Nou ben ik niet heel erg een liefhebber van het type smaakventilator dat de hooggeleerde J.J. te N. doorgaans in het openbare domein wenst in te zetten als hem privé iets niet geheel en al welgevallig is, dus het muziekwerk van de even N.'se heer F.B. catagorisch afbranden is niet mijn stiel, maar dat het werk van hem dat ik googlerwijze als eerste hit (aan)trof niet bijster veel, om niet te zeggen: niks en niemendal te maken had met het werk dat ik juist gelezen had en dus evenmin met het leesverslag daarvan dat ik te illustreren wenste, kan en zal ik hier niet met opgeheven gelaat ontkennen.
Aan de roman van Wessel te Gussinklo was ik enthousiast begonnen, maar ik moest de spaghettilectuur ervan, of: de lectuur van de spaghettizinnen en -gedachten ervan onderbreken toen er een eerste lichting van kandidaten voor de ANV-debutantenprijs binnenkwam. Toen ik die taak verricht had, was ik wel aan wat anders toe, en begon ik, om weer op mijn eigen spoor te geraken, aan een klassieker: de baksteendikke roman De walgvogel van Jan Wolkers, die ik niet lang na verschijnen medio jaren zeventig voriger eeuw meerdere malen gretig gelezen had, maar sindsdien niet meer... Ook, zo bleek me nu, autobiografisch, ook rauw-realistisch, ook in de ik-vorm, ook een picareske roman, met alle exuberantie van dien, maar dan wel een roman van een vakmens, een taalbeest, iemand die weet van formuleren, van niet te veel gelul, van feiten en van meningen, niet van alleen maar domme gedachtetjes, maar van variatie in zinnen, alles tussen korte platte spreektaal en weloverwogen gestileerde en lang uitgewerkte woedeuitbartsingen.Maar toen ik per trein op weg ging naar het eerste juryberaad, had ik geen zin om die dikke pil mee te nemen, en stopte ik liever het zeer slanke The Figure in the Carpet van Henry James in mijn tas. Zo'n leuke gelegenheidsuitgave. En wat een taal, wat een stijl, wat geacheveerd dit geheel, zo zeer weloverwogen van taal. Dat slobber je niet zomaar even weg tussen Ut- en Dordrecht. Dat vergt aandacht. Dat moet je langzaam proeven. Drie keer zo traag als Wolkers.
En nog voor ik dat uit had (nog steeds niet, eerlijk gezegd, dat uitgelezen hebben), maar pas na dat ik een nieuwe toren van debuten, kandidaten voor de ANV-debutantenprijs, had gescoord, lag daar de recentste roman van Huub Beurskens op de stapel: 'te lezen'. Noblesse oblige, of hoe noem je dat vanaf de andere kant: wat dringend is, gaat voor. En dan schiet ik al meteen in de receptieve leeshouding van: kom maar op, vertel me.
Komt nu pas het pijnlijke. Komt nu de bekentenis. Ik heb tot op de dag van heden nog nooit iets van Beckett gelezen. Tenzij in Wikipedia. En tenzij via het werk van Robert Anker en via het werk van Huub Beurskens. Maar Beckett zelf... geen iota. Ik weet dus dat ik moet denken dat ik wat mis. Hij lijkt me de soort auteur over wie ik liever lees dan van wie ik iets zou willen lezen. Althans in eerste instantie. Maar die instantie duurt nu al wel erg lang qua Beckett. Dante deed ik inmiddels, Homeros, Milton, Ariosto en Manzoni, zelfs De Meun en De Lorris heb ik geprobeerd, Proust, en nog zo wat, zonder echt diepe dankbaarheid. Musil, ergens kwartwegs blijven steken.
Echter: Nabokov, bijvoorbeeld, daar heb ik wel al enige kennis van genomen. Door Beurskens. Dus Samuel weet wat wat hem te wachten staat. Want Wachten op een vriend, en zeker met dat omslag, met dat boompje, is evident geënt op En attendant Godot, en de roman zelf doet daar alles behalve geheimzinnig over. Gelukkig kan ik hier en nu zonder bezwaard gemoed verklappen dat Beurskens' roman bijzonder meeslepend is, ook voor wie geen weet van Godot heeft.
Wat de roman zo bijzonder maakt is - onder meer, en dit hier zeer voorlopig - dat het werk uitermate nauwkeurig geformuleerd is, welbewust, doordacht; niet alleen de structuur is weldoordacht, iedere zin is het, elk woord; Beurskens vocabulaire is zeer gevarieerd, en hij kiest zijn woorden scherp, bijvoorbeeld om hier en daar alliteraties in te kunnen vlechten. Ik las het boek voortdurend op verschillende niveaus, lijkt het: woorden en zinnen, de verhaallijn, de spiegelende structuur, dat laatste zowel intern (de twee vertellers in de twee delen) als extern (intertekstueel), want wat de roman nog meer aantrekkelijk maakt is dat ze opvallend - en wellicht nog meer: onopvallend - refereert aan en voortborduurt op onder veel andere die tekst van Beckett. En dat het een hyperbewust kunstwerk lijkt te zijn, terwijl het handelt over bewustzijnsprocessen waarvan de personages zich juist niet bewust zijn of zich pas na hun daden, post factum, bewust worden. Het boek staat in zekere zin strak van de spanning tussen extreme cerebraliteit en dito emotionele sensibiliteit. Het gaat over totale overgave, overgave aan een idee en veronderstelde herinneringen; en het gaat over verdringing van de onaangename werkelijkheid.
Wachten op een vriend is ook, denk ik, te lezen als een voortdurende, grote interpretatie van Becketts genotekst. Nog weer anders: zoals er romans zijn waar ik liever iets over lees, dan dat ik die dingen zelf zou moeten lezen, is dit een roman waarover ik liever niet iets lees, terwijl het zelf lezen ervan me bijzonder behaagt (ik kon het niet dan met tegenzin en door nood gedwongen tweemaal wegleggen), zonder dat ik meteen al het idee heb dat ik de tekst geheel doorgrond, begrepen heb. Zelden vond ik een flaptekst zo waar als deze: 'Wachten op een vriend is een roman om in één adem uit te lezen om dat meteen daarna nogmaals te kunnen doen.'
En dan te bedenken dat de auteur misschien zelf die flaptekt geknutseld heeft... Tekst, fenotekst, paratekst, intertekst, alles in één hand. Ik was me er voortdurend van bewust een meerlagige roman te lezen en toch werd ik er tegelijkertijd lekker door meegesleept. Nog zoiets: deze roman gaat op verhaalniveau eigenlijk over een gebeurtenis die niet plaatsvindt maar waarvan de twee hoofdfiguren zich voorstellen hoe het zou zijn als die zich, en daar hopen ze op, voor zou doen.
Nu weer een stapel debuten. En dan opnieuw: Wachten op een vriend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten