zondag, oktober 29, 2023

Stilte, geen stem

Voor helemaal gratis mocht ik digitaal een hoofdstuk lezen uit een boek dat genomineerd is voor de NS-publieksprijs 2023. Dat leek me een goede gelegenheid om eens te kijken of Arthur Japin zich inmiddels ontwikkeld heeft tot een auteur waar ook ik van zou kunnen genieten; andere genomineerden trokken me nog minder aan. Sinds ik lang, lang geleden De klank van sneeuw las, was het er niet meer van gekomen meer dan de flaptekst van een Japin uit te lezen, en vervolgens zelfs niet meer er aan een te beginnen.

Jammer voor Japin ging het in de tweede eerste alinea's van Wat stilte wil al mis, ondanks de niet te missen allusie op de opening van Van Eedens Van de koele meren des doods. Japin begint met:

De geschiedenis van een vrouw. [...] Haar naam, Anna Witsen. Zij was betrekkelijk jong [...]

Aan het begin van de roman hoef ik als lezer op eigen kracht nog niet te weten dat Anna Witsen in werkelijkheid niet erg oud is geworden (1855-1889).* Maar als het daar wel om gaat, had Japin het iets duidelijker kunnen noteren:

De geschiedenis van een vrouw. [...] Haar naam, Anna Witsen. Erg oud is zij niet geworden.

Maar dat bekt niet lekker in een zoetsappig drama. Dus moeten we het doen met die malle combinatie van staccato mededelingen:

De geschiedenis van een vrouw. [...] Zij was betrekkelijk jong [...]

Het klinkt een beetje vreemd dat een betrekkelijk jonge vrouw het subject van een hele geschiedenis is, maar het is mogelijk. Van Eeden wist een dergelijke onduidelijkheid te vermijden en schreef in zijn in 1900 gepubliceerde roman op de eerste pagina al klip en klaar dat zijn heldin 'in 't midden der negentiende eeuw geboren' was, zonder hogere wiskunde implicerend dat ze hooguit vijftig jaar oud kan zijn geworden. Daarmee, en met de referentie aan haar voorouders en aan 'een Hollandsche provincie-stad' als haar geboorteplaats, start hij zijn reconstructie van de geschiedenis van Hedwig organisch bij haar geboorte en afstamming.

Maar Japin schrijft mistig. Hij maakt niet duidelijk hoe jong Anna was noch hoe oud zij geworden is noch waaraan haar niet genoemde leeftijd gerelateerd zou moeten worden om er de betrekkelijkheid van in te kunnen zien. Janis Joplin en Amy Winehouse, die waren pas jong.

Hiermee is het tekst- en vertelleed nog niet geleden. De tweede zin van de tweede alinea luidt in haar geheel:

Zij was betrekkelijk jong, maar uit een deftig, oud geslacht.

Met geen mogelijkheid kan ik mijn geest, die nogal wat heeft rondgegraasd in de negentiende-eeuwse Nederlandse letteren, ertoe bewegen wat in vredesnaam de tegenstelling kan zijn tussen enerzijds 'betrekkelijk jong' zijn en anderzijds uit het ene of het andere geslacht stammen. Japin suggereert hier, door het gebruik van 'maar', dat je alleen als je oud bent uit een deftig, oud geslacht zou kunnen 'zijn'. Daarnaast is de combinatie van de bijvoeglijke bepalingen 'deftig' en 'oud' bij 'geslacht' van een dermate bloedstollend clichéruisgehalte dat een romancier er alleen mee kan verraden af te willen stevenen op de NS-publieksprijs.

De derde derde zin van dezelfde alinea zou je raadselachtig kunnen noemen, of slecht:

Haar vader, ook al was hij vennoot van een ijzerhandel, hield de waarden, naam en status hoog van hun stamvader, die eind zeventiende eeuw burgemeester was geweest van Amsterdam.

Syntactisch is de zin in orde, en feitelijk tot op zekere hoogte ook. De Witsens waren volgens Wikipedia** een welgestelde patriciërsfamilie, waartoe ook de 17e-eeuwse regenten Cornelis Jan Witsen en diens zoon Nicolaes Witsen behoorden; de vader van Anna heet daar een koopman in ijzer. Maar vals en onheus is Japins suggestie dat je meer of anders of beter moet zijn dan een vennoot in een ijzerhandel om de waarden, naam en status van je stamvader in ere te kunnen houden.

Met dank voor het gratis aangeboden fragment moet ik de NS mededelen dat ook dit jaar ik niet stem op een roman van Arthur Japin.

* 'Op 5 maart 1889 maakt de zangeres Anna Witsen, zuster van de schilder [Willem Witsen], een einde aan haar leven door zich te verdrinken in de vijver van het landgoed Ewijkshoeve.' (Endt, Het festijn van Tachtig)
**Een Wiki-zoekopdracht 'Anna Witsen' leidt naar de bekendere broer van Anna.

maandag, oktober 23, 2023

Ik snap het wel, maar het staat er niet

In hoofdstuk 16 van Tommy Wieringa's Nirwana (e-boek-uitgave, naar de eerste druk) lees ik:

Een l-vormige gaanderij met een arcadeboog omsloot het zwembad half [...]. 

Ik denk dat die gaanderij in (fictionele) werkelijkheid L-vormig is.

Maar dan nog vraag ik me af wat 'een gaanderij met een arcadeboog' is. Een beetje gaanderij van allure, bij een landhuis op Ibiza, zeker een gaanderij met een hoek erin, heeft toch minimaal twee bogen, stel ik mij voor.

Maar dan nog: is 'gaanderij' niet een ander woord voor 'arcade', namelijk 'een reeks achtereenvolgende bogen die rusten op kolommen' zoals ik op Wikipedia lees? Voor de zekerheid even naslaan in de elektrieke Van Dale

arcadeop pilaren rustende reeks bogen

gaanderij: [staat er niet in, ook niet in de eenmalig gratis te raadplegen betere uitgave]

Dan maar naar het eveneens elektrieke WNT

arcade: Gewelf of boog, op twee kolommen of pilasters rustende, hetzij onmiddellijk, hetzij op eene architraaf, de beide kolommen verbindt
[en in het supplement:] 
Eig. Boogstelling; op pijlers of zuilen rustende boog of bogen

gaanderij: zie galerijLange bedekte gang, door eene enkele of dubbele zuilenrij met of zonder gewelfde bogen gevormd, hetzij langs of binnen een gebouw doorloopende, hetzij geheel vrij staande, en tot wandelplaats of tot andere doeleinden dienende; zuilengang

Wat is dan, nog een keer, 'een gaanderij met een arcadeboog'? Lijkt me een gevalletje 'ik snap het wel, maar het staat er niet'.*

Een uitzondering, want nu ik het voor de tweede keer lees, is het weer klassiek smullen, dit Nirwana.

Al is er nog een uitzondering. In hoofdstuk 8 staat deze zin, over het frauduleuze medium Eva C:

Ze hield seances waarbij ze dat spul [nl. ectoplasma] produceerde, een soort door de geest voortgebrachte, gematerialiseerde substantie. 

Lijkt me een ernstig geval van pleonasmitis. Het wordt evenwel kunstig gecompenseerd door onder meer deze vergelijking in hoofdstuk 34:

Ze [de verpleegkundige van Hugo's grootmoeder] lachte nu voluit. De lach van een vrouw van middelbare leeftijd in een reclame voor elektrische fietsen. 

Al is er wel nog een derde uitzondering op de regel van het weloverwogen taalgebruik in deze roman, vlak na de vermelding van die l- of liever L-vormige gaanderij:

Hugo [...] zag kakkerlakken wegschieten tussen de kieren van de stenen.

Dan krijgen die beestjes toch koppijn? Hebben stenen kieren? Of zijn die diertjes slimmer en schieten ze weg via de kieren tussen de stenen?

Maar daar staat, in hoofdstuk 17, kwalitatief compenserend tegenover, terwijl het er formeel bij aan lijkt te sluiten:

Het verleden dat tussen de stenen kroop en steeds de boel ontwrichtte'

 Een mooie, krachtige verbeelding van een van de centrale abstracte motieven van deze rijke vertelling. 


* In hoofdstuk 74 is eerst nog een keer sprake van 'het zwembad [...] met de arcadebogen eromheen.' Daarna is er de vermelding van een schilderij, waarop afgebeeld het zwembadwater met 'de weerspiegeling van de arcadebogen en schaduwen van de gaanderij daarachter'. Heeft dan de gaanderij zich losgezongen van de arcadebogen, of zie ik het verkeerd?

Een korte versie van deze tekst verscheen eerder op Instagram @fabianstolk

maandag, oktober 02, 2023

Nog een keer Rilke, 'De dood van de geliefde'

Aan de aflevering van 1000 Dichters in Zwolle (28 september jongstleden) deed ik mee met C.O. Jellema's vertaling (1988) van 'Der Tod der Geliebten' (1908) van R.M. Rilke. Ik raakte bij de voorbereiding van die voordracht natuurlijk opnieuw in gepeins over de vertaling(en) van het gedicht en hoe aan elke overzetting wel iets ontbreekt en hoe elke ook een goede vondst heeft als oplossing van steeds een ander vertaalprobleem. Ik ben begonnen aan een eigen vertaling, tegen beter weten in, in zekere zin, want ik ben vertaler noch dichter, maar ik hoopte wel goed te kunnen lenen van alle andere vertalers, en het geleende te combineren; eveneens vergeefs, vooralsnog.

Wat een toeval is het dan dat ik vandaag (2 oktober 2023) aanschuif bij Hijman Ongerijmd in Arnhem om te luisteren naar bijdragen aan de negende aflevering van 1000 Dichters en al dwalend daar tussen de gedrukte bundels een voor mijn vergeetachtig brein nieuwe vertaling van dat gedicht tegenkom; Erik de Smedt had me in november 2015 al op het bestaan van deze vertaling gewezen, zij het in een andere bron: Rainer Maria Rilke, De mooiste gedichten, vertaald door Piet Thomas. Davidsfonds/Literair, Leuven, 1999, p. 21. Anno 2023 las ik deze vertaling, als ware ze nieuw, in: Rainer Maria Rilke, Gedichten. Bloemlezing en vertaling door Piet Thomas; een uitgave van Sterck & De Vreese [Gorredijk], 2022. In de tussenliggende vijfentwintig jaar heeft Thomas zijn vertaling niet aangepast, opgepoetst of gepimpt.

Thomas doet in de eerste regel, anders dan bijvoorbeeld Jellema ooit in zijn vertaling, wat voor de hand ligt, wat ook Wigman doet: letterlijk vertalen wat er staat; zo min mogelijk erbij, niets eraf. Dat kan zonder problemen wat betreft metrum en inhoud; de enige hindernis is dat je in de derde regel een goed op weten rijmend alternatief voor fortgerissen moet hebben. Dat rijmwoord is bij Thomas, net als bij Wigman: weggereten. Omdat het over een geliefde gaat, zou wat mij betreft losgereten ook goed kunnen, misschien wel beter. Kwestie van smaak, of lood om oud ijzer?

Dit geconstateerd hebbend, nam ik een foto van de tekst en luisterde verder naar enkele van de duizend dichters. Die kenden dat probleem helemaal niet; die zaten daar niet mee. Weer thuis, na een late lunch, las ik op mijn gemak Thomas' hele vertaling:

Hij wist slechts van de dood wat allen weten: 
dat hij ons neemt en in verstomming stoot.
En toch, toen zij, niet van hem weggereten,
nee, zachtjes uit zijn ogen weggenood,

naar onbekende schaduwen vergleed,
en toen hij voelde dat die verre stad
nu 't maanlicht van haar meisjesglimlach had
en de manier waarop ze 't goede deed,

toen werden hem de doden zo bekend
als was hij dankzij haar met elk van hen
innig verwant. Wat anderen zeiden,

hij kon het niet geloven. Was niet aan gindse zijde
het goedgelegen land, 't oneindig zoete?
De weg aftasten wou hij voor haar voeten.


Die verstomming in regel 2 klinkt me wat te abstract; het stomme zou al wat sterker staan, maar wat mij betreft is ook de stilte een heel goed alternatief.

In regel drie zou, denk ik, beter Maar of Echter kunnen staan dan En, ook al komt er nog toch na. Rilke poneert immers een tegenstelling met zijn Als aberToen echter zou goed passen. Dat zou ook die extra komma schelen.

Wel weet Thomas de mooie constructie van Rilke te behouden met een deelwoord in regel 3 en ook een in regel 4, waarna pas in regel 5 de persoonsvorm volgt. Maar... dat weggenood in regel 4 is me een gruwel, een vreemd, quasi- of schijnbaar ouderwets klinkend neologisme (het digitale Woordenboek der Nederlandsche taal kent en noemt wegnoden niet). 

Je kunt het maar nodig hebben, wellicht, maar in mijn optiek is de nergens in de brontekst terug te vinden verre stad een forse vertaalbrug te ver; dat geldt eens te meer voor de nieuw aangelegde weg in de slotregel; daar heeft Rilke het helemaal niet over; nergens.

In regel 7 en 8 rommelt Thomas, mede gedwongen door rijm, ook stiekem een heel eind weg van de wijze waarop Rilke zijn woorden gebruikt. Zowel licht als glim- zijn specificerende elementen die niet expliciet in de Duitse bron te vinden zijn. En de verandering van wohlzutun in 't goede deed komt me ongelukkig voor. 'Weldoen' (weldadigheid) is toch iets anders dan 'het goede doen'. Bovendien is de verleden tijd (deed) hier inhoudelijk een stap te ver, omdat de dood van de geliefde, en daarmee haar verleden-zijn, in dit gedicht niet zo absoluut lijkt te zijn (zie nun in regel 6 en -tun in regel 8) dat er over haar in het hiernamaals in de verleden tijd zou moeten worden gesproken. En: bij Rilke is regel 8 twee lettergrepen korter dan alle andere. Waarom dat ook is, zou dat in een vertaling van een formeel strak opgezet gedicht niet gerespecteerd moeten worden?

Regel 9 en 10 zijn weer overeenkomstig de vertaling van Wigman; ze volgen het Duits op de voet, zonder extra's, zonder iets weg te moffelen. In regel 11 biedt Thomas een mooie parallel van ganz nah verwandt, namelijk: innig verwant, met behoud van de antimetrie in de eerste lettergreep. Daarna construeert hij echter weer een zin van eigen vinding, met andere implicaties dan het origineel.

In de slotstrofe haalt Thomas' vertaling het in de verste verte niet bij Rilke's woorden. Het originele gedicht geeft mij althans de indruk dat aan het eind een verworven inzicht, een nieuw en zeker weten wordt geformuleerd, dat tegengesteld is aan het nog niet goed-geïnformeerde gissen waarvan sprake was in de eerste strofe. Rilke vraagt in de slotterzine niet, zelfs niet retorisch, maar stelt. In de slotzin formuleert hij niet een wens of een voornemen, maar beschrijft hij een daad, een actie, een handeling. De hij-figuur (volgens mij een vermomming van het lyrisch ik, wellicht zelfs de tekstgestalte van de dichter) verkent bij leven het dodenrijk voor en ten behoeve van zijn gestorven geliefde; zo innig is hij nog steeds met haar vereend.


P.S.
d.d. 3 oktober 2023

Hierbij, bij het bovenstaande, kon ik het niet laten. Toch nog maar eens zitten knippen en vijlen aan die bijeen geflarfte, dus collectieve, vertaling en tot de volgende, nog steeds niet geheel bevredigende, omzetting gekomen. Dat regel 2 een stuk forser is geworden dan bij Rilke, is een bewuste extrapolatie, dat het rijm in regel 2 en 4 en 6 en 8 maar half is, een noodsprong.

De dood van de geliefde

Hij wist slechts van de dood wat allen weten:
dat hij ons grijpt en in de stilte ramt.
Toen echter zij, niet van hem losgereten,
nee, haast zorgvuldig uit zijn zicht verdampt,

naar onbekenden gleed aan gene zijde,
en toen hij voelde, dat die schimmen daar
haar meisjeslach nu als een maan verblijdde
en haar weldadige bestaan:

toen werden hem de doden zo verwant,
als was hij met elk van hen dankzij haar
innig bekend. Die anderen praatten maar;

hij geloofde hen niet, noemde ’t gindse land
het welgelegene, het altijd zoete -

En verkende het tastend voor haar voeten.