Ik hou van boeken waarin een onbetrouwbare verteller aan het woord is. Ik vind dat in de hedendaagse literatuur de verbeelding voorop moet staan. De moderne literatuur is verworden tot een selfie-literatuur, met persoonlijke romans over coming-of-age en lastige ouders. Het is bijna allemaal bekentenisliteratuur – o, ik ben misbruikt, o, ik ben weggelopen in mijn jeugd! – of non-fictie. Belangrijk allemaal, maar ik mis de verbeelding. Mijn boek wil dat ongeremd zijn: een hommage aan de verbeelding, het is in die zin een ouderwetse roman.
Het Schmieren is hem niet vreemd, en hij maakte er al prachtwerk mee. Maar ik moet zeggen dat deze Draaischijf me wel wat erg lang van draad voorkomt; iedere muizenkeutel wordt erg breed uitgewalst met veel verbaal en verhaalgeweld en, dat moet gezegd, met een werkelijk indrukwekkende taalbeheersing. De taal verveelt bijna geen moment, de voortgang van de vertelling, daarentegen, kon wel wat peper gebruiken. Daarbij komt dat ik aanvankelijk dacht te maken te hebben met een publieksvriendelijke, veel minder vileine en minder duistere variant van een Louis Ferron-roman, zich afspelend immers in de Tweede Wereldoorlog, op en rond het toneel, en met als enige verteller een inderdaad niet bepaald geheel betrouwbaar personage dat voorzien is van zowel een minderwaardigheidscomplex als wat ik maar even noem: een profileringsneurose.
Ik moet zeggen dat de afwisseling Lanoye-Jones voordelig is voor de oogst aan leesplezier die elk van beide teksten oplevert. Nochtans heb ik meer bewondering voor Jones, die met weinig stof en weinig woorden in The Long Dry een waar epos weet op te roepen. Een kleinigheid wil ik daaruit nog naar voren halen.
Een van de weinige personages in deze roman, de zoon van de hoofdpersoon, moet de eenden die zijn ouders kweken, vervoeren van hun boerderij naar het dorp; maar eenden, gekweekte, wilde of verwilderde tamme eenden, zijn een probleem in het dorp. Die dorpseenden zijn een bedreiging, zelfs, vooral voor het toerisme. Die beesten paren zich het ongans. 'And they all shat everywhere'.
Dat alleen al vind ik leuk, zeker als detail in een verder nogal tragisch verhaal. Maar dan komt er nog een passage, een met een meesterlijke timing (of is het informatiedosering in de additieve stijl, volgens de Senecaanse kuiergang maar dan in meer dan één zin):
If you tried to drink a quiet pint on the harbour the ducks were there and they sat squatly and looked up at you and seemed to chuckle supersiliously, which was off-putting. If you put your washing out, somehow the ducks knew, and by some defiance of physics managed to crap on it. And duck crap isn't nice. It's green like baby-shit. If you fed a baby on broccoli for a week.
De laatste zin in dit citaat is noodzakelijk om de vergelijking van de puber, wiens focalisatie we hier volgen, nog enigszins geslaagd te maken, maar de veronderstelling van diezelfde zin is tegelijkertijd volkomen onzinnig.
Lanoye weet zijn jongste roman te doorspekken met kleine cliffhangers: veel hoofdstukken eindigen ermee. Maar logische en stilistische pareltjes, die je even uit het verhaal halen en je er daarna des te beter weer in terug laten veren, kom ik alleen bij zijn minder bekende collega uit Wales tegen.
Een beetje een teleurstelling vond ik de volgende formulering van Lanoye op pagina 245 van zijn roman:
[...] toen ik in mijn eigen foyer de levieten werd gelezen over oorlog als 'hygiëne van de geschiedenis'.
Dat moet toch eigenlijk iets zijn als:
[toen] mij in mijn eigen foyer de Levieten werden gelezen over oorlog als 'hygiëne van de geschiedenis'.
In die alternatieve formulering komt de kwetsuur van de tamelijk arrogante en zelfingenomen monologist naar voren: als theaterdirecteur, regisseur en acteur is hij niet gewend dat hem een tekst wordt voorgelezen, laat staan als vermaning; hij is doorgaans zelf degene die anderen zijn teksten opdringt. Maar hier verstoort de barre werkelijkheid zijn toneelillusie. De vreemde formulering verstoort mijn romanillusie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten