Hoe ook de techniek voortsnelt, hoe voortvarend ook de humaniora worden omgetoverd tot Digital Humanities, de problemen worden er niet anders door, in zekere zin.
Ik wilde een scan maken van een stuk uit Anthonie Donkers even verbijsterende als intrigerende boekje De vrijheid van den dichter en de dichterlijke vrijheid. Een critiek op de moderne poëzie (Van Loghum Slaterus uitgeversmaatschappij n.v. Arnhem in 't jaar MCMXLVI), maar mijn scanner dacht dat het nog maandagochtend was of zo, en kreeg krampjes. Het resultaat heet ik vooralsnog digitale inktvraat.
Het boekje is verbijsterend doordat Donker te keer gaat als een enorme, van zichzelf overtuigde betweter: bij elke moderne dichter die hij aanhaalt, en het zijn vrijwel uitsluitend goed gecanoniseerde dichters (en een enkele dichteres) weet hij feilen aan te wijzen in hun taalgebruik. Of eigenlijk: overtredingen van zijn eigen ideale taalgebruiksregels. De minste of geringste afwijking van wat hij noemt de 'gewone' taal, veroordeelt hij. Poëzie moet helder zijn, verstaanbaar. Dus keurt hij afwijkingen van de gewone of gangbare woordvolgorde af, neologismen, samentrekkingen, door rijm afgedwongen variatie in grammaticale tijden en nog veel meer.
Hij doet dit omdat hij vindt dat de taal van zichzelf al rijk genoeg is, en dat de dichter een vakmens moet zijn en zijn uiterste best moet doen om het gedicht dat in hem zat en zich door inspiratie heeft aangediend, zo perfect mogelijk weer te geven, naadloos in woorden moet vangen. In uitzonderlijke gevallen, als het echt niet anders kan, mag de dichter de taal naar zijn hand zetten, of liever: naar zijn gedicht modelleren. Donker heeft dus een op zichzelf bezien lovenswaardige, zeer hoge, uiterst idealistische opvatting van poëzie.
Het boekje is intrigerend doordat Donker tot zijn 'critische' exercitie is gekomen onder invloed van de toen recente oorlogservaringen. Hij vraagt zich af of men eertijds wel goed heeft opgelet, of men wel kritisch genoeg is geweest, want men had misschien wel die hele oorlog aan kunnen zien komen in plaats van er door overvallen te worden. En misschien heeft men op vergelijkbare wijze te zeer en te klakkeloos geloof gehecht aan de (positieve) literaire kritiek en hebben de lezers zich een rad voor ogen laten draaien, en is er te veel poëzie goedgekeurd.
Afgaande op de hoeveelheid stilistische muggen die Donker met precisie weet te ziften, is zijn antwoord op die vraag: ja, er zit veel ruis in zelfs goede poëzie. Opmerkelijk consistent is het dat hij af en toe in overweging geeft dat een Franse dichter een of andere fout nooit zou maken ('Fransche ooren zijn op dit stuk gevoeliger') en dat hij anderzijds germanismen afkeurt.
De man was oprecht verontrust. Maar nu ik net over de helft ben van zijn vijftig pagina's critiek op de moderne poëzie, ga ik me op mijn beurt ernstig zorgen maken over de kwaliteit van de poëzie van Anthonie Donker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten