Op Gedichtendag hield de SLAU weer huis in de poëzie. Ze had een Huis van de Poëzie georganiseerd in het fraaie Utrechtse Grand Hotel Karel V. Het heette de enige bloemlezing waar je doorheen kunt lopen, en zoiets was het inderdaad; en ook een dikke bloemlezing: onder anderen Tsjêbbe Hettinga, Marcel Möring, Tommy Wieringa, Ramsey Nasr, Tjitske Jansen, Bart Moeyaert, Maarten Inghels, Remco Campert, Menno Wigman, Ellen Deckwitz, Mischa Andriessen, Erik Bindervoet, Leine, Rozalie Hirs en Hans Dorrestijn lieten van zich horen, in diverse zalen waar 120, of 100 of 60 of 20 of zelfs maar vijftien bezoekers in pasten. En het was uitverkocht. Dat was goed te merken: heel het complex gonsde als een bijenkorf. Als een vrolijke bijenkorf, dat vooral.
Mijn favoriet dien avond was, als ik terugdenk, als eerste onder zijns gelijken Ramsey Nasr. Wat maakt die man er een mooi spektakel van. En dan kan je, de anderen vergoeilijkend, tegenwerpen: 'Ja, maar hij is dan ook acteur.' Precies, dat bedoel ik: dat is wat je mijns inziens ook moet zijn wanneer je als dichter je werk gaat voordragen. Te veel dichters doen dat niet. Die lezen voor, of mompelen van papier. Bij Nasrs voordracht, en ook hij draagt voor van papier, denk ik nooit: dat kan ik zelf zo ook wel. Nee, hij maakt er wat van, alsof ieder gedicht weer nieuw is.
Het voor de hand liggend belang van een goede voordracht, en ook de bijzondere technieken die dat vergt, onderstreepte onlangs Herman Pleij in een gloedvol voorgedragen column tijdens iPoetry Live. Deze immer jeugdige professorale pensionado hield de optredende dichters voor dat ze zich wel wat meer mochten realiseren dat ze een zaal met levende, luisterende mensen voor zich hebben bij een optreden, en dat ze moeten proberen die mensen bij hun lurven te vatten en mee te slepen. Pleij's eigen voordracht was boter bij de vis (en stukken sterker dan de lancering van de IPoetrywebsite).
Al een tijdje lag Nasrs dikke verzamelbundel tussen lelie en waterstofbom (2009) onbeduimeld op de leesplank, in afwachting van lectuur. De daarin opgenomen bundel Onze-lieve-vrouwe-zeppelin had ik een tijd terug al wel gelezen, als zelfstandige publicatie, maar toch ook weer een beetje vergeten. Ik had deze verzamelband gekocht om Nasr opnieuw en compleet te lezen. Maar gek genoeg was ik vastgelopen in 'Geen lied'; misschien doordat ik niet wil erkennen dat ik niet meer in bed kan lezen; wellicht vooral doordat de eerste '27 gedichten' (waarvan er hier maar negentien over zijn gebleven) van een traditionele gedichtomvang zijn. Zoals Robert Anker laatst in De groene Amsterdammer (jrg. 134, nr. 3) schreef: 'een gedicht zwemt in het wit' en is 'ongeveer tweederde pagina' lang (Anker weet, gezien zijn eigen werk, ook wel dat dit niet helemaal klopt, maar toch). Voor een poëtische tekst van dertig goedgevulde pagina's, zoals 'Geen lied' er een is, heb je dan opeens een heel andere leeshouding nodig, viel me op. Door Nasrs voordracht op Gedichtendag ben ik daar nu werkelijk aan begonnen. Met alle reden tot tevredenheid, geluk zelfs, om maar iets te noemen, ook al heeft het gedicht iets van een klaagzang ook. Maar het sprankelt. Ik ga weer verder lezen.
zondag, januari 31, 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten