Toen deze eeuw nog in de luiers lag, probeerden we bij de opleiding Nederlands van de Universiteit Utrecht eerstejaars-studenten het edele handwerk van de literaire analyse bij te brengen in de cursus Literaire Teksten aan de hand van H. Marsmans Tempel en kruis (1940), een episch gedicht waarmee je tekstkenmerken kan demonstreren van zowel epiek als lyriek. Hoogtepunt van de cursus was de laatste bijeenkomst waarin alle LI onderdelen van de tekst (romeinse cijfers behoorden tot de struikelblokken in de meta-literaire communicatie in de collegezaal) uit het hoofd werd voorgedragen door de studenten, waarbij de docent de opmaat gaf (als ze over honderd jaar mijn resten opgraven en mijn kop opensnijden, zullen ze er nog hele stukken van het openingsgedicht in aantreffen); iedere student was gedurende heel de cursus verantwoordelijk voor een onderdeel van het geheel, ook bij de recitatie.
Een van mijn collega-docenten was toen de huidige hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde in Nijmegen, Jos Joosten. We smeedden een plan om toch maar eens een moderne, geannoteerde leeseditie te maken van deze zowel literair- als cultuur-historisch bijzonder interessante tekst. We hebben dat ijzer niet gesmeed, ook niet toen het nog roodgloeiend was, maar wel hebben we een basistekst geselecteerd en tekstkritisch bewerkt. Daartoe, en om de druk- en publicatiegeschiedenis op te kunnen stellen, hebben we zo veel mogelijk verschillende uitgaven van het boekje verzameld en gecollationeerd; daarbij bleken er interessante verschillen in tekst en opmaak te bestaan tussen onder meer de hardback- en de paperback-uitgave van alleen al de eerste druk.
Constante factor van die eerste druk was en is het uiterst sobere maar daardoor des meer indruk wekkende (stof)omslag. Het lijkt de perfecte illustratie van bijvoorbeeld het begin van de tweede strofe van het eerste gedicht (p. 8 van de eerste druk in paperback):
De kamer waar hij werkt is als een cel.
geen schilderij, geen bloemen, geen portret.
niets dat verteedring of herinnering wekt
aan dood of liefde; de wanden naakt en licht,
de ruimte leeg, en in de ramen stijgt
het jong en blauw profiel der dageraad
waarin de sporen van den nacht vergaan.
een ijl vertrek, een absoluut wit nu,
door niets gevlekt dan door 't verweerd papier,
het palimpsest van het gemeene leven,
dat hij ontraadslen moet en lezen als gedicht;
een stilte, vol van de insectenplaag
van zijn gedachten –
De ontwerpster van dat omslag kende ik nog niet; door de aanzet tot editie al snel wel; daarna weinig meer over gelezen. Maar laat me vandaag de Volkskrant openslaan waarin Erik van den Berg (Boeken en wetenschap, p. 80) stelt dat het tijd is voor een blijvend eerbetoon aan Fré Cohen. Bij zijn artikel staan foto's van haar mooie werk. Deze zou ik er graag nog bij zien: