De stad ronkt nauwelijks. Ik zit op het balkon om de blaadjes van een plataan te zien bewegen op een briesje. Voor de ochtendstond ga ik niet slapen.
Ik heb er geen zin meer in om vroeg op te staan. Met de ontslagvergoeding en mijn werkeloosheidsuitkeringen kan ik het twee jaar uithouden. Dan beleen ik mijn flatje, en daarna verkoop ik drie Vlaamse gravures en die paar gouden snuisterijtjes die ik van mijn opa erfde. Als ik dan niets meer heb wat de moeite waard is om te verkopen, geen enkele kredietinstelling me nog een cent wil lenen, steek ik me in de schulden bij lui van m’n familie en als me tegen die tijd een idee te binnen schiet, fles ik ze.
Ik heb niets tegen werken. Ik was bijna ingenieur, een soort opper-technicus, gepromoveerd tot projectmanager. Ik was er trots op aan hoger gediplomeerden leiding te geven en zelfs aan een jonge hogeschool-ingenieur die ik soms een uitbrander gaf alsof hij een kwajongen was.
Ik was het slachtoffer van een personeelsinkrimping die een maand later gevolgd werd door een massa-aanwerving. Een streek van het management om zich van de duurste medewerkers te ontdoen, van onwilligen, rotkoppen en lui die meer dan drie dagen per jaar ziek zijn.
– Uw persoonlijke bezittingen liggen bij de receptie. Ik hoop dat u een vervangende baan vindt.
– Ik ga nooit meer werken.
– Houd goede moed.
De personeelschef had niet begrepen dat ik had besloten mezelf een oneindige vakantie te schenken.
Sommige weekends wandel ik met een vriendin door de Jardin des Plantes. Op regenachtige dagen cirkelen we om de dinosauriërskeletten in het Museum voor Natuurlijke Historie. Vorige zomer hebben we de liefde bedreven in de Rue Gay-Lassac in een oplegger waarvan de chauffeur de achterklep op een kier had laten staan.
Ik heb van dat moment genoten maar ik weet niet of we het ooit nog opnieuw doen. Ik ben tevreden met de eenzaamheid. Ik adem, ik denk na, ik besta.
Ik houd het waarschijnlijk nog vijf of zes jaar vol, voor de totale ondergang. Ik verafschuw het idee de hand aan mezelf te moeten slaan, zelfs als de revolver die ik verstopt heb achter een plint in mijn kamer ervoor bestemd is mijn hoofd te doorboren.
Langzaam leven zonder de dagen te verzwelgen, ieder uur voorzichtig ter hand te nemen als een mussenjong, liefkozend opdat het niet te snel ervandoor zal vliegen, de minuten op je tong te laten wegsmelten zonder ze door te bijten, te genieten van de smaak van iedere seconde zonder een moment te vergeten dat je in leven bent.
Ik zal de jaren die me resten uitrekken als gesponnen suiker en er eeuwen van maken.
Nu zijn de bladeren van de plataan helemaal stil. Het gonzen van de stad lijkt te zijn opgehangen boven de Champs-Élysées. De nacht houdt aan, treuzelt, sluimert.
Beetje bij beetje wordt het donker een schemer. Ik wil niet dat de dag aanbreekt terwijl ik mijn leven verspil. Geleund over de reling van het balkon verjaag ik de ochtendstond met grote bezemstreken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten