In De hemel boven Parijs wordt de Franse hoogleraar kunstgeschiedenis Olivier Massarin geconfronteerd met de Nederlandse uitwisselingsstudente Fie Schoonhoven, die sprekend lijkt op zijn geliefde Mathilde, met wie hij vijfentwintig jaar daarvoor definitief het contact verloor. Nou ja, verloor... het was zijn eigen domme en botte schuld, consequentie van zijn levenslafheid, maar daar gaat het me nu niet om.
Als hij haar voor de tweede maal ziet, speelt weer die herkenning keihard door zijn kop. En de extradiëgetische vertelinstantie zet dat als volgt uiteen (p. 9):
Olivier keek naar haar en het beeld op zijn netvlies schokte, als bij een diaprojector die wordt aangestoten; er schoof een oude dia over de huidige, zodat hij even niet wist waar hij naar keek, naar nu of naar lang geleden.
Ik vind het fraai dat er hier schier onopvallend een vergelijking met een diaprojector wordt ingezet omdat op de eerste pagina van de roman in de eerste alinea al verteld wordt over Olivers college, waarbij Fie voor het eerst aanwezig is en waarbij de docent - naar ik aanneem gewoontegetrouw en routineus-professioneel - een diaprojector gebruikt, misschien een beamer, maar dat woord staat er niet: 'De projector zoemde en prikte in zijn ogen [...].' (p. 7)
Maar, hoewel de huidige onderwijsondersteuning gedomineerd wordt door elektronische hulpmiddelen die zo niet op een interactief digi-bord hun beelden werpen dan toch wel met behulp van een beamer, heb ik nog vrij grondige herinneringen aan bijeenkomsten waarbij een diaprojector werd ingezet ten behoeve van visuele instructie en/of explicatie, en ik weet nog dat er heel veel mis kon gaan met zo'n projector (dia's ondersteboven in de slee of de carrousel gezet, of verkeerde dia's, of de volgorde ervan een puinhoop ten gevolge van onoordeelkundig transport, of beelden die niet onmiddellijk scherp waren, maar pas nadat het diapositief in het raampje door de hitte van de lamp met een 'plop' van spanning was veranderd), maar nimmer was ik er getuige van dat er twee dia's in de projector, met raampjes en al, over elkaar schoven ten gevolge van het aanstoten van het apparaat of anderszins. Daardoor - doordat ik denk dat het niet kan - verliest het beeld van deze vergelijking voor mij aan kracht.
In het tweede hoofdstuk verschijnt er een tweede vergelijking met een vergelijkbare strekking, die misschien niet helemaal mank gaat, maar toch hooguit naar zijn betekenis strompelt (p. 12):
In zijn hoofd werden deze dag en dat moment van vijfentwintig jaar geleden naar elkaar toegebracht, en als de punten van een laken bij elkaar genomen; en alles wat ertussen lag, verdween in een smalle plooi. Zo opgevouwen leek zijn leven kort en simpel.
In mijn hoofd en in mijn alledaagse realiteit hebben lakens vier punten; en als je slechts twee ervan naar elkaar toebrengt, plettert vrijwel alles wat ertussen ligt, als we het niet over kruimeltjes hebben, op de grond. Zo simpel is het toevallig ook nog eens een keer.
De vertelinstantie heeft kennelijk moeite met de verbeelding van deze historische of mnemotechnische persoonsverwarring van Mathilde-toen en Fie-nu die van cruciaal belang is voor de uiteenzetting van wat er in het hoofd van Olivier gaande is. Een bijkomstigheid is dat de vertelinstantie in beide vergelijkingen een passief-constructie gebruikt waardoor niet duidelijk is wie of wat nou tegen die projector aanstoot en het laken opvouwt; de concretisering die eigen kan zijn aan een goede vergelijking, gaat daarmee verloren.