maandag, augustus 26, 2024

Spagaat

Leuk stuk in de Volkskrant van afgelopen weekeind naar aanleiding van wat lezersvragen over taal, met antwoorden van onder anderen voormalig professor Nicoline van der Sijs. Vragen over (de omvang van) het alfabet en over het slijten van taal, om maar wat te noemen. Dat laatste is iets wat schrijver dezes bijzonder boeit, vroolijk-conservatief als hij op dit terrein van nature en door opvoeding en -leiding is.

De reactie van de emerita-hooglerares op de veronderstelling van taalslijtage of -verloedering is er natuurlijk een zoals we die kennen van gewoon, zeer- en ook hooggeleerde taalkundigen: niks aan de hand, want taal verandert al sinds er taal is. Van der Sijs weet er heel leuke, zowel instructieve als overtuigende voorbeelden van te geven, onder meer door een welgevormd tekstfragment in het oud-Nederlands* te citeren, een Nederlands waarin men nog communiceerde zonder lidwoorden en met naamvallen.

Ik wil maar zeggen: deze link leidt naar een betaalmuur waarachter zich een Volkskrant-artikel ophoudt dat heel interessant is voor iedereen die bij het minste of geringste wat maar een beetje afwijkt van wat hun ‘bekend’ is, in een strenge correctiehouding schiet en een lamstralige taalmisbruiker hakkenklakkend terecht wil wijzen, en dat vooral los van de vraag of de vermeende linguïstische delinquent al dan niet duidelijk weet te maken wat de inhoud van hun boodschap is.

En toen schoot me een analogie te binnen. Ik denk dat de taalwetenschappers groot gelijk hebben. En ik denk dat de frikkige, smetvrezende taalcorrectors groot gelijk hebben. Net zo hebben zowel de astrofysici gelijk wanneer ze zeggen dat de aarde om de zon heen draait, als ook de mensen die zonder specifieke taalopleiding op deze aardkloot rondlopen en blijven volharden dat de zon ’s ochtends op komt en ’s avonds onder gaat.

En ja, daar staan ‘te veel’ spaties. Die staan daar om het op en neder van de zon in de taal te benadrukken, waar de zon in het echt werkelijk niks doet dan een beetje schijnen.


* Dat wil zeggen: het Nederlands van vóór de Middeleeuwen; dit zeg ik er even bij omdat zelfs sommige studenten Nederlands er niet voor terugschrikken om het proza van ‘F. Borderwijk’ (sic) al oud-Nederlands te noemen.

Geen opmerkingen: