vrijdag, september 11, 2015

Meer witte motor

Daan Stoffelsen denkt in De revisor, mede naar aanleiding van reacties, bedachtzaam nuancerend verder over het probleem dat hij met Thomas Franssen aanzwengelde in een artikel in De groene Amsterdammer onder de titel 'De witte motor', de ondervertegenwoordiging van niet-witte/westerse auteurs in de tegenwoordige Nederlandse literatuur. Handig, zo'n stuk: met hyperlinks.

In mij rijst, mede door de bijdrage van Kuitenbrouwer aan de discussie, de vraag of er nu echt een probleem aan de orde is gesteld. De cijfers (zo veel van dit, veel minder van dat, wat meer van die) zijn geen probleem. Als in (pas op: vergelijkingen gaan altijd mank): ik zit nu lekker in de zon in m'n tuintje, op terras A, en zie dat daar maar 18 tegels van 40 x 60 liggen, en maar liefst 300 keitjes van 10 x 10. Die representeren respectievelijk 43.200 en 3.000.000 vierkante centimeter. Is dat een probleem? Schuilt daar een probleem achter of onder? Had ik meer grote tegels moeten gebruiken (ook op terras B, waar de verhouding even scheef, misschien zelfs schever is)?

Uit de cijfers van Stoffelsen en Franssen blijkt dat er naar verhouding veel minder allochtonen dan autochtonen debuteren in de Nederlandse literatuur. Stoffelsen zegt nu dat het hem 'logisch' lijkt dat er sociale en institutionele mechanismen werkzaam zijn waardoor er minder allochtone schrijvers worden uitgegeven dan er aankloppen bij de uitgeverijen:

(Logischer lijkt me [...] dat er [...] sociale en institutionele belemmeringen zijn die verklaren waarom het percentage schrijvers met Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Iraanse, etcetera wortels de helft is van het aantal Nederlanders met die wortels.)
Het is zijn reactie op Kuitenbrouwers' vraag in de NRC: "Wat als 'allochtonen' gewoon minder belangstelling hebben voor de literaire wereld?" Met andere woorden: ze kunnen wel, maar ze willen niet; de toegang tot de literatuur is er, maar de behoefte om toe te treden niet. Zo'n hypothese, meer is het niet, kan niet adequaat gepareerd worden met een 'logisch' genoemde gedachte, maar zou getoetst moeten worden met een nieuw onderzoek, namelijk naar het verschil tussen a) manuscriptaanbod door en b) gerealiseerde uitgaven van de respectieve groepen auteurs (in spe). Kuitenbrouwer stelt zich op als columnist, en hoeft daarom wellicht niet(s) te toetsen; Stoffelsen en Franssen hoeven vast niet andermans hypothese te toetsen; mij lijkt het een hele klus; maar wie weet hebben de uitgeverijen (en agenten) een puike administratie. Of er popelen nu allemaal afgewezen aspirant-schrijvers om hun helaas-relaas te delen.

De opmerking(en) van Timo Koren (dank voor de link naar Trouw, Daan) begrijp ik niet helemaal, en ik mis, wederom, de cijfers. Hij stelt dat de literaire uitgeverij en kritiek een wit bolwerk vormen (waarom toch die oorlogsmetaforiek?). Ik wil zonder enig cijfer graag van hem aannemen dat de dames en heren in die branche vooral witte mensen zijn (sommigen ken ik van de gracht, de meesten van een fotootje in de krant en ja: allemaal wit). Maar impliceert dat dan dat hun literair handelen ook 'wit' is en (dus) nefast want kleur-uitsluitend?

Koren stelt:

Bij literaire romans zijn de selectiecriteria die uitgevers het belangrijkst achten vooral taalkundig en esthetisch: stijl, vorm, universaliteit, originaliteit en individualiteit. De politieke of sociaal-culturele waarde van een boek wordt als niet-literair gezien, en draagt dus niet bij aan de kwaliteit ervan.
Ik neem dat maar aan, voor het gemak, en ik lees dat als volgt: bij de beslissing 'wel of niet uitgeven' maakt het niet uit welke politieke of sociaal-culturele waarden een manuscript uit wil dragen, maar wel of dat op een stilistisch etcetera 'goede' manier gebeurt. Ik lees dat zo, omdat ik bij tijd en wijle boeken voor mijn gevoelige oogjes krijg waarin mijns inziens tamelijk abjecte waarden geëtaleerd worden. Sommige Ferrons, het halve oeuvre van Houellebecq, het vreselijke en pedant choquerende Wij van Elvis Peeters, dat quasi-empathisch gedrocht van Hemmerechts over de vrouw van Dutroux. Dat soort werk. Shit, weer allemaal witte auteurs.

Ik kom er nog even niet uit. Raar 'probleem'. En dan: waarom pieker ik erover als ik het niet ronduit een probleem kan noemen? Ben ik gepikeerd doordat er iemand zachtjes, stiekem vier palen met touwen ertussen heeft neergezet en ik me opeens in een boksring blijk te bevinden (liever sport dan oorlog)? Lijd ik aan The White Gaze? Dènk ik als lid van de vakjury van de ANV-debutantenprijs alleen maar dat ik louter boeken beoordeel en niet (mede) de herkomst van de auteurs of van (één van) hun ouders?

Zal ik dan maar weer cobblestones gaan tellen?

Oh nee hè: toen ze een kwart eeuw geleden werden gelegd, hadden ze drie tinten, nu zijn ze alle even grijs. Maar ze functioneren alle nog goed, net als die tegels trouwens.

Het draait erom, dacht ik - een tijdje later - onder het strijken der overhemden, of de bejegening, de behandeling, de beoordeling van auteurs en hun werk juist en oprecht is. Als die onjuist is, zou dat de lage participatiecijfers kunnen verklaren. Maar andersom mag je niet redeneren. Mijn wiskundeleraar zei in de brugklas al: een koe is een beest, maar een beest hoeft nog geen koe te zijn. Nooit vergeten, mijnheer Koster (inderdaad: wit).

Geen opmerkingen: