‘De opbouw van de beide verhalen kent naast de achteraf vertelde bekentenis nog een overeenkomst: in beide verhalen is aan het slot sprake van een dramatische gebeurtenis die het verhaal een andere wending geeft.’
Geen idee waaraan ik dit ontleen. Ik noteerde het citaat dan ook als een symptoom, niet als een uniek verschijnsel.
Nooit wordt in zo’n essay met zo'n opmerking verteld wat de eerste wendig is, of de voorafgaande zelfde wending. Zo die er al zou zijn. Maar die is er niet. Bijna nooit. Bedoeld wordt, denk ik: een onverwachte wending, of kortweg: een wending, terwijl je verondersteld wordt te verwachten dat het verhaal als door een industrieel afvoerkanaaltje rustig aan ten einde zou kabbelen. Knap toch, dat veel schrijvers die illusie steeds weer weten op te bouwen: u weet zelf wel, lieve lezer, hoe het verder gaat, maakt niet uit, ik schrijf nog wel even door, hoor, babbeldebabbel... en dan, opeens, stilte, heldere hemel: een andere wending.
2.
De slotzin van een recensie van Rosenbooms De rode loper in een groot landelijk en ochtendlijk dagblad: ‘Hoe onderhoudend De rode loper ook is, de roman laat vooral zien dat deze schrijver niet aan zichzelf kan ontsnappen.’
Misschien ben ik een onwelwillende lezer - terwijl ik echt mijn ongeloof (‘Noteert iemand dat serieus?!?’) aan alle Voordorpse polderwilgen probeer te suspenderen - maar ik vraag me toch af: verwachtte de recensent werkelijk dat Roosenboom opeens als Amatmoekrim ging schrijven? Bij wijze van andere wending in thematiek en stijl of zo?
’t Klinkt sowieso als een gevalletje Faint Praise. De passage na de komma is de ontkrachting van de mogelijke waarheid van de passage ervoor. Deze recensent zegt van wel, maar vindt de roman kennelijk alles behalve onderhoudend, want die Roosenboom, die blijft maar door roosenbomen; erger: wat zijn jongste roman vooral laat zien, is de onveranderlijkheid van Roosenboom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten