zaterdag, augustus 29, 2015

Wat zien we als we lezen?

Het is weekeinde en mooi weder, ik begin weer te lezen in What we see when we read, en op pagina 26 stelt Mendelsund een Gedankenexperiment voor, dat ik een beetje aanpas: maak je een voorstelling van een bekend romanpersonage. En ik kom, halverwege een Hoegaarden Grand Cru, uit bij Henri Osewoudt. Op bladzijde 16 van de 29e druk (1988) van Hermans' beroemde roman staat over deze anti-held:
Zijn judoclubje was hij geregeld blijven bezoeken. Zijn voeten vergroeiden ernaar, zij werden breed en zeer gespierd over de wreven, het leek of zij zuignappen aan het worden waren, hij stond er onverwrikbaar op als waren zij van lood.
Kennelijk niet afkerig van een grapje, voegt de verteller toe: 'Normale schoenen kon hij niet meer dragen'.

Ik herinner me dat iemand - het is weekeinde, ik ga het nu echt niet opzoeken - dit aspect van belang acht voor de interpretatie van de roman: Osewoudt heeft iets Oedipus-achtigs; inderdaad: moeilijke voeten. En zijn moeder vermoordt zijn vader, en hij doet het zelf met zijn nicht, en zijn zelfbeeld is behoorlijk vertweededruppelswaterd. Allemaal Freudiaanse ellende. Past goed.

Maar: ik herinner me geen scène uit de roman waaruit blijkt - waarin m.a.w. ge-showed wordt - dat Henri daadwerkelijk last heeft van zijn voeten. Maar ja, ik heb geen e-versie van dit boek en kan het dus ook niet makkelijk nazoeken. En het weekeinde is nog lange niet ten einde.

Huiskamervraagje dus.

('(Much of what takes place in fiction is choreographic.)', zegt Mendelsund op p. 28 daarenboven (wat misschien ook wel wat zegt over het soort fictie dat hij leest, maar WFH's DoKa past daar wel bij))

P.S. d.d. 6-9-2014

Een e-ditie geleend bij de bieb (een e-bieb is open op zondag) en geconstateerd dat er wel voeten genoemd worden in De DoKa, maar na de eerste vermelding van die vergroeiing nog slechts drie keer met betrekking tot Osewoudts problematische stelten. Twee keer zegt hij dat hem geen gewoon schoeisel past wegens die wreven, maar dat lijkt van geen enkel psychologisch of plot-belang. En een derde maal lijkt het weer die kant op te gaan, namelijk als hij, verkleed als verpleegster, Marianne gaat opzoeken in het ziekenhuis, en hun kind. Dan staat er:

Hij had pijn aan zijn voeten, want de schoenen pasten hem eigenlijk niet goed, zij knelden over zijn dikke judowreven en hij kon de schoenen niet min of meer los dragen, doordat ze niet met veters gesloten werden, maar met een gesp. Maar hij zag in dat Dorbeck hem onmogelijk het maatwerk had kunnen leveren waar hij aan gewend was. Bovendien maakte hij kleinere stappen dan anders in deze knellende schoenen en dat zou, dacht hij, zijn gang nog meer op die van een vrouw doen lijken.
Kortom, een gevalletje knullige Cruijff-logica. Zinloze plotcomplicatie.

Nergens kwam ik,al e-zoekend, iets tegen over Osewoudt die in of juist uit de problemen geraakt door die moeilijke voeten. Als hij "Baby Sondaar, 4 april 1945" in het mortuarium gezien heeft, rent hij het ziekenhuis uit. Als hem buiten een vijandelijke D.K.W. inhaalt en als die vervolgens stilhoudt, blijft Osewoudt "gewoon doorlopen". Niks geen onhandig gestrompel met zijn bolle poten in dat gegespte verpleegstersschoeisel.

Ergo: dienen die voeten wel ergens toe, literair gezien? Hadden dat niet net zo goed gewone voeten kunnen zijn, die als doodnormale mussen onopvallend op het dak blijven zitten?

donderdag, augustus 27, 2015

Tzja, Tzum

Genomineerd (http://www.tzum.info/tzum-literatuurprijs/) voor de mooiste zin van 2014:
"Luc Boudens – Op eenzame hoogte (blz. 27)
– Was er niet het gewicht van mijn opvoeding geweest die mij altijd en overal geaard hield, dan was ik zwevend als een maagdelijk tafellaken op Bastiens schoot beland."
Moet een mooie zin niet ook goed zijn? Ik vraag me nochtans af of de onderhavige ik-figuur geaard werd gehouden door zijn opvoeding, dan wel door het gewicht van zijn opvoeding. Ik denk door het laatste, omdat daarna iets staat over "zwevend", wat als contrast bedoeld lijkt te zijn: als ik niet door gewicht geaard was, was ik zwevend geweest. Dan zou dus dat "die" beter "dat" kunnen zijn. Los daarvan vraag ik me af hoe je zwevend ergens belandt, want wie zweeft is niet geland, wie is geland zweeft niet, maar die is van later zorg.

vrijdag, augustus 21, 2015

De witte mootej

Het klopt vast allemaal, wat Stoffelsen en Franssen schrijven in De groene, zeker met die cijfers erbij. En in zekere zin zijn die cijfers ook onthutsend, vooral omdat ze een ongelijkheid, onevenwichtigheid lijken aan te tonen die je ook op andere maatschappelijke terreinen ziet, zoals de arbeidsmarkt, het hoger onderwijs, waarschijnlijk ook op de Sail en in het eerste divisie-korfbal. Maar ook juist door die cijfers ging ik twijfelen. Waarom worden alleen precies de theoretische CBS-allochtonen onderscheiden, de niet-Westerse, en waarom zijn Oost-Europeanen en Indonesiërs niet Oosters? Was Hella Haasse allo- of autochtoon? Was Mulisch auto- of allochtoon (of is er een kans is dat hij zichzelf apart van alles en dus hyper-eigen vond, dat hij alleen van zijn eigen grond afkomstig was, niemand anders, über-autochtoon)? Hoe zit het met Vondel, trouwens, en Willem, die Madoc maakte, en Ramsey Nasr (uniek in de kracht van zowel zijn verdediging van als de kritische blik op de Nederlandse (?) cultuurgeschiedenis en het gebruik ervan om voor een beter heden te pleiten)? Ik wil eventuele etno-socio-raciale cultuurverschillen niet bagatelliseren als ze ertoe doen, maar toen ik het debuut van Jamal Ouariachi las, heb ik er geen seconde over gepiekerd of hij wel of niet ergens 'vandaan' kwam; volgens mij deed dat er in zijn debuut niet toe; en nu lees ik opeens: 'Jamal Ouariachi (Marokkaanse vader)'. WtF! Ik zou pislink worden als iemand zou schrijven: 'Fabian Stolk (Rotterdamse vader)'. Niet dat ik me ervoor schaam, welnee: ik ben volgens zowel de meest geavanceerde als de meest achterlijke rassenleer een volbloed Rotterdammer, want ook mijn moeder en haar moeder en vader, net zoals opa en oma van vaders kant, waren oer-echte Rotterdammers. Dat bloed krijg je er nooit meer uit, ook al ben ik in Zeist geboren (over schaamte gesproken). Maar wat heeft dat met mij te maken? Met wat ik nu in Utrecht schrijf? En heeft er ooit iemand een probleem van gemaakt hoe de procentuele vertegenwoordiging van Rotterdammers is in de populatie van Utrechtse universitair docenten Moderne Nederlandse letterkunde? Kon wel eens heel disrepresentatief zijn nu Joke van der Wiel met pensioen is. En is het aantal vrouwelijke schrijvers uit Deventer wel representatief aanwezig onder de genomineerden voor de NS-publieksprijs? Doetternietoe. Toevallig ben ik dezer dagen Paravion aan het lezen van Hafid Bouazza (staat op de leeslijst van het eerstejaars vak literatuurgeschiedenis in Utrecht); en ja, als je dat leest, kan ik me voorstellen dat je gaat denken: hé, dat is nou niet bepaald een roman van Geerten Gossaert.
Als we niet voorzichtig zijn met onderscheiden, houden we alleen maar antochtonen over. Bar ongezellig.

woensdag, augustus 19, 2015

De rol van de lezer

In VSV van Leon de Winter las ik onlangs in een persoonsbeschrijving: 'Ze was nu tweeënveertig maar zag er net zo goed uit als toen op het eiland [de Dominicaanse Republiek]. Borsten als van een achttienjarige Zeeuwse.'

'Wow!', knalde het toen door mijn leesbrein. Dat is een pronte vergelijking. Niet zuinig.

Maar vervolgens bedacht ik me dat ik helemaal geen achttienjarige Zeeuwsen ken of heb gekend, ik ben me er althans niet van bewust of bewust geweest.

Bij herlezing van de roman dacht ik, toen ik weer aankwam op pagina 36 (van de digitale uitgave naar de eerste druk): 'Hoepla, daar zijn ze weer. Wat een struise vergelijking!'

(Ja, ja, ik weet het, zo seksistisch dat er binnenkort wel verontwaardigd over geschreven zal worden in een Amerikaans dagblad; maar als je alle woorden uit VSV haalt die niet dooreen puriteinse beugel kunnen, houd je alleen wat persoonlijke voornaamwoorden en de voorkant van het omslag over; wat een gezeur.)

Erger dan de eerste keer bekroop me het gevoel, dat ik - bij nader toezien - geen idee had van wat De Winter annex diens vertelinstantie er eigenlijk mee bedoelde. Ik ga er namelijk van uit dat niet alle achttienjarige Zeeuwsen dezelfde borsten hebben. Sterker - maar nu wordt het wel wat particulier: ik heb niet alleen nog nooit twee Zeeuwsen met dezelfde borsten gezien, ook geen vijftigplussters, ik heb nog nooit twee dezelfde borsten gezien. Dus die krachtige generalisatie waar de vergelijking gebruik van maakt, brengt me niets voor het geestesoog.

En de lezer maar lezen en maar herlezen. Terwijl dit toch het manco is van onder andere iedere goede vergelijking, namelijk dat ze appelleert aan iets waarvan we niet weten of het wel is wat de schrijver ermee bedoelde, laat staan dat we weten of andere lezers er hetzelfde in lezen, en we een week later toch met andere lezers in de leesclub over dat boek zogenaamd weloverwogen oordelen uitwisselen of er een recensie over schrijven of een opmerking op een weblog.

Over dit onderdeel van het lezen is een prachtig vorm- en uitgegeven essay geschreven en getekend en geïllustreerd en geredigeerd door Peter Mendelsund: What we see when we read. Een lust voor het typografische oog. Alleen maar zwarten, grijzen en witten, maar het boek oogt als een regenboog.

Mendelsund hijst de gatenvullende verbeelding van de actieve lezer hoog op het schild, overigens zonder de auteur de Barthesiaanse dood in te jagen. 'After all - if we posit the removal of the author - from whom would we be receiving imagery?' (224)

Het is echt een essay, of meer nog een goed geordende verzameling persoonlijke notities van een kennelijk zeer geverseerd lezer. Er is geen spoor van een wetenschappelijk verantwoorde onderbouwing. Hoeft ook niet. Ik kende de goede man nog niet, zijn werk ook niet. Ik zag alleen een kort stukje over dit boek in de Volkskrant en daarna een uitgebreidere tekst op het weblog van Huub Beurskens dank zij een notitie op Facebook en dacht: kopen. Nog geen seconde spijt van gehad.

Nieuwsgierig? Koop dan niet de digitale uitgave (als die er al is). Dit boek moet je in de hand hebben, voelen, zien. Deze aanbeveling is in zo verre invalide, dat ik het boek nog niet uit heb; maar dat duurt niet lang meer.