maandag, mei 25, 2015

Metabolus, of iets over retoriek of/en stijlfiguren

Een ab ovo vrolijk-imponerend en -overtuigend element van een stijlhandboekboek als The Sense of Style (New York 2014) van Steven Pinker vind ik de openingszin van de Prologue: 'I love style manuals.' (Pinker 2014: 9; dat paginanummer zegt niet zo heel veel, want ik gebruik de digitale uitgave). Het van meet af aan deprimerende aspect van een overzichtswerk als het Groot retorisch woordenboek van Paul Cleas en Eric Hulsens (Nijmegen 2015) lijkt me de gortdroge, dyssuasieve Inleiding, met idiote sprongen als de volgende (1):
Welbespraaktheid was in de oudheid een ijkpunt van kwaliteit. [...] Algauw groeide het besef dat taalvaardigheid niet alleen een talent was, maar ook een techniek.
(Claes & Hulsens 2015: 7)
Een dergelijk luchthartig tijdsbesef is niet het mijne.

En (2):

In de klassieke en de classicistische literatuur bijvoorbeeld zijn stijlfiguren vooral een middel om de boodschap zo efficiënt en effectief mogelijk over te brengen. In maniëristische en modernistische literatuur worden de stijlfiguren een doel op zich: ze overwoekeren de boodschap tot het hermetische toe.'
(Claes & Hulsens 2015: 8)
De sprong is duister doordat het betoog ieder argument of voorbeeld mist; de impliciete aanname - het afzetpunt voor de sprong - dat er helemaal niets aan de literatuuropvatting(en) is veranderd in een paar eeuwen, is volkomen van de ratten besnuffeld.

En (dat is 3) deze:

In het midden van de twintigste eeuw werd de retorica in Europa herontdekt [...]. Raymond Queneau schreef in 1947 zijn Excercises de style [...] - Rudy Kousbroek vertaalde het boekje in 1978 als Stijloefeningen.
(Claes & Hulsens 2015: 8-9)
Bij mij heet 1978 niet 'het midden van de twintigste eeuw' maar het laatste kwart ervan, en één melige maar leuke bundeling van kunststukjes noem ik geen herontdekking van de retorica, net zo min als ik een tussenpoos van dik dertig jaar tussen origineel en vertaling vind getuigen van een continentale herontdekking van een discipline. Ook een pas in 1994 uitgegeven onvoltooid werk waarin Daniël Robberechts 'zo veel mogelijk retorische figuren' verwerkte (Claes & Hulsens 2015: 9) zie ik niet als een eclatant argument in dezen.

Zo, al het goede komt in drieën, zei de dominee, terugziend op zijn antithese, en hij liet zijn argumentatie er verder maar bij, op hoop, natuurlijk - om niet te zeggen: bovennatuurlijk - van zegen. Behalve dat hij er nog aan toevoegde dat de Inleiding van Claes & Hulsens (2015) zucht en bezwijkt onder wat Pinker (2014, hoofdstuk 3) noemt: 'The Curse of Knowledge', een zeer publieksonvriendelijke denkfout.

Maar ook andere denkfouten doen zich voor. Inconsistentie is er een. Worden stijlfiguren in de eerste regel van de Inleiding nog omschreven als 'bijzondere vormen van taalgebruik' (Claes & Hulsens 2015: 7), in het hoofdstuk Overzicht heten zij 'transformaties' (Claes & Hulsens 2015: 13-14), een begrip dat in het betoog, laten we het zo noemen, is geslopen op pagina 10, waar het gaat over zeven structuralisten anno 1970 die de stijlfiguren herdopen tot 'metabolen', waarbij moet worden geweten dat '[a]lle metabolen [...] transformaties van een nulgraad [zijn], een uitdrukking zonder retorisch effect.' Maar daarbij bedenke men zich dat er 'geen taaluiting denkbaar [is] zonder connotatie' [mijn cursivering; DVH], waarbij onder 'connotatie' en 'retorisch effect' hetzelfde dient te worden verstaan.

Moeder laat vragen of het meegaat zo, of dat er een zakje omheen moet, want op pagina 14 blijkt dat onder de 'functies' en 'connotaties' van stijlfiguren hetzelfde wordt verstaan, zij het dat ze 'heel uiteenlopend [kunnen] zijn.'

En wie houdt de ogen droog bij het opslaan van pagina 45, waar, in de Alfabetische lijst doodleuk ook het 'beletselteken' als stijlfiguur is opgenomen... tussen 'belediging' en... 'belgicisme'. Je hoeft werkelijk helemaal niets zelf te verzinnen.

Geen opmerkingen: