maandag, juli 29, 2013

Lezersbedrog

Het was een misselijke aanbieding: 'Buy one, get one half price'.
Dat zag er op het stickertje zo uit:

buy one
get one
H A L F
P R IC E
Leugenachtig, zoals we dat van reclame gewend (zouden kunnen) zijn: dat tweede boek voor de halve prijs krijg je niet, je moet het, net als dat andere boek, kopen. Ervoor betalen, met je eigen geld (en dan ook nog in ponden, die op euro's lijken en duurder zijn). Maar toch: een roman die je dacht dat je hem wel eens goed besproken had gezien in het zoete vaderland: kopen, voor vier in plaats van acht pond; het is de moeite van het proberen waard. Dat zou die moeite, dat geld, waard kunnen zijn, dat zou het dat hebben kunnen zijn geweest.

Zo begon ik aan The Girl You Left Behind van Jojo Moyes (Penguin Books: London 2012), dat op het kaft heet te zijn: 'The Top Ten Bestseller'. Laat mij, op vakantie in het perfide Albion ook eens een bestseller lezen (hoezo bestseller? Doordat het maar de helft kost?)

Eerste woord van het eerste hoofdstuk: 'I' (p. 3; vreemd overigens, dat paginanummer, want er gaan werkelijk veertien bladzijden aan vooraf, waarvan zeven met officiële 'Praise for Me Before You (Moyes' vorige jubelroman, die op het voorkaft en aan de binnenkant van het omslag met quotes en plaatjes onder de aandacht wordt geblurbd) en zes vol van zinsneden uit 'Reviews from online readers' van dat zelfde vorige boek.

Ik had beter op moeten letten. Want wtf zijn in vredesnaam online readers? Het zullen wel 'gewone' lezers zijn die via sociale media hun waardering vrijelijk en ongecontroleerd het internet in laten lopen, zoals ene Wicky, die - door Penguin geciteerd zonder bronvermelding - geschreven schijnt te hebben: 'Quite simple, this is one of the best books I have ever read'. Who cares, want: wie ben jij, Wicky? En hoeveel boeken las je? En welke vond je goed?

Verder het overtuigende commentaar van ene Hamster: 'Such a magnificent book that words fail me'. Nog altijd acht te veel, denk ik dan. Volgens Umberto Eco is dat aantal overigens genoeg voor de kortste roman, die, in het Engels vertaald, luidt: 'When he awoke, the dinosaur was still there.' (Augusto Monterroso's El Dinosaurio telt in de oorspronkelijke uitvoering slechts zeven woorden; zie The Times van 24 juli 2013, p. 16).

The Girl You Left Behind is dus een ik-vertelling, althans, tot en met pagina 65, waar ik nu ben [dat was ongeveer ergens in week 30 van dit jaar, en sedert dien ben ik niet gevorderd], en waarop Sophie, de uit een dorp afkomstige verkoopster van sjaaltjes in het grootste magazijn van Parijs anno 1912, al in ondergoed (dat dan weer wel, het is geen Lawrence, die Moyes) te poseren zit voor meneer de schilder, haar toekomstige echtgenoot.

Ze vertelt hoe ze de Moffen te slim af is, als die op zoek zijn naar illegaal gehouden vee: ze heeft een biggetje in huis. Als haar broertje in elkaar wordt geslagen opdat hij de schuilplaats bekend zal maken, verzint Sophie razendsnel en zonder enige bijstand een über-Kuifje-achtige list: ze rent het huis in, zoekt in wijlen papa zijn spullen, vindt wat ze zoekt ('I finally found what I was searching for', staat er op p. 5 raadselzaam), rent ermee naar de big, zegt: 'I'm so sorry, mon petit' en laat de 'vertelster' dan noteren: 'I brought down my hand.' (p. 6); vervolgens haalt ze Mimi op, het kind van haar zus met wie ze een hotel/restaurant/café drijft en samenwoont nu beider ega's zijn ter front geroepen of zo, en: Mimi 'glanced up at me holding her baby brother' (p. 6).

Dit blijkt after all een bravourestuk van jewelste te zijn, want Sophie staat, aldus uitgedost en toegerust, de Duitsers zo kranig te woord dat die afdruipen. En wat blijkt daarenboven: ze heeft, in doeken gewikkeld, niet het baby-broertje van Mimi, maar het met chloroform verdoofde biggetje heel de tijd in haar armen gehad. Uitleg volgt: 'I remembered Papa had a bottle in his study, from his butterfly-collecting days.' (p. 13)

Chloroform om vlinders mee te bezwijmen? Soit (ik ben niet zo deep into Nabokov). Maar daarvan dan een voorraad hebben die genoeg is om een heel mest-big een half uur lang onder zeil te houden? L'effet de réel heet dat zeker?

Mogelijk nog erger: waarom vertelt die ik-vertelster niet recht-toe-recht-aan wat ze daadwerkelijk deed? Waarom die vage omschrijvingen? De suggestie van de neerdalende hand (met een dolk)? Waarom opeens het perspectief van de kleine, makkelijk te belazeren Mimi overnemen? En wie is trouwens de 'you' die af en toe wordt aangesproken? Toch niet die naar het front vertrokken schilder, mag ik hopen... Die kan dan in zijn memoires vermelden: 'Jeloog tegenmij offik eenkind was!' Nee, dat zal niet, want aan hem hoeft ze niet - en zeker niet tweemaal op één bladzij - uit te leggen dat La Femme Marché 'Paris's greatest department store' was (p. 51), want hij woonde in Parijs toen hij haar in die winkel leerde kennen en verleidde.

Ik geloof dat ik met dit boek op het verkeerde feestje terecht ben gekomen... Ik geloof dat ik overstap op Julian Barnes's Levels of Life; dat is dunner. En zeker beter.

zaterdag, juli 06, 2013

Thomas Vaessens, Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur-III (slot)

Vandaag gaat alles (behalve het verduimnagelen van plaatjes in Blogger) goed. Varen op de Utrechtse Nieuwegracht en Drift, elektrisch voortgedreven; toch maar een benzinemotor gekocht overigens; en het is zomer. En ik heb Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur van Vaessens uit. Die hoeft dus niet mee naar het strand straks (metonymisch, dat, want ik ga niet naar het strand op vakantie).

Open vs. gesloten
Het hoofdstuk over het laatste denkraam, het postmodernistische, heb ik met plezier gelezen (het margepotlood dommelde in zijn etui). Het gaat over een positie tegenover de moderniteit die blijkt uit het soort boeken die ik niet allemaal met even veel plezier lees, maar waarover ik me graag laat informeren door mensen die - zoals Vaessens kennelijk - dat soort romans en gedichten wel waarderen. Toevallig had ik laatst Februari's De zonen van het uitzicht gelezen de roman waar Vaessens veel van zijn postmoderne venster mee weet te illustreren. Een verbijsterende roman, als het nog een roman mag heten, net zoals Februari's/Drenths dissertatie Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, die ik toevallig ook las, zij het fragmentarisch, maar dat lijkt me wel opportuun met zo'n tekst, om niet te zeggen: adequaat, om al helemaal maar niet te zeggen: in lijn met de literatuuropvatting en wereldbeschouwing van de abstracte auteur. Typische postmodernistische teksten allebei (of -drie). Leg het zo genoemde denkvenster er maar bovenop, en werkelijk alle woorden lichten als het ware op. Maar mooi? Ook het oeuvre van Jongstra staat nogal goed vertegenwoordigd in mijn boekenkast. Gelezen en wel. Nog zo'n typische postmodern, die er trouwens ook voor zorgt dat Multatuli, wiens Max Havelaar als demonstratiemateriaal voor het romantische discours werd ingezet, ook in dit hoofdstuk aan de orde komt. Jammer dat Vaessens in dat kader niet refereert aan de latere druk van die debuutroman (zie DBNL) waarin Multatuli/Douwes Dekker een schier idiote hoeveelheid noten heeft toegevoegd (Aanteekeningen en ophelderingen by de uitgaaf van 1875 (herzien, gewyzigd en aangevuld in 1881))waardoor hij zijn zelfreflexieve, opengewerkte roman nog duidelijker van het romantische en het realistische naar het postmodernistische denkraam sleept, denk ik. Die latere voetnootfoeterende Multatuli is een vroege Jongstra.

Postmodernisme/Postmoderniteitteit
Aardig aan dit hoofdstuk is dat Vaessen erin twijfelt of het postmodernisme nog wel gerekend kan worden tot de kritische reacties op de moderniteit, zoals de vier eraan voorafgaande denkramen. Vaessens veronderstelt dat het niet ondenkbaar is dat we, gelet op de constellatie van de wereld waarin we inmiddels leven, tot een ander - welaan: vooruit met de geit - paradigma zijn overgegaan. Postmoderniteit als een nieuwe cultureel-filosofische constellatie na de moderniteit. Hij doet net of hij geen positie kiest, maar tussen al zijn woorden kiert toch echt het licht van die opvatting: na vier denkramen vol kritische reflectie op de moderniteit is de wereld die beschreven moet worden, zo veranderd dat ze niet meer modern te noemen is, maar postmodern. Het laatste hoofdstuk, 'Literatuur en diversiteit', gaat daar verder op in, zonder dat het een nieuw denkraam zegt te behandelen. Het zou dan ook niet meer om reflecties op moderniteit, maar op postmoderniteit handelen. Nog eens zegt hij niet te kiezen. Maar dat is niet waar.

Verantwoording
Volgt nog een verantwoording over literatuurgeschiedenis en literatuurwetenschap. Daarin geeft Vaessens te kennen dat zijn boek veel kennis vooronderstelt, namelijk literair-historische kennis, feitenkennis. Kennis die is op te doen in gewone literatuurgeschiedenishandboeken, waarvan hij veronderstelt, nee, waarvan hij vindt dat scholieren er minstens één moeten hebben doorgeploegd alvorens zij aan de universiteit komen om (de) moderne Nederlandse literatuur te (be)studeren, dat laatste dan aan de hand van bijvoorbeeld dit boek van Vaessens. Dat is een gloeiend mooie uitgangsposititie, maar ook een wat vrome wens, wat al te gemakzuchtig. Die schoolkinderen van tegenwoordig lezen nog maar twaalf boeken en wat hapsnapbladzijdjes Dautzenberg en vooral veel geïnternetteerde leesverslagen in plaats van echte boeken. In wezen pleit Vaessens voor een knalhard toelatingsexamen Moderne Letterkunde. Helemaal mee eens. Maar niet op deze aardkloot, lijkt mij, waar iedere verbetering van het onderwijs geen geld mag kosten, niemand uit mag sluiten en ook geen wezenlijke verandering mag brengen of vergen. Vaessens weet dat ook wel, want in het hoofdstuk 'Literatuur en diversiteit' schets hij, extrapolerend vanuit Reve's De avonden en Grunbergs Tirza in welke richting - van moderniteit naar postmoderniteit - en hoe ingrijpend de Nederlandse cultuur veranderd is.

Slot
Zoals reeds gezegd, zij het toen nog wat veronderstellend: deze Geschiedenis n'est pas une histoire. Dit is geen basisboek (vergeefs zocht ik bij voorbeeld in het register een opsomming van de werken van Februari die ter sprake worden gebracht), maar een reflecterend, een verdiepend boek. Er worden wel boeken in besproken, maar die besprekingen dienen vooral als illustratie bij het zich ontwikkelende essay, ze vormen niet de kern van het boek. Geen leerboek is het, maar een schets van vijf periodeconcepten. Een leuke schets, een begrijpbare schets, een voor specialisten aanvechtbare schets. Een essay, daarom. En daarom is de titel niet goed. Dat is jammer, want die leidt de aandacht niet goed. Dat is jammer, want dit boek is serieuze aandacht van vakgenoten van Vaessens en ook van liefhebbers van de (moderne) Nederlandse literatuur zeker waard. Dat het boek een schets is van vijf periodeconcepten, is een probleem omdat Vaessens voortdurend zijn best doet onderscheid te maken tussen de traditionele historische romantiek en het vernieuwende transhistorische romantische denkraam, het historische realisme en [...] het transhistorische postmodernistische denkraam. De zin van het onderscheid tussen periodeconcepten en de in de bekende chronologische volgorde besproken transhistorische denkramen komt mijns inziens niet goed uit de verf. En toch prikkelt het boek, als een dezer warme dagen zo gewenst glas gekoeld sodawater. Tonic, kan ook. Of bier.

p.s.

Op De reactor verscheen een beschouwing van maar liefst 4985 woorden over Vaessens' boek, waarin onder andere wordt gerefereerd aan de belangstelling die Vaessens' boek weet te wekken; de vroolijke hermeneut, die er in totaal een schamele 3636 woorden aan wijdde, wordt daarin ook impliciet genoemd als deel van die Welle annex hausse. Daarna volgt de insinuatie: 'Wat heeft Vaessens toch misdaan?' Het vroolijke antwoord moet zijn en is: niets! Vaessens heeft een boek geschreven dat de interesse wekt van vakgenoten en anderen; daarmede heeft hij niets misdaan.

woensdag, juli 03, 2013

Thomas Vaessens, Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur-II

De kneep
De kneep van dit boek (ik ben nog maar tot pagina 330 gevorderd), zit erin dat Vaessens de chronologisch en historisch verhalende benaderingswijze van de moderniteit combineert met een conceptuele en transhistorische werkwijze waarmee hij literaire teksten bespreekt. Hij legt dit als volgt uit (p. 11):
Wij zeggen niet: 'Multatuli is een romanticus', maar bijvoorbeeld wel: 'Max Havelaar kan gelezen worden vanuit het romantische frame'. Een tekst (of een auteur) hoeft in onze optiek namelijk niet romantisch te zijn om romantisch gelezen te kunnen worden. En wanneer Max Havelaar inderdaad romantisch gelezen kan worden, dan sluit dat niet uit dat ook andere frames productieve leesstrategieën bieden. Multatuli's roman komt bijvoorbeeld in bijna alle hoofdstukken van deel II aan de orde. Kennelijk kan de tekst op verschillende manieren met de moderne wereld in verband gebracht worden, reden dat hij al zo lang springlevend is.
In werkelijkheid komt die roman, afgaand op het register, alleen voor in de hoofdstukken over het romantische, het realistische en het postmodernistische frame. Het eerste zal niemand verbazen. De plaats in het realismehoofdstuk heeft te maken met de paragraaf 'Literatuur en idealisme', waarin Max Havelaar vergeleken wordt met Cremers Fabriekskinderen, een paragraaf die niet misstaan zou hebben in dat eerdere hoofdstuk.

Vensters op Max Havelaar

Dat Multatuli een waarheidsclaim poneert met zijn roman, is overigens evident, juist door de interventie in de fictie die de auteur pleegt, zoals ook Cremer dat doet aan het eind van zijn roman. En mede door deze 'opengewerkte' structuur vindt Max Havelaar ook een plaats in het hoofdstuk over postmodernisme, en niet in de laatste plaats mede omdat een typische postmodernist als Jongstra aandacht heeft voor Multatuli. Fnuikend voor de claim van het exceptionele standpunt van deze Geschiedenis is evenwel dat Max Havelaar precies niet bekeken wordt door minder voor de hand liggende denkramen, namelijk het avant-gardistische en het modernistische.

Tags

Wat een dergelijke denkberaming zou hebben opgeleverd, is me niet duidelijk. Dat komt ook doordat de werkwijze van Vaessens ondanks de visuele schijn van helderheid in wezen wat duister is. En dat weer komt juist door het inzetten van de denkramen en meer in het bijzonder door het appel op intersubjectiviteit van de in teksten verscholen binaire, metaforische opposities die met behulp van een blik door een denkraam zouden oplichten. Die opposities noemt Vaessens overigens tags (p. 117), zonder dat hij (mij) duidelijk weet te maken waarom, tenzij omdat hij die term later weer gebruikt, namelijk wanneer het gaat om een explicatie van de inzet van woordwolken.

Woordwolken

Vaesens schotelt de lezer in vijf denkramen meer dan zeventig woordwolken voor, meestal in oppositionele tweetallen (menselijk-onmenselijk, de (jonge) dichter-de (verstandige) vriend, poëzie-wetenschap, en zo meer). In drie bladzijden legt hij het gebruik van dit hulpmiddel uit. Zo noteert hij op pagina 120 het volgende:
Woordwolken zijn weergaves in afwijkende typografie van uit hun context gehaalde woorden uit een bepaalde tekst. Ons gebruik van woordwolken is geïnspireerd op tag clouds: een visueel hulpmiddel dat weblogs en nieuwssites in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw op grote schaal gingen aanbieden. Een tag cloud visualiseert metadata van websites, waarbij de grootte- en/of kleur verschillen aangeven of de verschillende tags relatief weinig of veel voorkomen.
Doe-het-zelf
Waarom de typografie afwijkend is, blijft onduidelijk. Het is, denk ik, domweg een geintje van woordwolkgenererende programmaatjes, inmiddels een computationele conventie. Ik had er nog nooit mee gewerkt, maar toen ik de webtekst over deze Geschiedenis van de site van Vantilt plukte en door een wolkenmaker trok (www.wordle.net), schrok ik bijkans van de gratis bijgeleverde grafische mogelijkheden; het plaatje aan het begin van dit blog is maar één van de vele visualisaties die mogelijk zijn. Vaessens gebruikt overigens geen kleuren, maar (echt waar) een aantal tinten grijs tot en met zwart, die niet bijster distinctief zijn.

Ceci ne sont pas des tags

Het gebruik van woordwolken mag dan, zoals Vaessens zegt, 'geïnspireerd' zijn op tag clouds, zijn woordwolken zijn geen tag clouds, om de eenvoudige reden dat het geen verzamelingen zijn van metadata, en het zijn geen verzamelingen van metadata om de eenvoudige reden dat een platte literaire tekst van zichzelf geen metadata bevat, zeker niet van de soort die Vaessens zegt weer te geven. De woorden van een roman of gedicht zijn immers niet op een metaniveau voorzien van al dan niet transhistorische, denkraamgerelateerde tags. Het woord 'rood' in een gedicht van Hendrik Marsman 'heeft' niet de tag 'expressionisme' of 'vitalisme' of 'energie' of 'bloed', zo min als het in een gedicht van Henriette Roland Holst det tag 'liefde' of 'socialisme' of zelfs maar 'zachte kracht' heeft. Je hebt allereerst het oog en het verstand van de serieuze hermeneut nodig om die metadata in een tekst te 'zien' met inzet van interpretatie, duiding. Om het met Bourdieu te zeggen: tags zijn geen intrinsieke eigenschappen, maar waarden die door een veldspeler worden toegekend.

Sematische velden, lexemen, semen

Zeker, een hermeneut die een beetje overweg kan met iets als HTML, kan zijn uit de DBNL geleende teksten wel tagen om er vervolgens een wolkengenerator overheen te sturen. Dat zou een wolk opleveren die precies laat zien wat je met je tags eerst eigenhandig in die tekst hebt gestopt, namelijk je particuliere, zij het ook geschoolde opvatting over bijvoorbeeld de abstracte betekenismogelijkheden van die woorden. Dat haal je net zo veel de koekoek als die schijnbaar objectieve, aan de taalkunde ontleende betekeniskenmerken waar Fokkema en Ibsch Het Modernisme in de Europese letterkunde voor de uitvinding van het internet mee opvrolijkten: Marsmans 'rood' zou in hun optiek wellicht met [- onthechting] getagd kunnen zijn, net als dat van Roland Holst (maar deze dichters komen in dat boek niet voor). Met andere woorden: niet 'What you see is what you get' met die tag clouds, maar 'What you put into it is what you get to see'.

Beestelijk menselijk

Op pagina 120 verschijnen deze twee wolken, gegenereerd met materiaal uit Couperus' Noodlot:
En de uitleg erbij (p. 120-121)luidt:
We hebben hier een aantal concrete, letterlijk in Couperus' tekst voorkomende signaalwoorden gekoppeld aan overkoepelende, abstractere noties: menselijk en onmenselijk - de noties warvan we nog laten zien dat ze bepalend zijn voor de discursieve structuur van het realistische frame.
In de koppeling zit de subjectieve crux: die is aangelegd door de ene lezer. En er is nog wel wat uitleg nodig, denk ik, voordat een andere lezer begrijpt dat 'beestelijk' een signaalwoord is voor 'menselijk' of dat 'etiquette' een signaalwoord is voor 'onmenselijk'; ik althans dacht vooralsnog het tegenovergestelde.

The beholder

Een ander voorbeeld van de moeizame intersubjectiviteit van Vaessens biedt de wolk 'Palmen: roman' op pagina 329, zeker in combinatie met de introducerende tekst:
Wanneer Palmen schrijft over het literaire werk, de roman, dan gebruikt ze woorden die vooral de nadruk leggen op het geconstrueerde karakter ervan: de literaire tekst is een ingenieus in elkaar gezet mechaniek, waarin de verschillende onderdelen onderling met elkaar samenwerken
Als ik 'mijn' mechanische signaalwoorden eruit distilleer, krijg ik dit resultaat: ingenieus, in elkaar gezet, mechaniek, onderdelen. En wat staat er in de woordwolk: weefsel, lagen, tapijt, maakwerk, web, knoopwerk. Waar Vaessens de kille, technische machine-metafoor gebruikt, zie ik Palmen toch echt klassiek over een textuur schrijven, het handwerk van een vakvrouw. Dat lijkt me een ander kopje thee.

Register
Het boek bevat een namenregister, terwijl de auteur daar zelf weinig mee op heeft, zoals bleek uit het eerder aangehaalde interview, maar helaas ontbreekt een register op de tags die in margine van de tekst zijn aangebracht. Ik had graag de mogelijkheid gehad om de vindplaatsen van concepten als autonomie, Verlichting, oorspronkelijkheid, politiek en zo verder te traceren, te meer daar we mogen aannemen dat die concepten verspreid over alle vijf de denkraamhoofdstukken gebruikt zullen worden. Het is jammer, een gemis zelfs, dat het boek juist gesloten blijft op het terrein waar het de literatuurgeschiedschrijving wil openbreken.

Krankenschwesterplural

Een gezonde dosis subjectiviteit geeft doorgaans pit aan een tekst. Niets op tegen. 't Zet aan tot terugdenken en weerwoord. Des te beter. Maar Vaessens heeft er in dit boek voor gekozen gebruik te maken van wat hij noemt de pluralis modestiae (p. 12), wat wel te billijken zou zijn, als het dat ook daadwerkelijk was. Maar doorheen het hele boek zwikt hij heen en weer van enerzijds deze bescheidenheidsmodus van de welwillend docerende hoogleraar die met zijn leergierige studenten en lezers het spel speelt dat ze op voet van gelijkheid en gezamenlijk de uitgebreide materie verkennen, naar anderzijds wat de Germanen zo mooi de Krankenschwesterplural noemen, een in wezen neerbuigende, de toegesprokene kleinerende modus. Derderzijds kleeft er toch ook iets van een heel elitaire, uitsluitende houding aan deze spreekwijze, de trant van de pluralis majestatis: wij, geleerden onder elkaar, wij weten wel beter dan hoe men denkt dat het zit. Maar dit ter zijde slechts gezegd.
[volgende keer meer, maar wederom: eerst wat eindwerkstukken betweedelezeren]





dinsdag, juli 02, 2013

Thomas Vaessens, Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur

Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2013. Paperback met flappen. 472 bladzijden.

Gevorderd
Nu ik dit noteer [01-07-2013], ben ik pas gevorderd tot bladzijde 309. Ik ben dus geen beginneling meer, maar gevorderde. Maar ik ben nog niet aan de meet. En zou er dus nog mijn toetsenbord over moeten houden. Totdat ik het uit heb. Want ik wil niet meedoen aan het dom krakeel der kranten. Maar ik wil wel wat terugroepen tegen dat hol gevat van de recensies, die niet van enige vakkennis getuigen, hooguit van eenvoudige lekenergernis. Ergernis die ik me wel kan voorstellen, want het boek is - denk ik, nu ik tot pagina 309 gevorderd ben - in ieder geval niet wat de titel doet denken dat het is. Het is geen overzicht van alle, om een of andere reden belangrijke, invloedrijke, goede en/of bijzondere literaire boeken van de afgelopen ruim tweehonderd jaar.

Ceci n'est pas une histoire
Thomas Vaessens' Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur is niet de Nederlandse parallel van bijvoorbeeld Maarten van Buurens en Els Jongeneels Moderne Franse literatuur; van 1850 tot heden (Groningen 1996), dat zich als volgt karakteriseert in de openingszin: 'In dit boek wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste stromingen in de moderne Franse literatuur.' Het is ook geen pendant van Ton Anbeeks Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985 (5e, herziene druk, Amsterdam-Antwerpen 1999). Het is geen vervanging van de laatste tachtig hoofdstukken van M.A. Schenkeveld-van der Dussens Nederlandse literatuur, een geschiedenis (Groningen 1993). Noch is het een concurrent van onder andere Hugo Brems' Altijd weer vogels die nesten beginnen; geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (Amsterdam 2006).

Wat er ook verschillend is aan al die andere werken, ze pretenderen allemaal, op de ene of op een andere manier, een betrekkelijk volledig, of een bewust onvolledig, overzicht te geven; ze proberen het, dan wel een verhaal te vertellen over de belangrijkste literaire ontwikkelingen, stromingen, bewegingen in de moderne Nederlandse literatuur door middel van het bespreken van de belangrijkste literaire werken. Vaessens wil misschien wel iets dergelijks met zijn Geschiedenis, maar zijn boek is, in weerwil van de titel, niet een dergelijk literair-historisch overzichtshandboek. De Knuvelderiaanse volledigheidscategorie 'andere auteurs' ontbreekt dan ook - gelukkig - bij Vaessens.

Omdat hij iets anders beoogt, is achteraf te begrijpen waarom de auteur in een interview met De groene Amsterdammer (19-06-2013) nogal epaterend pochte 'Ik heb niet gekeken naar het register toen het boek af was. Ik heb niet gecheckt wie er wel en niet in staan. Ik weet echt niet of Achterberg erin voorkomt bijvoorbeeld.' Het deert hem evenmin dat Mulisch er niet in voor zou komen. Wie geen overzicht pretendeert te geven, maalt daar niet om, en terecht (maar zou wel zijn boek een andere titel hebben kunnen geven, om de lezer te helpen van meet af aan een passend denkraam in te zetten).

Een voorstel voor een andere blik
Wat wil Vaessens wel? Ik denk nu, gevorderd tot pagina 309, dat hij vooral wil demonstreren dat er ook een andere kijk mogelijk is op de geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur dan een traditioneel, chronologisch geordend verhaal van elkaar min of meer beconcurrerende stromingen en bewegingen. Wat hij niet wil is nog een keer vertellen dat de Zestigers, verzameld in het literair tijdschrift gard sivik, in 1964 de Vijftigers zo niet dood, dan toch wel passé verklaarden, en dat ze dat bondig duidelijk maakten met het beroemde omslag (wat Vaessens er niet van weerhoudt toch ook weer dit verhaal te vertellen). Vadermoord is masculien en oude koek. Niet dat het niet waar is, net zo goed als dat de Tachtigers wel de dood verklaarden aan de dominee-dichters, maar het trekt niet de aandacht van Vaessens, niet in dit boek.

Meer dan een geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur is Vaessens' Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur een tomeloos dik uitgevallen essay over een andere kijk op de geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur.

Literatuur en moderniteit
Helemaal nieuw is die kijk overigens niet, want Frans Ruiter en Wilbert Smulders stelden zeventien jaar geleden de verhouding van de moderne Nederlandse literatuur ten opzichte van de moderniteit annex het moderniteitsconcept centraal in hun Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (Amsterdam- Antwerpen 1996). Het eerste deel van Vaessens' nieuwe boek, getiteld 'Het verhaal: de moderniteit' vind ik evenwel zeventien keer zo toegankelijk als ik dat boek van Ruiter en Smulders destijds vond; misschien komt dat precies doordat Vaessens zich concentreert op de verhouding tussen die abstracta, en alle bergen van literair-historische details achterwege laat.

Paradigmawisseling
Vaessens zegt dat hij, naast het standaardmodel van de moderne (chronologisch geordende) literatuurgeschiedschrijving, een ander model plaatst. In dat model gebruikt hij zo genoemde transhistorische frames (waarbij 'frame' domweg vertaald mag worden met het Bommelse 'denkraam', en misschien zelfs wel met het nog oubolliger 'zoeklichttheorie'). Dat houdt bijvoorbeeld in dat hij 'niet de geschiedenis van het historische postmodernisme [reconstrueert], maar [dat hij bekijkt] hoe het postmodernistische frame betekenis geeft aan teksten, waarbij die teksten uit verschillende perioden van de moderne literatuurgeschiedenis afkomstig kunnen zijn.' (p. 106)

Pretentie
Dat laatste is helaas een pretentie die Vaessens, in ieder geval tot aan pagina 309, niet waar maakt. Hij loopt louter de literair-historische ontwikkeling na van romantiek, realisme, avant-gardisme, modernisme en postmodernisme. Niets nieuwers onder Vaessens' zon dan bijvoorbeeld al blikkerde onder de zeven jaar oudere zon van Van Boven en Kemperink, Literatuur van de moderne tijd; Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw (Bussum 2006). Verschil is alleen dat hij nauwelijks literair-historische feiten opdreunt. Dus wie er allemaal tot bijvoorbeeld het Nederlandse historische realisme te rekenen zijn, legt Vaessens niet uit. Maar hij legt evenmin uit wat er gebeurt wanneer je het (al dan niet historische) realisme beziet door het postmodernistische of avant-gardistische frame. Om maar iets te noemen.

Denkramen
Een frame is volgens Vaessens een denkraam (echt, ik prefereer dit Nederlandse woord), een cognitief kader of schema dat bepaalt hoe we de wereld zien (p. 111). Een bladzijde verder heet een denkraam ook 'een wereldbeeld, een stelsel van veronderstellingen'; en een diep denkraam heet: een cognitieve structuur die opgesloten ligt in het langetermijngeheugen (p. 112). Vaessens zoekt, behalve op amateuristische wijze bij Swaab, aansluiting bij de taalkundige Lakoff, die framing beschrijft als een taalhandeling. Daarom ook spreekt hij over denkramen 'aan de hand van taalsignalen' (p. 112), meer in het bijzonder metaforen en binaire opposities. Een denkraam is dus ook een taalconstructie. 'Om die reden noemen we concepten als romantiek of realisme discursieve frames, wat zoiets [!] betekent als "talige frames" of "frames in de taal".' (p. 112)

Nieuw?
Deze pleonastische descriptie brengt Vaessens op het concept 'discours', dat hij dan gaat uitleggen (met de groeten van Foucault, natuurlijk). En dan is het nog een kleine stap naar de observatie dat een discours niet alleen de werkelijkheid benoemt, maar er ook vorm aan geeft. Ergo: 'Begrippen als romantisch en realistisch duiden geen historische realiteiten aan' (p. 113), het zijn mentale constructies die ons helpen tastbare historische gebeurtenissen te interpreteren en verklaren. Dat wisten we een paar bladzijden eerder al, toen denkramen nog frames heetten, maar verwarrend is dan wel dat eerder werd gesteld dat traditionele periodeconcepten historisch zijn, wat wil zeggen dat ze wel 'verwijzen naar iets wat zich in de historische werkelijkheid heeft voorgedaan.' (p. 106) Maar daar zit ' m nou net nou de kneep.

[wordt vervolgd zodra ik verder heb gelezen, maar eerst moet ik nu BA-eindwerkstukken gaan beoordelen]