvakken (van vroeg-negentiende- tot laat-twintigste-eeuws), die de workshop inderdaad het gewenste veelvervige karakter gaven dat Dietlinde en mij bij het plannen maken toelachte, licht ik er de voordracht van Callahan door Onno Kosters even uit, de enige niet-beschouwende bijdrage die alleen al daardoor bijdroeg aan het palet. Ik geloof niet dat ik iemands mening in de verdrukking breng als ik zeg dat dat een klaterende voordracht was.
Nu ik weet hoe deze poëzie klinken kan, ga ik de bundel waar dat gedicht in staat, Callahan en andere gedaanten, toch maar weer eens herlezen. Ik dacht namelijk tot voor kort dat ik De grote verdwijntruc veel beter vond. Maar misschien klopt dat niet helemaal. Relatief dan, want ik vind die Grote verdwijntruc wel een heel goede, intrigerende bundel. Flarden ervan zweven door mijn hoofd. Aangenaam.
En via de bundel, meer in het bijzonder het gedicht 'Il Gattopardo (Vrij naar Visconti)' werd ik op het spoor gezet van De tijgerkat van G. Tomasi di Lampadusa, een vertaling door Anthonie Kee, waarvan dit jaar de dertiende druk verscheen in een kloeke Athenaeum-Polak & Van Gennep-pocket van 312 bladzijden.
Ik ben pas op een derde, dus daar ga ik nog niks over zeggen, anders dan dat ik soms denk: heeft Rosenboom het van Tomasi di Lampadusa geleerd?
Maar wat op pagina 106 even tegenviel, was de wel heel slechte letteruitvoering, alsof er een afdruk van een pdf-versie van een fotokopie in terecht is gekomen. En 106 is niet de enige pagina die bepaald onder de maat is qua 'zet'- en 'druk'-werk.
Maar daarover niet gezeurd: het is een wonderlijke, eigenaardige historische roman, met een soms heerlijk ironische afstand nemende verteller, die vanuit 1958 neerblikt op het gedoe en het gebrek aan doen in 1860, en voortdurend ruim de tijd neemt om mensen en situaties te beschrijven. Je moet dit boek in ieder geval niet gehaast lezen, zeker het begin niet.
Maar, ay, de dagen worden al weer korter!
Nu ik weet hoe deze poëzie klinken kan, ga ik de bundel waar dat gedicht in staat, Callahan en andere gedaanten, toch maar weer eens herlezen. Ik dacht namelijk tot voor kort dat ik De grote verdwijntruc veel beter vond. Maar misschien klopt dat niet helemaal. Relatief dan, want ik vind die Grote verdwijntruc wel een heel goede, intrigerende bundel. Flarden ervan zweven door mijn hoofd. Aangenaam.
En via de bundel, meer in het bijzonder het gedicht 'Il Gattopardo (Vrij naar Visconti)' werd ik op het spoor gezet van De tijgerkat van G. Tomasi di Lampadusa, een vertaling door Anthonie Kee, waarvan dit jaar de dertiende druk verscheen in een kloeke Athenaeum-Polak & Van Gennep-pocket van 312 bladzijden.
Ik ben pas op een derde, dus daar ga ik nog niks over zeggen, anders dan dat ik soms denk: heeft Rosenboom het van Tomasi di Lampadusa geleerd?
Maar wat op pagina 106 even tegenviel, was de wel heel slechte letteruitvoering, alsof er een afdruk van een pdf-versie van een fotokopie in terecht is gekomen. En 106 is niet de enige pagina die bepaald onder de maat is qua 'zet'- en 'druk'-werk.
Maar daarover niet gezeurd: het is een wonderlijke, eigenaardige historische roman, met een soms heerlijk ironische afstand nemende verteller, die vanuit 1958 neerblikt op het gedoe en het gebrek aan doen in 1860, en voortdurend ruim de tijd neemt om mensen en situaties te beschrijven. Je moet dit boek in ieder geval niet gehaast lezen, zeker het begin niet.
Maar, ay, de dagen worden al weer korter!
Labels:
Lange Gedichten,
Tijgerkat,
Typografie
Abonneren op:
Posts (Atom)